Tooneelpoëzy
(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Eerste tooneel.Eudoxe, Camille.
Eudoxe.
Zoek and're reên tot troost van myn elendig leeven:
Voorbeelden kunnen nooit myn druk verlichting geeven.
Schoon 't noodlot heeft noch meer rampzaligen gemaakt,
Is daarom minder wreed de kwelling die my raakt?
Ja, 't is onwaardig voor doorluchtige gedachten
Hun smarten, door de pyn van and'ren, te verzachten:
Ook weegt myn ramp het zwaarst van alle rampen! Goôn!
'k Wensch honderdmaal de dood, in zo veel leed en hoon,
Voor een onzeker lot, dat steeds alle ongelukken
Te zaamen mengt, om my geduurig te onderdrukken,
Daar 't ongeduld my voert in wanhoop, door de spyt.
Ach! ach Camille! ach! ach! waar is die blyde tyd,
Die dag, wanneer de min my, en den Prins deê blaaken,
Toen hy als gyzelaar eerst kwam ons hof genaaken,
Tot heil der vrede, die Karthaag met Romen sloot?
O al te teder een herdenken! ach! vergroot,
Indien 't u moog'lyk is, myn bittere ongenuchten.
'k Geef my nu over aan myn wreede smart en zuchten:
Ik kan, ik wil niet meer hier leeven als slaavin.
Camille.
Bedenk, Mevrouw . . . . .
| |
[pagina 84]
| |
Eudoxe.
Neen, 'k zal aan Ispar straks myn zin
Verklaaren, en door hem my in myn lot verlichten.
Hy weet al wat de Vorst wil in zyn Ryk verrichten.
Ik zoek hier door myn hart van vrees of hoop te ontslaan.
Weet hy dat ik hem wacht?
Camille.
Daar komt hy herwaarts aan.
| |
Tweede tooneel.Eudoxe, Ispar, Camille.
Eudoxe.
Zal hier de Keizerin noch langer zyn gevangen,
Als een slagtöffer van des Konings staatsbelangen?
Word hy dan nimmer moê zo veel boosaardigheên
Te pleegen, daar hy lagcht om ons bedroefd geween?
Zal hy voor eeuwig dan vermeerd'ren onze smarte?
Gy, die als boezemvriend, 't geheim weet van zyn harte,
Gy, Ispar, weet wel welk een druk ons naakende is.
Ispar.
Vergeefs verzweeg ik dit aan uw ontsteltenis.
Vergeet, is 't moogelyk, Mevrouw, dat gy uit Romen,
En 't Keizerlyke bloed uw oorsprong hebt genomen.
Draag met geduld uw leed, tot lichting van uw pyn.
Eudoxe.
Zal ik dan nooit in myn geboorteplaats weêr zyn,
Dat Romen, daar zo vaak myn Oud'ren roem behaalden,
Met groote Vorsten aan hun zegewagens praalden?
En lyd de Hemel dat haar Keizers Dochter zy
In 't Afrikaansch gebied geboeid in slaverny?
Neen, of de Goôn op ons in gramschap zyn ontsteeken,
Zy zullen echter noch zo groot een ontrouw wreeken;
| |
[pagina 85]
| |
Eerlang zal Genserik op zich gewrooken zien,
Door 's Hemels bliksem dien hy nimmer kan ontvliên,
Of door een dapp're hand, de plondering van Romen.
Ispar.
Zult gy dan nimmermeer tot zachter reden komen?
De Keizerin, en gy, in uw verbolgen haat,
Altoos vergeeten, dat uw lot in deezen staat,
Geenszins verëist zo trots uw meening te openbaaren?
Die hoogmoed zoude u licht. . . . .
Eudoxe.
Laat die gedachten vaaren.
Myn Moeder is alom een Keizers Weeuw, en licht
Zal een gewenschte dag u leeren welk een pligt,
Wat eer men schuldig is aan haaren staat te geeven.
Daar zyn geen helden, hoe doorluchtig, hoe verheeven,
Die, door een laffe rust, zo trouweloos een zaak
Verdraagen zullen, met geduld, en zonder wraak.
