Met ons allen van het dwaalspoor af!
(2005)–Alphons Levens–
[pagina 132]
| |
XXXXVIII
| |
[pagina 133]
| |
Op de televisie had gisterenavond een V.W.O.- lerares gezegd: ‘Ik heb tijdens deze hele staking normaal gewerkt. Als ze toch aan mijn salaris zijn gekomen, keer ik het om: no pay, no work!’ Applaus in de zaal. Men vergat langer boos te zijn over haar stakingsbrekersrol. Iedereen had zo zoetjesaan zijn naam, de naam van zijn school en zijn handtekening op de registratielijst geschreven en wachtte nu op Robby Naarendorp, president van de Federatie van Organisaties van Leerkrachten in Suriname. Het bleek dat hij in een andere hoedanigheid ook bij de president op bezoek was, - de President van de Republiek moet je zeggen, want dit land krioelt van de presidenten -, terwijl de vergadering hier zo aanstonds moest beginnen. Het is 4 december 1998 en sinds 2 november zijn de leerkrachten in actie; de overige ambtenaren sinds 28 oktober. Enkele dagen geleden hadden scholieren van het Miranda Lyceum besloten ook in actie te gaan, omdat de strijd volgens hen te lang duurde. Ze zouden proberen de scholieren van andere middelbare scholen over te halen ook mee te doen. ‘Mijn kinderen vroegen me vanmorgen: “Mamma, morgen is het Kinderdag, wat gaat u voor ons kopen?”’, zegt een directrice van een Muloschool, ‘ik ben komen horen wat er nu gaat gebeuren.’ In het groepje vlak naast haar trekken enkele oudere leerkrachten vergelijkingen met de grote stakingen van 1969 en 1973. In 1969 was het gelukt de regering Pengel ten val te brengen; in 1973 sneuvelde de vakbondsleider Abaisa Jowini door een politiekogel. De regering Jules Sedney - Jagernath Lachmon had namelijk de politie volmacht gegeven om te schieten op de stakende ambtenaren. ‘Deze Jules..., Wijdenbosch, heeft hieruit geleerd en alvast de salarissen van de politieagenten verhoogd,’ repeteerde een man macaber wat anderen reeds vaker hadden gezegd. ‘Maar nu begeleiden de agenten ons. Zij voelen het leven ook. Ik denk niet dat ze zich deze keer zullen laten misbruiken,’ reageerde een vrouw. Tijdens de militaire dictatuur van de jaren tachtig die de coupplegers voor zichzelf ‘revolutie’ noemden mocht je nauwelijks praten, laat staan discussiëren of je organiseren. Iedereen moest dat nu opnieuw leren. Je moest zelfs elkaar opnieuw leren kennen; wie vriend en wie vijand was. Dat men dat wilde, kon je hier in K.O.B. duidelijk merken. Deze staking zou de langste worden sinds toen. Gelukkig leefden er nog ambtenaren die in die grote stakingen ook actief waren geweest, waardoor de ervaringen aan de opkomende landsdienaren konden worden doorgegeven. Op het podium werd je in een hoekje zelfs enkele gepensioneerde onderwijzers gewaar die weinig spraken, maar van wie duidelijk was, dat ze op de achtergrond adviseerden. Er moest wel veel geadviseerd worden, omdat intimidaties van de regering niet van de lucht waren: salarissen zouden ingehouden worden, leerkrachten zouden gemuteerd of uit hun dienstwoning gezet worden, schoolleiders uit hun functie ontheven worden, gelden van schoolbuschaufeurs die reeds om half elf leerkrachten naar huis vervoerden zouden ingehouden worden... De niet zo lang geleden benoemde minister van Onderwijs en Volksontwikke- | |
[pagina 134]
| |
