Mengelpoezy. Deel 2(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Op het overlyden van Sara Maria Amia, dochtertje van den heere mr. Harmannus Amia, rechtsgeleerden, en mejuffrouwe Katharina de Vogelaar. Zo zyt gy dan ter neêrgeslaagen, O kleine Sara! Vaders vreugd, En Moeder grootste welbehaagen, In d' eersten dageraad der jeugd! Uw glans schynt pas, of ze is verlooren. Waarom maait dan de tyd, zo straf, Een bloempje, dat elk kon bekooren, Zo groot van hoop, ontydig af? [pagina 343] [p. 343] Of moest uw licht, uw luister daalen, O Morgenzon! zo vroeg op de aard; Wyl God voor 't Paradys uw straalen En dierb're gaaven had bewaart? Ja, daar ontfangt gy 't eeuwig leeven: Daar blaakt en blinkt uw glans by God: Daar 's reeds uw teêr verstand gegeeven Volmaakte kennis van uw lot; Dat lot met zo veel heil begonnnen, Daar gy, voor 't kennen van de Dood, De Dood zo kloek door hebt verwonnen, En doorgestreeden allen nood. Gy ziet van boven naar beneden Uw dood beklaagen zonder vrucht, Terwyl ge, in 's hemels zaligheden, Lagcht als uw Moeder schreit en zucht. Och ja! zy schreit om u, haar waarde, Haar eenigste en beminde kroost, Haar tydverdryf, haar vreugd op aarde, Haar eige beeld, en zoete troost. Zy ziet uw oogjes zonder lonkjes, Die onlangs straalden in het hart Met duizend vriendelyke vonkjes: Zy ziet de roosjes, welk een smart! Op 't minlyk mondje niet meer bloeijen, Maar bleek, verwelkt en ongedaan, Haar schoonheid, die ze in u zag groeijen, Gedoodverfd in uw aanschyn staan. [pagina 344] [p. 344] Gy roept haar toe, in 't eind bewoogen Met al haar troosteloozen rouw: Och! Moeder! Moeder! droog uwe oogen, Terwyl ik druip van hemeldouw: Zoud gy, gy bitt're traanen weenen, Nu dat ik alle zoetheid smaak? Ei! dring, dring door de wolken heenen; Aanschouw myn eindeloos vermaak. Ik leef nu, buiten alle kwaalen, In 't eeuwig, eeuwig hemelryk; In 't licht onmooglyk af te maalen. Schrei dan niet langer op myn lyk, Maar, zing met my Gods zegezangen. Dit troost de Moeder in haar druk; Zy droogt van haare schoone wangen De traanen, kennende uw geluk. Den XVIIIden van Wynmaand, MDCLXXXVI. Vorige Volgende