De naare klank van onze boeijens zal verstrekken
Voor trommel en trompet, die hun steeds op zal wekken,
Om ons te helpen uit dit smaad'lyk ongeval:
Vervuld met deeze hoop, hoor ik hun wapens al.
Ispar.
Voor zulk een kwaad behoên de Goden onze staaten.
'k Heb by den Koning straks prins Trasimond gelaaten.
Indien zyn yver hem gelukken zal, ik zou. . . . .
Maar, hy komt zelf.
| |
Darde tooneel.Eudoxe, Trasimond, Camille, Ispar.
Trasimond.
Helaas! myn Vader! ach Mevrouw!
| |
[pagina 86]
| |
Eudoxe.
Wat ik moet hoopen geeft my uw gezicht te lezen.
'k Weet 's Vorsten wreedheid, die my doodelyk zal wezen.
Trasimond.
'k Hield onöphoudlyk aan, Prinses, met myn gebeên:
Maar ik won niets op hem. 'k Heb zelfs, met kracht van reên,
De eer en gerechtigheid, de godgeheiligde eeden
De Keizerin gedaan, met alle plegtigheden,
Het recht der majesteit in haar vertreên, met schand',
Haar heerelyken stam, verwoesten staat en land,
De slaaverny, daar zy geduurig van zal klaagen,
In alle eerbiedigheid vergeefs hem voorgedraagen.
Ik heb by Genserik gedaan al wat ik kon;
De min, die, buiten zyn verlof, myn hart verwon,
Verzweeg myn mond, uit vrees of zy hem mogt verstooren.
Eudoxe.
Ach! moest myn Moeder, zo rampzalig, in haar tooren,
Om over Maximus, en zyn vervloekt geweld,
Haar wraak te neemen, onder meenig dapper held,
En bondgenoot, dan juist uw Vader met zyn troepen,
En oorlogsmagten in haar Ryk tot bystand roepen?
Of zo 't geval door hem beslooten had, om wreed
Ons op te leggen zo veel ongeluk en leed,
Waarom, myn Prins, waarom heeft u Natuur het leeven
Dan door dien wreeden, my zo haatelyk, gegeeven?
Trasimond.
Wat hoor ik, myn Prinses helaas! ik had gedacht,
Dat zulk een teed're min, zo trouw, zo groot van kracht,
Die dag op dag de smart komt in myn ziel vergrooten;
U deê vergeeten 't bloed waer uit ik ben gesprooten.
Doch 'k heb myn hoop vergeefs gevleit tot myn verdriet:
Want gy vergeet myn vlam, maar myn geboorte niet;
| |
[pagina 87]
| |
En schoon de liefde al, in myn ongelukkig blaaken,
My een gelukkig uur of oogenblik deed smaaken,
Waar in ik was geheel het voorwepr van uw min,
Zo zou, helaas! zo zou de fiere Keizerin,
Wiens gramschap, haat en wraak het alles streeft te boven,
In myne traanen licht uitblusschen, en verdooven
't Vuur dat meêdogendheid, en liefde . . .
Eudoxe.
O welk een smart!
Ach! gy doorgrond noch weet het binnenst van haar hart.
Trasimond.
Ik zou daar voor myn min niets als versmaading vinden.
Eudoxe.
Haar haat maakt onderscheid in vyanden en vrinden;
Zy zoekt van 's Vaders schuld in de onschuld van den Zoon
Geen wraak te neemen van haar bitt're smaad en hoon;
En 't is me een vreugd, wanneer ze zucht om haare plaagen,
Dat zy van u spreekt met een zonderling behaagen.
Trasimond.
Van waar, Mevrouw, komt my dit onverwacht geluk?
Eudoxe.
