| |
| |
| |
Op het huwelyk van den heere Joan van Vollenhove, de jonge, en mejuffrouwe Maria Palm.
Zo hebt gy eind'lyk dan de zege weg gedraagen,
Heer Vollenhove? Ja ten trots der oorlogsvlaagen,
Geniet gy vrede, daar uw hart in volle rust
Weid zorg'loos in een beemd van eindelooze lust.
Nu is het al verheugd op uw gezegend paaren.
't Juicht al wat juichen kan aan 't Y en 't vruchtbaar Spaaren.
De Stroomgoôn danssen meê, met een verliefden zwier,
En voelen in hun kil de vonken van uw vier.
Apol schynt vroeger, en met heerelyker straalen
Als naar gewoonte, om met een blyden dag t'onthaalen
Uw Huw'lyksfeest; maar zal weêr vroeger onder gaan,
Op dat hy niet te lang uw liefde in 't licht zou staan,
| |
| |
Als gy verlangende om zyn blaakend vuur te blusschen,
Daar blanke Thetis hem verwelkomt met haar kussen,
En zyne Bruiloft nam een eindeloos begin:
Hoor hoe de Nachtegaal wyd de uwe vrolyk in,
Langs groene schaduwen van uw gewyd Bosschaadje,
Dat Haarlems Tempe, daar 't alom van uw vryaadje,
Uw eerelyke min, uw lof en deugd gewaagt,
En elk uw huw'lyksband en schoone keur behaagt.
Zy kweelt uw min; terwyl een godd'lyk vuur haar de aâren
Bezielt, en haare keel herschept in duizend snaaren.
Pan zingt uw Bruiloftslied dus op een minnegalm:
't Is Vollenhove die verkrygt de schoone Palm.
En wie kon anders ook de aanvallige verwinnen
Als hy, als hy, die schynt geschaapen om te minnen;
Zo braaf geschaapen, dat hy waardig is alleen,
Uit zo veel anderen, met haar in d' Echt te treên.
Maria zag hem lang om haar, om haar verkwynen;
Gelyk men 't wasch ziet voor de kracht van 't vuur verdwynen,
Hardnekkig voedende de vlam die hem verslind.
Maar zy, die, na zo lang een tegenstand, bevind
Dat zy onmoog'lyk kan zo dicht het vuur genaaken,
En blyven zonder zich te kwetsen of te blaaken,
Word eindlyk mede van zo schoon een vlam geraakt,
En voelt, eer zy het denkt, dat haare boezem blaakt:
| |
| |
O ja zy blaakt, en leert de Liefde en haar vermoogen
Nu kennen, en zy straalt uit haar bekoorlyke oogen
En zedig aanschyn zo beminnelyk als schoon.
Dione blaakte dus voorheen om haar Adoon,
Haar schoone Adoon, dien ze, op een vrolyk bed van roozen,
Haar min te ontdekken plag door zwygen en door bloozen.
Maria veinst niet meêr: zy ziet haar liefde ontdekt,
Daar Vollenhove haar voor een Adoon verstrekt,
Hem evenaarende; daar zy, alom gepreezen,
Zal zyn Dione, en hy haar eeuwig waardig wezen,
Gelukkig mengende hun zielen door elkaâr.
Hier zwygt de Boschgod. 't Is ook tyd, ô jeugdig Paar!
Naar 't Bruiloftsbed te gaan, daar duizend Minnegoden
Hun vreugd betoonen, die u mild word aangebooden.
Boet uw verlangen, dat uw beider harten pynt.
Gaat heen, Gelieven, gaat. De Huw'lykshymen schynt
Met zyn gewyde toorts, en licht u voor. Gaat heenen,
En plukt de vruchten van uw wenschelyk verëenen.
Zo moet ge uw deugd, uw geest, en uw aanvalligheên
Eerlang zien in uw Kroost gedommeld onder een,
Daar beider Stammen in onsterflyk moogen bloeijen,
De vruchtb're en schoone Palm in Vollenhove groeijen
En groenen eeuwig, met een onbepaald geluk.
Zo zy uw Huw'lyksvreugd volmaakt, en vry van druk.
| |
| |
| |
Bruiloftszang.
Zing dit Paar, ô Speelgenooden!
Nu het van verlangen brand.
Zingt het daar de Minnebooden
Het verwachten hand aan hand,
En haar op de vreugde nooden
Van het bruiloftsledekant.
Maar de Bruid begint te bloozen:
Schaamte verft het schoon gelaat
Met zo aangenaame roozen,
Op uw Trouwdag heeft gekoozen
Tot een prachtig hoofdsieraad.
Bruigom, pluk die van haar kaaken,
Van haar lippen, van haar mond:
Wreek de smarten van uw blaaken:
Smoor het leed der minnewond
In een eindeloos vermaaken:
Ga, en kus uw hart gezond.
Ziet hen eind'lyk heenen treeden,
Schoone Speelnoods, volgt hen draa.
Volgt, ja volgt hun minneschreeden,
Volgt hun vrolyk voorbeeld naa,
Dat bevestigd is in Eden:
Volgt hen, eer het word te spaâ.
Verëend te Haarlem den XVIden van
Hooimaand, MDCXC.
|
|