der van Servin vrolijk toen zij de twee jongens zag aankomen. ‘Maar ik maak vanavond geen vissen schoon, hoor,’ haastte zij zich er lachend bij te zingen, ‘ik ga wel lekker gebakken vis eten.’
‘U hoeft niet schoon te maken,’ riep Vinay haar toe, ‘daarvoor heeft u Servin, toch.’
‘Houd je mond,’ siste Servin.
‘Waarom?’
‘Ga jij thuis die vissen schoonmaken?’
‘Ja! Dat doe ik altijd.’
‘Wel, jij wel. Praat dan voor jezelf,’ reageerde Servin boos, maar wat te luid. Want zijn moeder zei: ‘Ja, ik weet het. Vinay maakt thuis zelf de vissen schoon. Dat heb ik van zijn moeder en zus gehoord.’
Nu was Servin erg boos, maar liet dat niet merken.
‘Laten we tellen,’ deed hij opgeruimd.
‘Ja, tellen jullie, baya, laat me horen,’ ging zijn moeder vrolijk verder, terwijl haar handen borden wasten.
‘Eén, twee, drie, vier...zeven pataka's,’ riep Servin alsof hij niet meer boos was.
‘Twee, vier, zes, zéven krobia's bij elkaar,’ riep Vinay.
‘Soooo!’, riep moeder uit, ‘dat na wan probleem. Hoe willen jullie die verdelen, dan... Ik lust van beide wat.’
‘Laat Servin dat zeggen,’ zei Vinay.
‘Nee, jíj bent onze gast,’ reageerde Servin galant.
‘Oké! Ik neem vier krobia's en drie pataka's. Is dat goed?’
‘Ik vind dat goed.’
Servin scheen over zijn boosheid heen te zijn. En Vinay groette en haastte zich naar huis. Die morgen had hij namelijk toevallig iemand van de meteorologische dienst horen zeggen, dat op die dag de zon om kwart voor zeven onder zou gaan. Voor het eerst zoiets gehoord. Tot dan had hij altijd gedacht, dat in Suriname de zon dagelijks op dezelfde tijd opkwam of onder ging.
Hij haastte zich en een lach verscheen op zijn gelaat. Even,