Die dag toen Genserik, door 't grootste gruwelstuk,
Het prachtig Romen deed met vuur en staal verteeren,
Zag zy u 't wreede woên der snoô soldaaten weeren,
Terwyl gy, met den val der groote stad begaan,
De onnooz'le burgery zelf weest een schuilplaats aan:
Zy weet ook hoe gy tot haar vryheid zyt geneegen,
Dat gy den Vorst hier toe poogt staadig te beweegen;
Zy onderscheid met reên uw onschuld van zyn schuld,
Ja, haare ziel is met uw eed'le deugd vervuld.
Trasimond.
Wat kan haar vriendschap my volmaakte vreugde geeven?
| |
[pagina 88]
| |
Tot welk een droefheid had haar haat my niet gedreeven?
'k Heb honderdmaal gezegt, aan myn verliefd gemoed:
Wat zal myn Schoone doen in zo veel tegenspoed,
Die tegen 't kwaad geval, en wat het kan bereiden,
Om harten, vast verknocht, te scheuren en te scheiden,
Niets heeft tot hulp, als slechts een weerelooze min?
Zy zal ook aan den wil haar 's Moeders hart en zin
Opöfferen, wiens wraak ik eeuwig heb te vreezen,
En, ach! ik zal getrouw, en ongelukkig wezen.
Doch 'k voel nu dat myn min door u weêr hoop geniet.
Men draagt my achting toe, 't is waar: maar als men ziet,
Hoe ik uw vryheid, als 't gewigtigste aller zaaken,
Behartig, op dat gy zoud aan uw wensch geraaken;
Ja, als ik álles waag, daar my de min toe leid,
Zo neemt men dit alleen voor edelmoedigheid.
Eudoxe.
Neen, men bedriegt zich niet, of zelden, in de blyken
Van liefde, die alom zich zelve doet gelyken,
En, door haar tederheid, licht een verliefde ziel
Kent van een hart dat zich maar edelmoedig hiel.
Uw deugden kunnen haar tot dankbaarheid verwekken,
En als ik, 't geen zy my vertrouwde, u dorst ontdekken,
Myn Heer . . . Doch, waar toe dit verhaal, 't geen my ontroert,
Waar van 't voorneemen nooit kan werden uitgevoert?
Trasimond.
Met wat ontsteltenis komt gy myn ziel doorsnyden,
Om uwer liefde wil, ontdek u aan myn lyden.
Welk een geheim verbergt ge aan myn verlangdend hart?
Verklaar u, of ik sterf ván hoop, van vrees, en smart.
Eudoxe.
Helaas! wat perst ge my! moet ik 't u dan ontdekken?
Indien uw Vader aan myn Moeder het vertrekken
| |
[pagina 89]
| |
Had toegestaan, en dat zy voornam, om, myn Heer. . .
Myn schaamrood aangezicht, verbaastheid, pligt en eer . . .
't Verstand is my bedwelmt.
Trasimond.
Ach! wil u doch verklaaren,
Myn tweede Ziel!
Eudoxe.
Kan ik wel meerder openbaaren,
Dan als ik zucht, en bloos, en staamel in myn reên?
Trasimond.
Hou die vervoering, zo vol bekoorlykheên,
Niet meer verborgen, ei! of laat my liever sterven
Van liefde, nu 't geluk my doet uw gunst verwerven.
Door wat byzond'ren dienst, door welk een kloek beleid,
Geeve ik de Keizerin blyk van myn dankbaarheid?
Laat ons, gevleid door hoop, die my behoud het leeven,
Haar staat herstellen, en de vryheid weder geeven.
'k Heb hier toe noch een hoop, tot troost in uwen rouw;
Ik weet dat Hunnerik, myn Broeder, door de trouw,
Zich nu zal eind'lyk aan Sophronia verbinden:
'k Was altoos de eerste in rang van haar geheimste vrinden;
En myne Broeder is des Konings gunsteling,
Van wien men licht, door haar, het geen men wenscht ontfing,
Indien gy toe woud staan dat ik in haare handen
't Geluk myns leevens mogt vertrouwen en verpanden.
Eudoxe.
Myn hartsgeheimen zyn alleen aan u bewust.
Doch zo 't u maaken moet een zachter lot en rust,
Dat aan Sophronia 't geheim van onze zinnen
Ontdekt werd', dat zy weete ons onderling beminnen;
Zo waag het dan: maar laat het door u zelfs geschiên.
