| |
| |
| |
Ter bruilofte van den heere Paulus Brouwer, commissaris; en mejuffrouwe Petronella de Gruyter.
Nu hebt ge, ô Bruidegom! u zin
En wil, na uwen wensch, verkreegen;
Uw lieve Bruid is tot de Min,
En uwe gaaven, zo geneegen,
Dat zy van kuische liefde brand,
En al uw angst, uw leed, en lyden
Verzacht, om meê, in d'Echteband,
Haar hert, by 't uwe, te verblyden;
Dat, in het eêlste van haar jeugd,
Bekoort wierd, door uw trouw en deugd.
Gy ziet uw arbeid wel betaald,
Uw zorg, en vlyt, die gy besteedde:
Terwyl uw Liefde zegepraalt,
En overwon, door uw gebeden,
Uw Petronelle, uw waardsten schat,
Den roem, en luister van de Maagden,
Den glans der Bisschoplyke Stad,
Aan wiens schoone oogen gy behaagde:
En, boven and'ren uitgekeurt,
Viel u zo schoon een lot te beurt.
| |
| |
De Liefde wist, door haare kunst,
Haar wil, haar hart, en fiere zinnen,
Te smydigen tot uwe gunst,
Schoon zy een haat droeg tot het minnen,
Tot Venus, en haar vluggen zoon.
Nu bragt de Min u, voor haar oogen,
In 't wezen van den schon' Adoon,
Dan, met Narcissus schyn omtoogen,
(Wel eer van de Echo trouw gelieft)
Tot dat zy eindlyk wierd doorgrieft.
Nu schep, uit de oogen van uw Bruid,
Een reeks van zoete zaligheden.
Hoe munten, in haar aanzicht, uit,
By haare schoonheid, zulke zeden,
Waar in de Deugd haar woonplaats heeft;
Daar gy in haar verliefde lonken
Op nieuw uw adem haalt, en leeft,
En gy dien weêrglans van die vonken
Haar kaatst in 't lieflyk aangezicht,
Wiens glans u schept een eeuwig licht.
Elk roemt het voorwerp van uw vlam;
En uw geluk zo waardig te achten,
Waaruit de wasdom van uw Stam,
Met zeek're hoop, is af te wachten.
Hoe zal uw Vader, die, aan 't Y,
Het zeehof helpt zo trouw bestieren,
De Neefjes kweeken, waar hy, bly,
Zal zien zyn naam, en deugd in zwieren
Van uw, noch zyn verstand, ontaard,
Zo heerlyk ziet hy u gepaard.
| |
| |
Het Vlie, dat, van uw minnewond,
Geduurig, kennis heeft gedraagen,
Wanneer het hoorde, stond op stond,
Het zuchten, en 't verliefde klaagen;
Is nu verheugd om uw geluk:
Het ziet, hoe dat, naar uw behaagen,
Uit zulk een donk're wolk van druk,
Uw vreugdezon begint te daagen,
En, door de straalen die zy schiet,
De mist optrecht van uw verdriet.
Dus is uw bitter leed verzoet.
De Vechtstroom, in kristal herbooren
Smelt nu van uw' en haaren gloed:
Gelyk haar Hart, onlangs bevrooren
Zo hart gelyk een Diamant.
Leeft dan, gelukkige Eensgezinden,
Voorspoedig in uw huwlyksband,
Waar in gy nooit moogt rampspoed vinden:
En nimmer werd' uw min gestuit,
O braave Bruidegom en Bruid!
Getrouwd in Utrecht, den XXXIsten van
Louwmaand, MDCLXXIX.
|
|