Op het huwelyk van den edelen manhaften heere, den heere Joan Ofze, capitein van het edele mogende Collegie ter Admiraliteit te Amsteldam; en jongkvrouwe Catharina Maria Dommer.
Heer Ofze buigt dan voor de Min, wiens heldenmoed
Voor 't oorelogsgeweld nooit zwichtte op Nereus baaren.
Zo strengelt Venus mirth in Mavors lauwerblaâren,
Daar ze in zyn staale borst de liefde ontsteekt en voed.
Hy blaakt van schooner vlam als Paris, door wiens gloed
In Troje en Grieken brandde een krygsvuur van tien jaaren;
Wyl Helena 't gelaat, noch glans kan evenaaren,
Van Catharina, die het al verlieven doet.
Boet, overschoone Bruid, uw Bruidegoms verlangen:
Schroom niet den braaven Held in uwen schoot te ontvangen.
Dus streelde een teed're Maagd Alcides minnebrand.
Hy zal zyn krygslauwrier steeds off'ren aan uw voeten,
En aan uw blanken hals alle oorlogszorg verzoeten.
Zo wacht men uit uw Echt een Held tot heil van 't Land.