De Hemel geef dat zy u meerder hulp mag biên,
Als ik van 't lot, en van haar vriendschap, kan verwachten.
| |
[pagina 90]
| |
Vierde tooneel.Trasimond, Narbal.
Trasimond.
Wat meent dan myn Prinses? wat vreezen haar gedachten,
Dat my Sophronia zou in myn min verraân?
Hoe zou het mooglyk zyn? hoe kan dit zaamen gaan
Met haare deugden, die al 't Aardryk heeft gepreezen?
Al wat zy doet of zegt schynt my oprecht te wezen,
En midlerwyl wilt gy niet dat ik hoopen zal.
Narbal.
Die vrees, myn Heer, heeft licht zyn reên, in dit geval.
De min verschuilt, in schyn van vriendschap, vaak haar vonken;
Want als Sophronia by u is, zyn haar lonken,
Haar zeden en sieraân, veel schooner als voorheen.
De schaamte, en 't vuur der min gedommeld onder een,
Verdubbelen den glans en zoetheid van haare oogen.
Gy zyt van haar bemind.
Trasimond.
'k Wil langer niet gedoogen
Dat gy hier meer van spreekt: draag achting aan haar deugd,
Die gantsch Karthaag aanbid in d'opgang van haar jeugd;
En wil 't verachtelyk vermoeden van u weeren.
Gedenk dat ik haar haast moet als myn Zuster eeren:
En 't echtverbond, 't welk zy met mynen Broder heeft,
Veroorloft haar dat zy wat vryër met my leeft,
En haare vriendschap my met tederheid kwam geeven.
Dit kan geen schandvlek zyn aan haar doorluchtig leeven;
En zo 't een misdaad was, men zag die niet in haar;
Want de ondeugd schuwt het licht.
Narbal.
De tyd ondekke ons klaar
Wie zich bedriegt, myn Heer . . . . Maar, 'k zie haar zelf verschynen.
| |
[pagina 91]
| |
Vyfde tooneel.Trasimond, Sophronia, Justine, Narbal.
Trasimond.
Gy ziet hoe ik, ontsteld, aan u myn wreede pynen
Vergeefs te ontdekken tracht; want nu ik ben bereid
Te spreeken, wederhoud me uw tegenwoordigheid.
'k Vrees dat uw hart geen deel zal neemen in myn klagten.
Van uwe gunst behoorde ik alles te verwachten,
'k Beken 't, maar echter 'k beef, en durf niets hoopen, ach!
Sophronia.
Verlaat die wantrouw, zo ik iets op u vermag,
En wil u, zonder vrees, myn Heer, op my betrouwen.
Weet gy niet in wat waarde ik heb uw deugd gehouwen?
Trasimond.
Myn bange ziel verbergt zich langer niet voor u.
In wederwil van al myn achting, word ik nu
Geparst om u 't geheim van myn gemoed te ontdekken;
Zo gy myn droevig leed niet wilt ter harte trekken,
Noch medelyden met een heilloos Minnaar neemt,
Zo sterf ik, ach! Mevrouw.
Sophronia.
Wat luit die taal my vreemd!
Wat zie ik in uw oog, en op uw aanschyn blaaken?
Trasimond.
De leevendigste smart die immer hart kan raaken.
Geen Minnaar kwam u ooit met meerder smarten voor.
Sophronia.
Gy Minnaar! gy, myn Heer is 't mooglyk? wat ik hoor!
Heeft dan de liefde uw hart verwonnen en bewoogen?
Dat hart in het gevaar des oorlogs opgetoogen,
| |
[pagina 92]
| |
Waar door gy nimmer in 't aanlokkelyke licht,
En glans der schoonheid hebt gespiegelt uw gezicht.
Trasimond.
't Is waar, ik zocht 't begin der liefde steeds te ontvlieden:
Doch boven haar is iets dat yder kan gebieden.
