Mengelpoezy. Deel 2(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Ter bruilofte van den heer Nicolaas Harrewyn, en jongkvrouwe Joanne Oppyn. Wanneer de Liefde lag in haar gewoone laagen, Geraakte Oppyn, eer zy het dacht, haar vryheid kwyt, Na dat haar Harrewyn had lang gebeên, gevryt, Op hoop van zonneschyn verdraagende afkeersvlaagen. Dus is de liefde haar om 't fiere hart geslaagen In 't aangenaamste van haar's leevens lentetyd, Waar door de droeve geest haar's Minnaars wierd gevlyd, Wyl zy, in plaats van Maagd, den naam van Vrouw wil draagen. Dies schonk zy hem haar hart, daar alle deugd in speelt, Daar hy, door liefdens kunst en kracht, stond afgebeeld, En, triomfeerende, zyn zitplaats had gekreegen. Nu wensch ik deeze Twee, verëend door d'echteband, Dat voorspoed, vrede en vreugd aankweek' haar kuischen brand, En 's Hemels gunst hen mild bespoei met alle zegen. Den VIIden van Oegstmaand, MDCLXXIV. Vorige Volgende