Mengelpoezy. Deel 2(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] Ter bruilofte van den heere Reinier Schaap, en jongkvrouwe Katharina Maria Blaeu. Schaap vind voor zich, na lang hoopen, Daar de Liefde zegepraalt, Nu een beemd van wellust open, Om te weiden onbepaald. Laat vry and're minnaars vreezen, Voor een blaauwtje, of blaauwe scheen, Blaeutje zal zyn smart geneezen; Blaeutje is nu de vreugd alleen Van zyn zinnen, van zyn oogen, Zynde in zulk een schoonen gloed, En geluk reeds opgetoogen, Zwemmende in een zee vol zoet; Nu 't zyn liefde mag gelukken, Van haar schoonen hals en mond, D' eersten bloesem af te plukken, In haars leevens lentestond, [pagina 155] [p. 155] Als een frissche roos ontlooken. Zie den daag'raad van haar jeugd, Zo bekoorlyk doorgebrooken, Met een onnaspoorb're vreugd, Zynen minnewensch bestraalen, Schooner als een zonneschyn, Met geen dichten af te maalen. 't Lust de schoone Katharyn, Zyne gaaven te waardeeren, En zy acht zichzelf hem waard, Daar zy hem laat triomfeeren, En aan zyne deugden paart. Gaat, Gelieven, met uw beiden, In zo blyd een bruiloftsnacht, Daar de Liefde u zal geleiden, En vrouw Venus u verwacht, Om uw teed're smart te heelen. Wilt dan voor uw braaven Stam Aangenaame Schaapjes teelen; Schaapjes, die uw minnevlam Zullen eeuwig aan doen groeijen. Zo moet steeds uw welvaart bloeijen. Voor N.N. Verëend den XVIden van Wynmaand, MDCXCV. Vorige Volgende