Ik sta er wel op, hoor: als ik de klas binnenkom, moet ik op de linkerbovenhoek van elke tafel het woordenboek zien liggen; ‘want,’ zeg ik, ‘zodra je een moeilijk woord tegenkomt, moet je het opzoeken en de betekenis opschrijven in een speciaal schrift. Zo maak je jouw eigen woordenlijst. En misschien word je dan eens ook een schrijver en dichter als ik.’
Toen ik begon met schrijven, was ik zestien jaar oud en leerling van de Hendrikschool; en ik heb er geen spijt van dat ik die stap had gedaan. Ik had ook tekenaar en kunstschilder kunnen worden, want mijn tekenleraren van toen, Finck en Favery, stonden bij elke les boven in het voorgebouw altijd een hele tijd stil achter mijn stoel mee te kijken, terwijl ik tekende. En dan riepen zij opeens luid uit: ‘Mang, deze jongen heeft talent, mang. Je moet bij mij thuis komen, dan zal ik je nog wat kneepjes van het vak leren. Je kunt een groot kunstenaar worden.’ Dat hadden later ook mijn tekenleraren Wim Bos Verschuur en Jules Chin A Foeng op de Surinaamse Kweekschool tegen me gezegd. Nóóit ben ik echter bij een van ze thuis geweest, omdat ik geen zin had in 's middags weer op les zitten. Maar toen ik op een zaterdagmorgen met de radio aan op mijn knieën het voorhuis dweilde - mijn moeder maakte geen onderscheid tussen jongens- en meisjeswerk -, hoorde ik plotseling tussen de Beatlemuziek door: ‘Jongens en meisjes opgelet! Bij het Dagblad Suriname werkt een jonge journaliste, Thea Doelwijt, die graag met een jongerenpagina wil beginnen. Wie goed opstellen of gedichten kan schrijven, moppen, raadsels, noem maar op, kan maken, kan zich bij haar aanmelden op de redactie aan de Jodenbreestraat.’ Ik was een en al oor, want opstellen schrijven was op school mijn sterkste kant en vond ik het leukste van het hele schoolgebeuren. Dus toen mijn moeder thuis was gekomen en mijn werk had geïnspecteerd - want als ze niet tevreden was moest je alles over dweilen -, vroeg ik haar meteen of ik ook in de redactie van die jongerenkrant mocht zitten. En dat mocht.
Van alle Muloschoien was ik de enige die zich had aangemeld. Verder had je van de A.M.S. Ashwin Felter die later psychiater werd in Amsterdam en Carmen Cheng, een van de mooiste meisjes van de Surinaamse Kweekschool en de latere echtgenote van Ashwin. Maar zij zaten in de examenklassen en vielen gauw uit. Toen moest ik alleen samen met Thea elke woensdag de pagina vullen. Dat heb ik een jaar of zo volgehouden, totdat mijn vader vond dat ik ermee moest ophouden, omdat elke vrijdagmiddag in het tienerprogramma op Rapar aan de Gravenstraat, thans Henck Arronstraat, naast het C.C.S. - daar is nu een Koreaans restaurant gevestigd -, omdat van daar uit Wilfred Lionarons elke vrijdagmiddag zei: ‘Het kan toch niet, dat een jongen van zestien jaar zó schrijft! Zeker schrijft zijn vader die artikelen voor hem en verschuilt hij zich achter die jongen.’ Mijn vader die onderwijzer was vond het niet leuk dat zijn naam elk weekend zo negatief door de ether klonk, temeer daar hij zich niet bemoeide met wat ik schreef. Thea Doelwijt las mijn artikelen en corrigeerde de fouten daarin.