Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 237] [p. 237] Aan jongkvrouwe Margareta . . . . op haar E. verjaaren. Niets kan myn geluk bepaalen, Nu het my gebeuren mag, Met uw schoonheid, af te maalen, 't Uur dat u eerst leeven zag: Nu dat in myn hart komt daagen, En voor myn verliefd gezicht, Met een wenschelyk behaagen, Uw, ja uw Geboortelicht: 't Licht dat eerstmaal kwam ontdekken Aan 't heelal uw schoon gelaat, Waar gy meê tot u zoud trekken Yders liefde; en buyten haat Zo veel harten als 'er oogen Uw volmaaktheid zouden zien; Daar my ziel in opgetoogen, Eeuwig u myn dienst komt biên. Duizenden van braave zeden Heeft Natuur aan u besteed, Duizenden bevalligheden, Overschoone Margareet, [pagina 238] [p. 238] In uw aanschyn in uwe oogen, Die, met lodderlyken zwier, Lonken schieten, wier vermoogen Sticht een minnevier op vier; In het blos van uwe wangen, In de karssen van uw mond, Kweekende een verliefd verlangen, Zynde in d'eêlsten leevensstond; Recht om 't zoet der min te smaaken! Maar, helaas! op deeze wys Helpt gy yder aan het blaaken, En blyft zelf zo koud als ys. Denk, ô Schoone! eens om te paaren, Denk hoe dat uw leevenstyd, Telkens als ge u ziet verjaaren, Eindelyk daar heenen glyd: Denk, ja denk dat met uw leeven, U zo veel bekoorlykheên Niet zo ryklyk zyn gegeeven, Om dat gy ze zoud alleen Slyten zonder ooit te minnen. 'k Wensch, eer dat gy weer verjaart, U verandering van zinnen, En zo veel geluk op aard Als gyzelve kunt begeeren, Uw Geboortedag ter eeren. Ten verzoeke van den Heere N.N. Vorige Volgende