Ik dacht, verliefd op de eer, daar ik naar heb getracht,
Dat myn grootmoedig hart, 't welk laffe rust veracht,
Zou schootvry worden, in al de oorelogsgevaaren,
Voor 't treffen van de min, die niemand schynt te spaaren.
Schoon ik gebooren ben op 't dreunend oorlogsveld,
By helden opgevoed, in 't gruwzaam krygsgeweld,
'k Heb echter wel geleert te zuchten en te klaagen.
Sophronia.
Als men gebooren is om yder te behaagen,
Dan zucht noch klaagt men niet; de liefde is liever vry
Van kwelling. Achterdocht, spyt, wanhoop, raazerny,
Zyn rampen, die geen plaats ooit by u zullen winnen.
Wat kan 'er tegenstaan aan uw verliefde zinnen?
Die zo gelukkig zyn, behoorden in geen zaak
Te zuchten, maar altoos te leeven in vermaak.
Moet gy u aan uw smart zo licht gevoelig toonen?
Wie zou een erfgenaam van zo veel groote kroonen,
Zo welgemaakt, zo jong, zo dapp'ren Prins, als gy,
Zyn wenschen weigeren? Neen, alles staat u vry.
Trasimond.
Ach! ik kan zonder u toch niet gelukkig wezen.
Ik ben misschien te stout, Mevrouw, en 't doet my vreezen,
Dat my uw weigering . . . . .
Sophronia.
Wat moet ik om u doen?
Trasimond.
Mevrouw, lyd dat ik aan uw voeten mag vergoên . . . .
| |
[pagina 93]
| |
Sophronia.
Neen, neen, myn Heer, sta op, en wil u zelf verklaaren.
Trasimond.
Myn Broeder moet eerlang met uwe schoonheid paaren,
En ik zal met dit staal, door een onrype dood,
Myn leeven en elend' verkorten, in myn nood,
Zo gy my weigert om den Koning te beweegen,
Dat hy, zo hem noch iets legt aan myn rust gelegen,
De Keizerin, en de Prinses in vryheid stelt.
Sophronia.
O Goôn!
Trasimond.
Die hoop houd, door de vrees, my 't hart bekneld;
En 't is de grootste gunst, die ge immer my kunt geeven.
Eudoxe heeft myn min; de haare doet my leeven,
En gy kunt y alleen . . . .
Sophronia.
Justïne, ik sterf . . . .
Trasimond.
Mevrouw. . . . .
Sophronia.
Al myn belangen zyn reeds de uwe, Prins: vertrouw
U zelf daar zeker op. Myn leevendige smarte
Belet my 't hooren van een vonnis, dat myn harte . . . . .
Maar, ach! ik voel die zelfs vergrooten door myn reên.
Gy mint Eudoxe, en zy draagt liefde aan u alleen.
Zeg haar, dat, boven myn beloften, myne daaden
Noch grooter zullen zyn. 'k Zal verder my beraaden.
Trasimond.
Uw goedheid, die ik nooit uit myn gedachten mis,
Beweegt myn harte tot een teêre erkentenis.
| |
[pagina 94]
| |
Zesde tooneel.Sophronia, Justine.
Sophronia.
O Woede, in my door een ondankbaar Prins aan 't branden!
Hits vry myn hart op, tot het wreeken van myn schanden:
Dwing my toch dat ik zyn aanloklykheên vergeet:
Stel zyne liefde alleen, als de oorzaak van al 't leed,
Voor myn gehoond gezicht. Zyn hart kan dan beminnen?
En ik ben 't voorwerp niet van zyn verliefde zinnen?
Wat misdaad deede ik, om zo fel gestraft te zyn?
Alleen te minnen, ach! wat bitt're smaad en pyn!
Helaas! Justine, ei! zeg, kwam ik al wel te hooren?
Is eindelyk myn hoop voor eeuwig dan verlooren?
Gy antwoord niet. Wat vang ik aan in deezen staat?
Zal ik, door spyt genoopt, en doodelyken haat,
De jonge Eudoxe, of liefst haar Moeder zelf, doen sneeven?