ling, Karan Ramsundersingh, beweerde dat hij een wachtlijst van honderd pas afgestudeerde leerkrachten voor de lagere school had, ‘dus...’. Maar voorzitter, president, Robby Naarendorp van de F.O.L.S. reageerde daarop met de woorden, dat een minister van Onderwijs vooral íets heel goed moet doen: lezen! En wel de Personeelswet. ‘Tijdens een staking mag je niemand ontslaan. Dat is rancune,’ zei hij. Voor veel jonge leerkrachten, die nota bene veelal nog niet in vaste dienst waren, was dit heuglijk nieuws. Over de nieuwbakken minister werd in deze dagen veel gepraat; om zijn voorbeeldfunctie voor de schoolgaande jeugd. Leerkrachten zeiden dat hij wegens zijn leeftijd reeds met pensioen had moeten gaan als directeur van het S.P.I., een instituut waar jongeren tot onderwijzer worden opgeleid, maar dat hij zich in allerlei bochten had gewrongen om minister te kunnen worden. Volgens de door de zittende regering Wijdenbosch uit zijn functie ontheven ex-president van de Centrale Bank van Suriname, André Telting, had dat door enige absurde wetten zijn voordelen. Was je namelijk nauwelijks een jaar minister geweest, dan had je reeds recht op een volledig ministers-pensioen. En dat pensioen ging meteen in! Voor de rest van je leven; ook al was je pas zesendertig jaar... De minister zou in zijn directeursperiode kort na mekaar twee interviews aan Bimla Gajadin* van Radio A.B.C. hebben afgestaan die haaks op elkaar stonden. Een schrijver van ingezonden stukken schreef in ‘de Ware Tijd’ van 24 september 1996 het volgende hierover onder de kop ‘Wij brengen onze jeugd zelf in de war’: ‘..., maar onze pedagogen kunnen er ook wat van. Iedereen heeft het kunnen horen, ook zijn studenten van de academie waar zij tot onderwijzer(es) opgeleid en gevormd worden en waarvan hij directeur is. Op radio A.B.C. had hij uitgelegd, dat je in de pedagogiek verschillende aspecten hebt: de cognitieve vorming, de esthetische opvoeding, de ethische, enz. En dat het niet ethisch was geweest van de Assembléeleden van het Nieuw Front om na de verkiezingen van 23 mei j.l. met de stemmen van hun kiezers aan de haal te gaan en over te lopen naar de politieke partij die ze daarvóór juist bestreden hadden. Dat was geen goed voorbeeld voor onze jeugd, enz. enz. Niet lang daarna splitste zijn eigen partij, H.P.P., zich af van een andere partijencombinatie, de Alliantie,Ga naar eindnoot* om zich eveneens aan te sluiten bij de nieuw gevormde regeringscombinatie o.l.v. de ex-militaire couppleger Desi Bouterse en Jules Wijdenbosch. Ik hoor nog hoe Bimla in het daarop volgend interview, enkele dagen later, hem middels haar vraagstelling moederlijk - eigenlijk, dochterlijk - probeerde te laten zeggen, dat hij zich van deze ommezwaai distantieerde. Hij heeft haar handreiking niet aangegrepen, maar zich juist in allerlei bochten gewrongen om dit gedrag “wetenschappelijk” te verklaren. Op een vraag gaf hij zelfs toe, dat hij nu bereid was minister van Onderwijs en Volksontwikkeling te worden, als het hem gevraagd werd.’ En de ingezonden-stukken-schrijver vervolgde: ‘Ik vond het een zielige “vertoning” en werd er verdrietig om. Hij kon er toch niet van uit zijn gegaan, dat | |
[pagina 135]
| |
alle jongeren in Suriname meteen naar een ander radio- of televisiestation omschakelen, zodra er ergens een nieuwsuitzending gaande is of een serieuze discussie wordt uitgezonden? Die groep is weliswaar groot, maar volgens mijn persoonlijke steekproeven doen niet alle jongeren dit. Er zullen heus wel enkelen onder zitten die beide interviews hebben gehoord. Als we onze jeugd kronkelredenerend en schizofreen opvoeden, zullen we het later in het bejaardentehuis zelf merken.’ Maar het werd hem niet gevraagd minister te worden. En Karan Ramsundersingh werd inactief in de H.P.R Twee jaren lang verscheen hij niet op bestuursvergaderingen en ontkende hij dat hij nog ambities had voor een ministerspost. Vooral nadat de H.P.R na een crisis binnen het kabinet tijdig het vege lijf wilde redden en uit de regeringscoalitie stapte, terug naar de oppositie. Ramsundersingh bleef zijn mond open doen op de radio, maar bleef ook hardnekkig ontkennen dat hij nog graag minister wilde worden. Totdat bij de zoveelste crisis in de regering President Wijdenbosch een nieuwe minister van Onderwijs en Volksontwikkeling nodig had. De vorige, Mahadewsingh, had zich teruggetrokken, moeten terugtrekken, omdat hij in een restaurant een pistool had getrokken voor een Assembléelid en er een rechtszaak tegen hem liep. Niet echt om dit laatste, echter, maar omdat het hem te heet onder de voeten werd. En de naam van pedagoog Ramsundersingh ‘verscheen’ in de ‘Mofokoranti’ tot de dag voor zijn plotselinge beëdiging, toen alles opeens duidelijk was. Hij werd meteen op straat en op de scholen het discussieonderwerp van de dag. Was de H.P.R dan opnieuw toegetreden tot de regering? Nee! ‘Hoe kan de ondervoorzitter van mijn partij minister worden?’ vroeg voorzitter Harry Kisoensingh van deze partij luid op de radio. Ramsundersingh zegt, dat hij niet meer actief is in de partij. Hij was ook geen lid geworden van een andere politieke partij. Hij jokte niet. Maar meteen na zijn beëdiging tot minister, zag men hem op de televisie in kringen van de B.V.D., een andere Hindustaanse partij die zich had afgesplitst van weer een andere Hindustaanse partij, de V.H.P., en die nu ook zat in de regering, terwijl de moederpartij V.H.P., die in Nieuw Frontverband de verkiezingen had gewonnen, in de oppositie zat. Als de jeugd nog niet in de war was,... In ‘De West’ van 12 december 1998 staat over deze minister: ‘Naarendorp (van de F.O.L.S.) zegt ervan uit te gaan, dat het ministerie van Onderwijs weet wat wel mag en niet. “Zeker de minister, die jarenlang les heeft gegeven op het SIVIS en daar jonge vakbonsleiders heeft gewezen op hun rechten en plichten en ze uitgelegd, dat er geen maatregelen mogen worden getroffen wanneer werknemers in actie zijn.”’ In de volksmond heette deze minister: Bla bla bla; ze hadden allemaal een volksnaam, die ministers. En de acties duurden voort. Op 8 december besloten de actievoerende leerkrachten en overige ambtenaren in gepaste sfeer te strijden. Zij sloten zich aan bij de mensenrechtenorganisaties O.G.V. en Moiwana '86 die voor de hoofdingang van het Fort Zeelandia een herdenkingsdienst hielden voor de vele vermoorde en verdwenen landgenoten sinds 25 februari 1980; daar | |
[pagina 136]
| |
zaten ook vakbondsleiders onder. Er werden woorden gezongen als: ‘Waar staat de poort die ons binnenleidt en die ons beschermt. Hoeveel offfers werden er gebracht. Toch nog blijft het nacht.’ En er werd door de gezamenlijke oppositie besloten gedurende de Kerst en Ramadhan geen straatacties te voeren en een bestand af te kondigen. Deze rustperiode hadden de strijdende organisaties tegen het bewind van President Jules Wijdenbosch en zijn Adviseur van Staat Desi Bouterse nodig om hun eigen manschappen te hergroeperen. Het zogenoemde Kerst- en Ramadhanbestand zou tot Bodo - Ied UI Fitre duren; dat was berekend voor 19 januari 1999. Maar ‘terwijl vele Surinamers zich zaten te bedrinken en vuurwerk afschoten,’ zoals oom Winied dat becommentarieerde in ‘Dingen van de Dag’, verscheen een andere president, die van de Centrale Bank van Suriname, ene Henk Goedschalk, op de televisie om ons ‘met een gladgestreken gezicht’ uit te leggen, dat per 1 januari de verhouding van de Surinaamse gulden tot de Amerikaanse dollar niet meer 406: 1 zou zijn, maar zevenhonderdtwintig staat tot één. En hij ontkende nog voordat iemand iets had gezegd - kon zeggen! -, dat hier sprake was van een devaluatie van de Surinaamse gulden. Slechts de benzine- en