Ajax toe dat toen P.S.V. met tien man speelde, Ajax geen raad meer wist met haar elfde speler. ‘Dat is niet zo verwonderlijk,’ reageerde vader, ‘want in Nederland voetballen voetballers niet meer; ze voeren gewoon geprogrammeerde instructies uit; net tafelvoetballers.’ Uit het gesprek dat de verslaggever verder had met de coaches van beide clubs bleek, dat ook het invalide maken van enkele Ajaxieden en het weggestuurd worden van de P.S.V.er voorgeprogrammeerd was. ‘Geen gemakkelijke opgave voor een scheidsrechter om dit spel te doorzien,’ vond vader Tjokro. En hij vervolgde: ‘Als de scheidsrechter had geweten dat de speler van P.S.V. de Ajaxied de rolstoel probeerde in te trappen om zélf het veld uitgestuurd te worden, dan had hij misschien om Ajax niet te benadelen die P.S.V.-er de rode kaart níet gegeven. In het moderne Europese voetbal moet een scheidsrechter helaas ook averechts kunnen denken; het voetbalspel is daar niet meer begeesterd door de idealen van “een gezonde geest in een gezond lichaam.”’ Het gepraat van zijn vader irriteerde Alfiano, de oudste zoon, dusdanig, dat hij zei: ‘Maar zo is topsport nu eenmaal. Dat is sport van vandaag, niet van vroeger!’ ‘Ja, ja,’ sneerde vader, ‘het draait nu inderdaad allemaal om geld. Véél geld. Vraag níet waar dat geld allemaal vandaan komt.’
Je zou hem gelijk kunnen geven. Voetballers zijn daar geen spelers meer, maar werknemers. Ze komen in het stadion niet om te spelen, maar om te werken. Voor hun baas; hun eigenaar. Moderne slaven noemde een Europarlementariër ze op Radio Nederland Wereldomroep. Ze kunnen verkocht worden en gekocht; van eigenaar verwisseld worden. En die eigenaars kunnen van alles zijn, tot door Interpol gezochte Italiaanse figuren achter de schermen. Zei de vermaarde voetballer Ruud Gullit onlangs niet eufemistisch in een interview: ‘Ik weet dat het een asociale wereld is’? Hij had het over de Italiaanse voetbalwereld, waarin hij verkeerde. Maar helaas... van die wereld droomt onze jeugd. En onze sportverslaggever hielp ze maandagavond ook nog een handje daarbij. Hij zei, nadat op het scherm een ranglijst van de rijkste sportlui ter wereld was verschenen: ‘Je ziet het. Je kunt heel veel geld verdienen, daar.’ Alsof hij zeggen wilde: doen jullie allemaal hard je best om zo gauw mogelijk dit vervloekte land te verlaten.
In het sportnieuws verschenen de beelden van een andere recidivist, de Canadese atleet uit Jamaica, Ben Johnson. Hij sloofde zich uit op een trainingsbaan, maar verteld werd, dat hij weer vol stimulerende drugs zat. En hij had net twee jaren schorsing op zitten; voor dezelfde overtreding! ‘Net als een van onze ministers; die heeft ook tot tweemaal toe in de gevangenis gezeten...; wegens grondzwendel,’ zei vader Tjokario, ‘en hij vindt het normaal. Die sport leert jullie tegenwoordig niet veel goeds. Kijk! Moet dat nou?’ Het was koren op zijn molen; hij wees naar de toptennisser uit the U.S.A. die zijn racket van woede kapot sloeg op de baan. ‘Dat deden ze eens ook met onze dure stoelen in het parlement. Zó begint dat,’ mopperde hij, terugblikkend naar eind jaren zeventig.