Mengelpoezy. Deel 2
(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
Op het huwelyk van den heere Hermannus Koning, en mejuffrouwe Joanna Medou.Zo maakt gy uw Joanne uw Schoone, uw Uitverkooren,
Die opgetoogen in uw gaaven, trouw en min,
Ia 't heil verheugd is, dat uw Echt haar spelt te vooren,
Heer Koning, eindelyk tot uwe Koningin.
De Waereld zie vry d'op- en ondergang der Grooten,
En welk een rol de Min speelt op haar Schouwtooneel
In beurtverwiss'ling: 't geen voor de eeuwen is beslooten
Staat pal; elk krygt het zyne, en gy zo waard een Deel.
Schoon 't u gelukt dat ge al de Waereld kunt behaagen,
Vernoegd zynde in het heil dat u de Hemel gunt,
En nimmer zich uw hart door geldzucht liet belaagen,
Noch hebt ge uw grootsten wensch en blydschap in de Ga naar voetnoot* Munt.
En uw Joannaas lot is nooit zo hoog gesteegen,
Als nu ze een Koning heeft tot Echtgenoot verkreegen.
| |
Toegift.Geluk, vernoegen, weelde en vreugd volg' steeds uw paaren.
Wat afgunst u ooit heeft Joannaas min misgunt,
Nu hoeft ge uw wenschen noch verlangen meer te spaaren,
O Bruigom! want uw haan kraait Koning in de Munt.
Verëend den VIIden van Slachtmaand, MDCXCIV. |