medicijnprijzen zouden omhoog gaan. Wel! Wat toen uit de monden van den Srananman die dit toch gehoord hadden kwam..., de ‘kronto's’ die in deze dagen als vuurwerk - granaten! - knalden, waren niet oorverdovender. Tot 1 februari was het rustig aan het arbeidersfront, maar aan het prijzenfront was er oorlog. Zelfs de koersen van de President en de president sneuvelden op straat. Daar vroegen de wisselaars binnen enkele dagen duizend Surinaams voor een dollar en vijfhonderdtien voor een ‘Beatrix’. Februari staat in Suriname sinds 1933 bekend als de maand van sociale onrust, oproer, stakingen tot een militaire coup d' etat. Daarop scheen 1999 geen uitzondering te zullen worden. Het begon deze keer reeds op 18 januari met de schoolbussen die geen leerkrachten en leerlingen wilden vervoeren, omdat ze sinds augustus van het vorig jaar geen cent van de overheid hadden ontvangen. De volgende dag zou het pas Bodo zijn, zoals de Javanen het Moslimfeest noemen dat door de Hindustanen Ied UI Fitre genoemd wordt. En de busstaking duurde een hele week. In de pers verscheen het ene na het andere bericht over schulden die de Overheid bij diverse instellingen had. De Medische Zending had een miljard gulden tegoed; het Staatsziekenfonds méér. Het Staatselectriciteitsbedrijf, E.B.S., op zijn beurt moest miljarden ontvangen van de ziekenhuizen, terwijl de ziekenhuizen miljarden van de Overheid moesten krijgen. De economie van Suriname was door President Jules Wijdenbosch die bij zijn aantreden zei niet van veel papierwerk te houden - ‘Wij doen! En als het fout blijkt te zijn, corrigeren wij achteraf’ -, deze economie was helemaal vast komen te zitten. Desondanks heide hij op 15 januari de eerste paal voor de brug over de Surinamerivier, terwijl die over de Coppename nog in aanbouw was. ‘Wij zullen brood met brug eten’ werd door de ambtenaren steeds meer gezegd. In de pers en delen van het parlement werd gevraagd waar dit geld vandaan kwam als de regering niet in | |
[pagina 137]
| |
staat was haar financiële verplichtingen na te komen. Intellectuelen speculeerden dat het uit het illegale geldcircuit kwam en vreesden dat Suriname zo ook een narcostaat was geworden. Algehele verwarring onder delen van het intellect: Fred Derby die graag voor progressief doorgaat prijst bij de vijftigste verjaardag van de etnisch gebonden V.H.P. haar voorzitter Jagernath Lachmon de hemel in, dat je er kotsmisselijk van werd. Oom Winied zou zeggen: ‘Je gleed haast uit over de oker.’ De nestor historicus Eugene Gessel beklaagt zich in zijn wekelijks commentaar op de dinsdagavond op de S.T.V.S. over zijn briljante oudleerling geschiedenis ‘die nu op schoot zat van de bejaarde leider van ultra-rechts in Suriname.’ Maar er is nog meer verwarring bij intellectuelen: Ir. Frank Playfair zou volgens ‘de Ware Tijd’ bij het heien van die eerste paal Desi Bouterse, die hem enkele jaren daarvoor uit het partijcentrum Ocer van de N.D.P. had verjaagd met de woorden ‘het dak mag op jou vallen,’ omhelsd hebben. Volgens dezelfde krant was het te begrijpen, want bij eventuele nieuwe verkiezingen zou Playfair het met zijn Democratische Partij - zonder leden - niet halen. Hoe diep een civiel ingenieur toch vallen kan. Politiek ambitieus begonnen in de Volkspartij die hij in 1980 meteen na de staatsgreep hielp splitsen om samen met andere dissidenten de Revolutionaire Volkspartij op te richten, omdat de Volkspartij niet revolutionair zou zijn, liep hij over naar de militaire coupplegers, werd er lid van hun 25 Februari Beweging en Stanvaste Beweging en later hun N.D.P., waaruit hij gesmeten werd, - volgens zijn zeggen ‘zelf uittrad’ - om zijn