Mengelpoezy. Deel 2(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] Op het huwelyk van den heere Jan Swart, en mejufvrouwe Sara van Heule. Dat minnekeur is een betovering der zinnen, Blykt klaar in Sara, die, schoon ze is alom geächt Voor schrander van vernuft en oordeel, onverwacht Haar hart, hoe fier't ook scheen, laat van een Swart verwinnen. Zy, op zyn trouw gerust, zweert eeuwig hem te minnen; En schoon elk treurt met Swart, en Swart verbeeld de nacht, Bestaat haar vreugd in Swart, die zyne zorg verzacht, En, met zyn bruiloft, ziet zyn leevensheil beginnen. Zo gaan zy, toegejuicht met zegegalm op galm, Langs 't minnespoor, bestrooid met mirth en maagdepalm, Hun minnewonden in elkaêrs omhelzing heelen. Uw keur, ô Bruid! bloei steeds gelukkig in uw Swart, Zo zuiver in zyn trouw als blank van deugd en hart. Leef lang, en wil met hem veel blanke Swartjes teelen. Verëend den XXIIIsten van Herfstmaand, MDCCVII. Vorige Volgende