Eudoxe heeft myn min, de haare doet my leeven,
Sprak hy: Zy hebben beide een zelfden naam, ô Goôn!
En de een, en de ander is behaagelyk en schoon.
Aan wie zal ik myn wraak beproeven, en vertoonen?
Wie zal gevoelen dat my Trasimond dorst hoonen?
Maar waar toe zoekt myn min zo spooreloos naar één
Van twee rampzaligen, door haar bevalligheên?
Laat ons hen beide, om op het zekerst te verderven
Myn Medeminnares, vervolgen en doen sterven.
De min verschoont dit licht.
Justine.
Mevrouw, hoe dus ontroerd?
Aanschouw hoe ver dat u die blinde drift vervoert.
Wat heeft Eudoxe, met haar Dochter, toch misdreeven?
Sophronia.
Ze ontrooven, met de hoop van myne min, my 't leeven.
| |
[pagina 95]
| |
Myn Minnaars hart en gunst, myn wenschen en geluk.
De min vergaf noch nooit zulk een verfoeilyk stuk.
'k Vang alles aan, om haar te straffen voor myne oogen.
Justine.
Dat hart, door haar ontvonkt, was buiten uw vermoogen.
Sophronia.
Ik weet wel dat het my noch nooit heeft toebehoort.
Doch voor die liefde had hem niemand noch bekoort;
Een ander kon met my niet naar den voorrang dingen.
Wat heeft een oogenblijk al veel veranderingen
Aan myn geval gebragt!
Justine.
Zo u de reden raad. . . .
Sophronia.
Die is in liefde een laffe en zwakke toeverlaat.
Wie gaf die ooit gehoor? en wie zou niet begeeren,
Als 't noodlot ons van een ondankb'ren laat verheeren,
Dat dan zyn hart maar om zich zelf hem leeven liet?
Ik proeve in myne min dit lot, tot myn verdriet.
Zyn hart deed voor myn oog en ooren niets als klaagen.
En hem kan, buiten my, een zoeter hoop behaagen.
Welk een vermaak voor hem, en welk een smaad voor my!
Wat schriklykheid by een! Justine, hoe 't ook zy,
Ik sterf van zo veel smart: maar, tot een eeuwig teken
Van myne dood, zal ik. . . . ja! ja! ik moet my wreeken.
Justine.
Wat zoud ge dan, als hy u trouwloos was, bestaan?
Sophronia.
My ziel was niet met zulk een zwaare elend' belaân,
Zo hy my had bemint; 'k beklaagde, met meer reden,
My over zo veel hoon in myn rampzaligheden.
Van ons gemeen verdriet draagt 't Godendom geen schuld,
| |
[pagina 96]
| |
Ik maak myn ramp alleen. Moest ik dan met geduld,
O wreede pligt van de eer! hem, die myn hart doorgriefde,
Zo lang verbergen al myn teed're hoop en liefde?
Ach! zonder u, zou licht zyn hart van 't zelfde vuur
Als 't myne blaaken. Goôn! wat staat die schaamt' my duur!
Kon hy niet raân dat ik alleen met hem wou leeven?
Justine.
Hoe kost ge aan Hunnerik u zelf dan overgeeven?
Hebt gy geen achting voor de trouw, die u verpligt?
Zou Hunnerik die smaad, voor zyn getergd gezicht,
Aanschouwen kunnen? Neen. Hoe! zou hy dit verdraagen,
Die voor elks ooren van zyn lot zich durft beklaagen,
En 't recht der eerstgeboort in Trasimond benyd,
Dat gy hem trouwen zoud, en zonder dat zyn spyt,
Ten trots van uwe min, uw traanen, smart en klagten,
Hem niet als 't offer van zyn staatsbelang zou slagten?
Sophronia.
'k Zie dat uw geest noch is onweetende in de min.
Myn kleine aanlokselen verwonnen nooit zyn zin,
Justine, en gy begrypt de liefde, noch gedachten
Van hem, die 'k als gemaal op de echtkoets moet verwagten.
