beloond zou worden, keerde ik me om en keek naar de lucht, op mijn horloge en vervolgens naar de weg. Het werd donker. Zou ik het op de luchthaven proberen of anders bij de politiepost? Misschien moest ik zelfs naar Lelydorp rijden. O ja, Onverwacht had ook telefoon. Niets aan te doen. Ik stond op het punt naar de auto toe te stappen toen ik van beneden op de stoep een mannenstem hoorde: ‘San i wan' brada?’ Toen viel de gezette man me pas op die daar al die tijd gezeten had met een dyogo naast zich. ‘Mi wan' bay fiche,’ antwoodde ik.
Hij werd meteen boos over de behandeling die ook hem ten deel was gevallen en begon te schelden op de winkelier van wie hij nog net een dyogo had mogen kopen, áls hij die maar buiten opdronk.
‘Maar ik kan je helpen,’ zei hij, ‘ik heb nog in de truck.’ Ik keek in het rond, maar zag geen truck.
‘Waar staat jouw truck, dan?’ vroeg ik.
‘Om de hoek, op de weg naar Colakreek; als je me lift kan ik je helpen.’
‘Oké,’ zei ik en de man stond op en zette zijn dyogo zorgvuldig ergens weg.
Onderweg naar zijn truck begon hij te vertellen dat hij zijn tijd zat te verdrijven daar op die stoep, omdat hij 's avonds met de zware houtblokken, boomstammen, niet op de weg mocht. Zijn meerijder, een nog jonge vent, had hij maar naar huis gestuurd, omdat hij zich niet lekker voelde, maar hij zou in de truck overnachten. Bij de lange vrachtwagen aangekomen, hees hij zich in de kabine en kwam na kort zoeken terug met welgeteld elf fiches.
‘Weet je wat,’ zei hij, ‘ik moet eigenlijk zelf ook bellen..,’ - jeetje, ik ben weer beetgenomen, dacht ik meteen - ‘...maar, zodra ik gebeld heb en er zijn fiches overgebleven, mag u ze hebben.’
‘Oké,’ zei ik met nog een beetje het gevoel van me te hebben laten misbruiken, omdat die vent zeker te lui was geweest om naar zijn truck te lopen. Toch bleef ik benieuwd en meedoen. Onderweg naar de telefooncel vroeg ik hem of hij niet bang was om alleen in het donker in die wagen te slapen; er gebeurde zoveel kwaads..., tegenwoordig.
‘Nee,’ hij deed het een paar keer per week. ‘Het is mijn werk, het is mijn leven. Zodra het donker wordt, parkeer ik de truck ergens en overnacht ter plekke. De volgende ochtend trek ik door.’
‘Tranga libi,’ zei ik en kreeg weer ontzag voor deze man.
‘Wat moet je anders doen,’ zei hij. Bij de cel aangekomen belde hij, maar kreeg geen gehoor.
‘Probeer het nog eens,’ moedigde ik hem aan.
‘Nee. Ik dacht het al. Niemand meer op het werk,’ antwoordde hij, ‘u mag de fiches hebben, zoals afgesproken.’ Ik rekende snel uit wat elf fiches kostten en overhandigde hem op mijn beurt het geld.
‘Nee. Dat hadden we niet afgesproken. Ik heb gezegd, de fiches die over blijven mag u hebben.’ En hij bleef weigeren: ‘Zo leven wij van de straat.’
Hij stak nog zijn hand toe en schudde hartelijk de mijne: ‘Eens zullen we