eigen Democratische Partij op te richten die zich aansloot bij de Alliantie, die op haar beurt hem verried om naar dezelfde Bouterse over te lopen, waarna Playfair met zijn partij in het D.N.P. 2000 o.l.v. Jules Wijdenbosch, die zich ook van de N.D.P. van Bouterse had afgesplitst, ging zitten.Ga naar eindnoot** Als de jeugd nog niet in de war is...; het woord ‘verraad’ loopt sinds de slaventijd als een rode draad door onze geschiedenis en zou ook tijdens deze lange ambtenarenstaking vallen. Op 26 januari hield de Surinaamse Onderwijzers Bond een warming-up vergadering in zijn centrum te Balona, in de veronderstelling, dat alle onderwijzersbonden volgens afspraak hetzelfde deden. Dat zou later blijken niet zo geweest te zijn. Februari! Het was weer raak. Op de eerste dag al. De F.O.L.S. had haar onderwijzerslidbonden bij elkaar geroepen. Deze keer in het bondsgebouw van de leerkrachten die werkzaam waren in het onderwijs van de Evangelische Broeder Gemeente Suriname, het gebouw van de Christelijke Onderwijzersbond Broederschap aan de Gemenelandsweg, een niet verre buur van de voetbalvereniging Robinhood die in het timpaan van haar clubgebouw de leuze ‘Geen strijd, geen kroon’ meevoerde. De sfeer van tijdens de militaire dictatuur was er na negen jaren nog niet helemaal uit. Of was het echt om de politie om de tuin te leiden te doen dat de vakbondsleiders geen dag precies zeiden welke opdracht ‘wij nu gaan uitvoeren?’ Het ging er zo aan toe: ‘De leerkrachten die lid zijn van de S.O.B. beginnen zich alvast op straat op te stellen met hun gezicht richting Wanicastraat.’ Een onderwijzeres die | |
[pagina 138]
| |
toch luid vroeg ‘Waarom?’ kreeg als antwoord: ‘Maar mevrouw, wij zullen u toch nooit ergens naar toe brengen waar u niet moet zijn? Dat stukje vertrouwen moet er nu wel zijn. U volgt gewoon de actieleider met een rood bandje om zijn arm.’ Onderweg op de Wanicastraat hoorde je telkens fluisteren: ‘Waar gaan we naar toe?’ en ‘waarom moet het zo?’ Ook hoorde je antwoorden van collega's die dachten het te weten: ‘Omdat de politie onze route niet mag kennen, anders kunnen ze op tijd barricades opwerpen.’ In de buurt van de Froweinschool gekomen, zagen we leerlingen de school uitkomen. ‘O, ze hebben het dus begrepen. Zeker hebben ze gehoord, dat wij in aantocht zijn,’ zei triomfantelijk een vrouw die beter op de hoogte scheen te zijn van de toeleg van onze wandeltocht. Voor de school gekomen, zagen wij enkele leerkrachten naar ons staan kijken vanachter glazen ramen. ‘Als jullie morgen weer open zijn, komen wij terug! Collega's, naar de volgende overtreders!’ riep een man met ook zo'n bandje om z'n arm. Wij sloegen links af, de Weidestraat in. Toen weer links af, een smal paadje tussen twee woningen in. ‘Sssst,’ werd met een vinger op de mond gecommandeerd. ‘Sssst,’ werd door iedereen naar achteren doorgegeven. Toen wij ook op het erf van de Selectaschool waren aangekomen, zagen wij dat de kopgroep de leslokalen al was binnengedrongen en de kinderen had aangezegd hun tassen in te pakken en rustig naar huis te lopen. Sommige kinderen waren al lang blij, anderen durfden niet, omdat ze bang waren voor repressailles van de directrice, echtgenote van een N.D.P.-topman. ‘En morgen hoeven jullie niet op school te komen,’ zeiden de actievoerende leerkrachten tot de kinderen, ‘luisteren jullie goed naar de radio.’ ‘Maar als wij niet komen, krijgen wij een één voor de repetitie,’ zei een jongetje bijna huilend. ‘Niks een één!’, riep een mevrouw uit de stoet, ‘jouw juffrouw moet durven!’ En ze balde haar onderwijzeressenvuistje in de richting van de directrice die vanaf de eerste etage op ons neerkeek. ‘Je mag het aan je man gaan vertellen, als je wilt!’, riep ze daarbij. Neen, de sfeer van tijdens de militaire dictatuur was er toch een beetje uit. Er kwam een jongetje huilend langslopen terwijl hij een kennelijk pijnlijke wang met een hand bedekte en telkens angstig omkeek. ‘Waarom huil je?’, vroeg een leraar van een Muloschool. ‘Die man heeft mij geslagen.’ ‘Welke man?’ De leraar keek in de richting die de jongen wees, maar zag daar slechts vrouwelijke collega's staan. ‘Díe man,’ wees de jongen nu duidelijker in de richting van een amandelboom midden op het schooiert, terwijl hij angstig snel doorliep naar de achteruitgang van het terrein die op het Jeugdcentrum uitkwam. Toen werd de leraar de chique geklede man met een bril met gouden montuur onder die boom gewaar; hij zat op een bank en wendde op dat moment zijn gezicht af en ging met zijn armen over elkaar geslagen voor zich uit zitten kijken. Kort daarop kwamen enkele politieagenten het terrein op lopen, maar zij hadden niet veel te doen, omdat de lokalen reeds leeg waren en de actievoerenden | |
[pagina 139]
| |
het schoolterrein al verlieten, hun niet actievoerende collega's nog verbluft achterlatend. En, ja hoor! Diezelfde middag was het reeds in het nieuws: ‘Actievoerende leerkrachten sloegen leerlingen.’ Meervoud! Die man met dat gouden brilmontuur had dus daar al die tijd reeds gezeten, maar in het vuur van de strijd was deze dala skowtu, zoals dergelijke figuren sinds de grote staking van 1973 genoemd worden, niemand opgevallen. De volgende morgen moesten wij ons weer op de Gemenelandsweg voor het C.O.B.-gebouw met ons gezicht richting WanicastraatGa naar eindnoot*** opstellen. Het bleef een onbehaaglijk gevoel als volwassene niet van tevoren te mogen weten waar je naar toe ging, maar je bleef het ‘spel’ meespelen. Toen we de vorige dag terug waren gekomen in het actiecentrum hadden wij vernomen dat de andere twee groepen naar de Coleridgeschool en de Nijverheidsschool waren gegaan. En passant hadden zij geprobeerd ook de leerkrachten van de Blijdschool, vlak om de hoek, op de hoek van de Rust en Vredestraat** en de Gemenelandsweg, mee te krijgen, maar dat was toen niet gelukt. ‘Vandaag gaan wij dat overdoen,’ zei een vakbondsleider. Onze groep liep opnieuw over de Wanicastraat en hoewel dat niet het doel van onze tocht scheen te zijn gingen wij toch even een kijkje nemen op het terrein van een R.K.-school naast de Kennedyschool. Het was er stil, maar enkele collega's gingen toch even gluren tussen de houten blinders van de gesloten ramen. ‘Goed zo! Geen kip in de lokalen. De R.K.-scholen doen ook mee. ‘Niet allemaal,’ waarschuwde een actieleider, ‘maak je borst maar nat!’. In het kantoor zagen wij enkele leerkrachten zitten die nog niet durfden of besloten hadden niet actief mee te doen. ‘Overal heb je van dit soort figuren,’ mompelde een bijna gepensioneerde mevrouw, ‘ik heb tot nu toe met alle stakingen sinds 1966 meegedaan. Maar als de acties voorbij zijn, moet je niet vragen wie het eerst geïnteresseerd zijn in hoe hoog de verhoging is geworden en wanneer die gestort zal worden.’ ‘Bij mij op school zijn sommige collega's tijdens de stakingen elke dag netjes op school, maar zodra de staking voorbij is verzuimen ze voor de rest van hun leven elke week minstens een dag,’ zei weer een andere vrouw. Het waren voornamelijk vrouwen die in de stoet meeliepen. Ondanks vele oproepen van de president van de F.O.L.S. aan de mannen om niet in het vak bondscentrum te blijven zitten drinken, waren er weinig op straat. ‘Mannen! U moet ook op straat zijn om de vrouwen te ondersteunen,’ had hij vanmorgen nog geroepen, maar zij hadden als excuus dat de politiemannen minder agressief reageerden als zij veel vrouwen zagen. Wij gingen weer linksaf, maar nu een straat verderop. In het voorbijgaan hadden wij wel even nog de Frowein- en de Selectaschool geïnspecteerd. Die waren nu ook leeg. ‘Goed zo!’ Bij de Mariaschool aan de Keizerstraat aangekomen zagen wij nu deze kinderen weglopen. ‘Ze hebben een tip gehad,’ lachte een dame. ‘Het valt mij op dat wij voornamelijk R.K.- en E.B.GS.-scholen lopen te sluiten,’ zei een man. ‘Natuurlijk!’, riep een vrouw, ‘de openbare scholen lopen altijd voorop.’ | |
[pagina 140]
| |
‘Niet altijd,’ verdedigde een leerkracht van een R.K.-school, die vanaf de eerste dag meedeed, haar bond, ‘soms is de K.O.B. het eerst in actie; maar nu ligt onze voorzitster met een beroerte in het ziekenhuis, vandaar... Maar de C.O.B. is wél een slappe bond, vind ik.’ ‘Dat komt, doordat twee voorzitters van die bond achtereen districtscommissaris zijn geworden. Slijmerds!’, zei verbitterd een kleuterleidster. ‘Ik ken er nog meer!’ riep een van de weinige mannen die meeliepen en trouwens nog in het onderwijs zaten. Tevreden liepen wij van de Keizerstraat terug naar de Gemenelandsweg. ‘Geen scholen meer op deze route?’ ‘Nee, gelukkig niet.’ Maar er stond ons nog een job te wachten. Nauwelijks waren wij terug in C.O.B. of Robby Naarendorp liep naar de microfoon. ‘Collega's, wij zijn nog niet klaar voor vandaag. Wij hebben nog koppige collega's. En wel vlak hier om de hoek. Wij gaan nu daar naar toe om dit karweitje te klaren.’ Op straat zei ik: ‘Dit is geen goede reclame voor de strijd, dat wij zo langs de scholen moeten gaan om ze te sluiten. De vijandigen onder de pers kunnen dit tegen ons gebruiken.’ ‘De mensen hebben nog niet veel vertrouwen in de vakbondsleiders,’ reageerde een dame, ‘die hebben het ook lang laten liggen. Daarvoor moeten wij nu boeten.’ ‘Ja, als de politieke partij van sommige vakbondsleiders in de regering zit, doen zij niets voor ons. Nu zij in de oppositie zit worden haar vakbondsleiders actief. Ook een stelletje opportunisten, hoor. We hebben nog een lange weg te gaan,’ zei een andere vrouw. De Blijdschool was gesloten, maar niet leeg. In het modern ronde gebouw zaten leerkrachten en leerlingen als gevangenen in een hoge kooi. Je zag de schoolleidster over de wenteltrappen van etage naar etage hollen om de orde te handhaven of te herstellen. Enkele andere dames deden mee, maar de meesten stonden er gelaten bij. De kinderen zongen strijdliederen die ze elders hadden geleerd en scandeerden richting ons allerlei oproepen om hen te komen bevrijden. In de pauze hadden zij niet eens naar het toilet kunnen gaan. Ook hier was het duidelijk dat de leiding van de school de hoofdschuldige was van dit stakingsbreken. ‘Maar het overige personeel, dan?’ vroeg een vrouw geïrriteerd, ‘hebben zij geen eigen wil?’ ‘Iedereen scheldt op het schoolhoofd, maar misschien weet zei gewoon niet wat zij moet doen,’ probeerde weer een ander met haar mee te voelen. De politie kwam via de ingang aan de Gemenelandsweg het terrein op lopen. Ook vakbondsleider Naarendorp. Ze spraken even met het schoolhoofd en probeerden haar ervan te overtuigen dat het een zeer gevaarlijke situatie was, zoveel opgewonden kinderen in een hermetisch afgesloten gebouw. Tegen twaalf uur gingen ook deze poorten open en de dag daarop was het personeel van de Blijdschool ook in het C.O.B.-centrum, alwaar zij met een | |
[pagina 141]
| |
