XXXXIII
Moet een geblesseerd kind toch springen?
Door drukke werkzaamheden was het voor mij onmogelijk deze vraag, die sinds dat ene moment tijdens de Olympische Spelen in Atlanta in mijn hoofd hamert, op papier te beantwoorden. Uiteindelijk dacht ik: het is reeds verleden tijd, dus laat het maar voor wat het is.
Maar ik merk dat op de radio en de televisie diverse volwassen persoonlijkheden die zich in ons land met de sport en met sporttraining van jongeren bezighouden wel op dit thema voortborduren. Ze vinden het moedig van het geblesseerde Amerikaans meisje dat om de eer van haar land te redden - het ging om een verschil van enkele punten - die fatale sprong bij gymnastiek had gedaan; daarna kon ze slechts op één voet staan. ‘Dat is pas karakter,’ typeerde een sporttrainer dit op onze televisie, ‘een atleet moet gedisciplineerd zijn.’ Ik kreeg daar ‘kippenvel’ van. Met dergelijke uitspraken, die ik nu nog hoor in discussies, is naar mijn bescheiden mening zonder de nodige correctie ook in ons land de deur open gezet voor kindermishandeling in de sport, die in andere landen slechts dient om het ego van de trainers, coaches, ministers van sport en anderen die er bijzonder belang bij hebben te strelen. Of het kind zelf voor de rest van zijn leven zich in een rolstoel zal moeten voortbewegen schijnt bij de vele economische belangen die bij zo'n Olympisch spektakel spelen - ‘Coca Cola en de Amerikaanse t.v.-stations; alles staat in dienst van de sponsors in plaats van de deelnemers’ (‘de Ware Tijd’ van 27 juli 1996) - niet van belang te zijn. Daarvoor heb je immers toch ook de Special Olympics en de Parlympics voor gehandicapten, vlak na de ‘echte’ Olympische Spelen in hetzelfde stadion? Dat de hoofdcoach met zijn dikke snor hoogst persoonlijk van achter zijn beschutting naar de mat was gerend om het opnieuw geblesseerde kind in de armen weg te dragen, moest misschien ontroerend aandoen, maar op mij heeft deze handeling geen indruk gemaakt. In mijn ogen is hij gewoon een ordinaire kinderbeul, want het was voorspelbaar dat het meisje door haar enkel zou zakken.
Ik vind dat niet alleen sportjournalisten en -trainers moeten kunnen bepalen wanneer een kind, of zelfs een volwassen atleet, karakter toont. Ik zou over deze kwestie graag ook de mening willen horen van medici (kinderartsen), fysiotherapeuten, (kinder)psychologen, pedagogen, leraren Lichamelijke Opvoeding, jeugdleiders, onderwijzers en vooral ook van de ouders die hun kinderen toevertrouwen aan sporttrainers en -coaches. Hoever mogen zij gaan? Ook de minister van Onderwijs en Volksontwikkeling met zijn staf en de Kinderbescherming van Justitie en Politie zouden hierover een duidelijk standpunt moeten hebben. Maar vergist u niet: het geldt eveneens voor juristen, advocaten en rechters! Dit zal blijken uit het laatste citaat hieronder.
In het boek ‘Alles over het lichaam van de atleet’, geschreven door Ken Sprague, lees ik onder het hoofdstuk ‘Geen enkele blessure is een routinekwestie’ op blz. 141: ‘Een kleinere blessure kan grote problemen geven als