Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] Op het verjaaren van jongkvrouwe Alida ..... aan haar E. eerwaarden vader. O Leeraar, die gelyk een zon, In 't hemelsch Sion staat te lichten, En gunst by God, en menschen won, Die 't kwaade doet voor 't goede zwichen! Ik geeve een proef van mynen pligt, En vier deez' dag, van God beschooren, Waar op uw kind eerst zag het licht, Met zo veel geest als glans gebooren. [pagina 215] [p. 215] Ik eer uw aardige Alida, In de eerste en allerteêrste jaaren, In u, en in uw schrand're Gaâ, Daar zo veel gaaven t'zaamen paaren: De schoone Moeder leeft en speelt Met u in 't kind vol lieflykheden, Dat, jong en klein, wat groots verbeeld, En beider deugden naa zal treeden. Ik zie haar reeds gelyk een boom, Een Cederplant, die staat te bloeijen, En by een kristalynen stroom In Christus kerke weelig groeijen. Zy is de vreugde van uw mond, De lust en luister van uwe oogen. Hoe roem ik haar geboortestond? Ik word van blydschap opgetoogen, Door al de gaaven van uw Kind, In Hemel, en op Aard bemind. Vorige Volgende