applaus verwelkomd werden. Op woensdag 3 februari liepen alle onderwijsbonden en bloc naar het centrum van onze hoofdstad. Belangrijke kruispunten als bij Kwakoe en Spanhoek werden daarbij geruime tijd bezet door in een grote cirkel te blijven rondlopen. In het midden werden enkele geïmproviseerde toneelstukken opgevoerd. Er verscheen een brug van karton die de in aanbouw zijnde over de Surinamerivier moest voorstellen. Een dikke vrouw probeerde met een bromfiets overheen te rijden, wat allerlei koddige commentaren opleverde, want over die echte brug zouden slechts auto's mogen rijden. ‘Brood met brug, brood met brug’ scandeerden de leerkrachten. Het verkeer lag vanuit alle richtingen volkomen stil, maar de automobilisten speelden het spel mee. Iedereen was immers de N.D.P.-regering onder leiding van Bouta en Bosje moe. Slechts één man in een dure auto speelde niet mee, maar op. Over de hoofden van andere bestuurders heen riep hij dat Hooghart hem niet moest hinderen in zijn gang. Hij had zaken te doen. Ronald Hooghart, de voorzitter van de C.L.O., was er niet eens bij. Een vrouw riep: ‘O sortu zaken doen.’ En tegen ons: ‘Weten jullie niet wie hij is? Is die man van het pretpark op ons vroeger Jaarbeursterrein. Hij schaamt zich niet dat hij dat gemeenschapsterrein gebruikt voor zijn zaken.’ De massa keerde zich toen tegen die man, totdat hij besloot zijn wagen te keren en om te rijden. Tijdens al deze taferelen hield de politie zich afzijdig en begeleidde de stoet tactisch. De mensen zeiden dat ook de politie van deze regering afwilde. Het was donderdag. De C.L.O. en de Bond van Leraren deden mee aan de mars naar het kabinet van de President naast het Fort Zeelandia, in welk gebouw vóór de staatsgreep de Burgerlijke Stand gehuisvest was. Tijdens de militaire dictatuur was het een militair bolwerk geworden. Er hadden hier borden gestaan met het opschrift: ‘Militair terrein; verboden te fotograferen.’ In heel Paramaribo hadden toen allerlei verbodsborden gestaan. Je wist niet meer wat niet verboden was. In ieder geval was het ook verboden met zoveel ambtenaren op straat voor dit gebouw te staan, voor elk gebouw te staan. Binnen werd door de vakbondsleiders met de regering onderhandeld over de vakbondseisen. Op straat werden allerlei stichtelijke liederen gezongen. De strijdliederen van vóór de staatsgreep was men vergeten. Leuzen werden er nog wel gescandeerd. Die waren nieuw en inventief bedacht. ‘Zolang Suriname nog een kapitalistisch land is, zullen wij op straat blijven komen,’ riep de vrouw die aan alle grote stakingen sinds 1966 had meegedaan. ‘Ja, zolang Suriname nog kapitalistisch is,’ herhaalde een groep collega's, ‘tenminste, als de vakbondsleiders ons niet verraden.’ ‘Zelfs dan!’, riep weer de vrouw. Vrijdag 5 februari bleven wij in het C.O.B.-centrum wachten op het antwoord van de clusterministers. Dat kwam maar niet, maar op maandag 8 februari 1999 kregen wij in dit centrum informatie over het gesloten deelaccoord met de regering, dat slechts tot 15 maart zou gelden. De rest van het jaar bleef het hierdoor en door andere massa-acties woe- | |
[pagina 142]
| |
lig, wat op 1 juni middels een aangenomen motie van wantrouwen in De Nationale Assemblée leidde tot ook de val van de regering Jules Wijdenbosch. Toch ging zij niet naar huis, omdat de Assembléeleden Achmedallie Jainullah en Lachmiperkash Tewarie van de B.V.D.-fractie van de coalitie, die ook vóór de motie van de oppositie hadden gestemd, kort hierna terugkropen naar de coalitie. Door de minieme meerderheid die de Regeringsfractie daardoor opnieuw kreeg in het parlement kon geen nieuwe president gekozen worden. ‘Het woord “verraad” loopt sinds de slavernij als een rode draad door onze geschiedenis,’ staat in een ander verhaal. Als de verhalen niet verteld werden...
2 januari 2000. |
|