Hoor de oorsprong van de min die hy my blyken laat,
En hem ontvonkte, alleen uit redenen van staat.
Wanneer myn vader moest voor land en leeven schroomen,
En koning Genserik in Afrika deed komen,
Stond hy hem toe de helft van 't Afrikaansch gebied,
Indien het door zyn magt gered wierde in 't verdriet.
Door 't voordeel aangelokt, komt hy aan onze stranden,
Met duizend scheepen, om den vyand aan te randen,
Dien hy doet vluchten, en herstelt ons land geheel:
Maar, in de plaats dat zich die wreede met zyn deel
Vernoegen zou, dwingt hy myn Vader, om zyn staaten,
| |
[pagina 97]
| |
't Gebied, en Afrika ontydig te verlaaten,
Die in den Roomschen staat zoekt bystand in zyn nood,
Daar hy het eind vind van zyn rampen in zyn dood.
't Gemeene volk, dat zich verklaart voor myn belangen,
Begint, zyn magt ten trots, een oproer aan te vangen;
't Vervloekt den Dwing'land, die, vol staatzucht, woede en list,
Om te bevreedigen zo schadelyk een twist,
Belooft dat hy my zal met Hunnerik doen trouwen.
'k Was toen maar zes jaar oud; die jeugd heeft my weêrhouwen
De kennis van myn lot, en snoode lasterdaân,
Waar door myn luister, staat en vryheid is verraân.
Men stelde my steeds d' echt met Hunnerik voor oogen;
Maar 'k zag held Trasimond: waar wierd ik heen getoogen!
Gy weet het ov'rig, ach! zo dra als ik u zag
Vertrouwde ik u al 't geen dat my op 't harte lag:
Ik vond vermaak om u myn rampen te openbaaren,
Waar van op 't Aardryk nooit gelykenissen waren.
Justine.
'k Ben dankbaar voor die eer, en ik beklaag uw druk.
Myn hart neemt deel in al uw leed en ongeluk.
Sophronia.
Men moet noch meer doen om zich in myn lot te mengen.
't Beklaagen van myn ramp kan my geen bystand brengen.
Justine.
Gebied maar, en gy zult my straks gehoorzaam zien.
Sophronia.
'k Vertrouw op Ispar, dat hy my zyn hulp zal biên:
Hy heeft zyn leeven van myn vaders hand gekreegen;
Zyn hart is dankbaar, en de Vorst tot hem geneegen,
Op welkers trotse ziel zyn inborst veel vermag.
'k Wil my van Ispars magt bedienen deezen dag,
Om van d' ondankb'ren, dien ik aanbid, my te wreeken,
| |
[pagina 98]
| |
En 't haatlyk huwelyk, waar voor ik schrik, te breeken.
Ga, zeg hem, (want ik weet dat hy myn heil betracht)
Dat ik hem binnen 't uur in myn vertrekplaats wacht:
Ontdek hem vry myn min, en myn wanhoopend vreezen:
Zeg dat zyn trouwe raad my kan hoognoodig wezen:
Verschoon myn sterke drift en liefde toch voor al
Met d'onweerstaanb'ren wil en schikking van 't geval.
Justine.
Maar wat zultge eindelyk, Mevrouw, hier van bekoomen?
Als 't alles u gelukt dat gy hebt voorgenomen,
Wanneer gy 't huwlyk breekt, dat met uw liefde stryd,
En Trasimond, door u, voor eeuwig zucht en lyd?
Zult gy dan meerder haat hem draagen in uw zinnen,
En minder liefde?
Sophronia.
Hoe! Justine, ik hem beminnen?
De donder plet my vry, zo 'k immermeer myn haat,
Die hem vervolgen en verpletten zal, verlaat.
Justine.
Ik vrees . . .
Sophronia.
Vrees niets: ik zal nooit om de min meer zuchten,
Die myn grootmoedigheid doet eeuwig van my vluchten.
Ga Ispar vinden, en ik zal alleen myn hart
Doen zuchten om myn lot, en schandelyke smart.
Einde van het Eerste Bedryf. |
|