Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Op het eerste verjaaren van jongkvrouwen Izabella Jacoba van Zon, en Sara Maria van Zon. Natuur was nooit van een volmaakter drift gedreeven, Noch juister zinlykheid, wanneer zy bragt by een Al haar sieraad, om ze aan u beiden te besteên, Die zy zo schoon schiep, en gelyk bragt in het leeven. Geliefde Schepzeltjes, wat zie ik in u zweeven Een hemelsch vuur, dat met het aardsch niets heeft gemeen! Het edel licht der Zon blinkt door uwe oogjes heen, En 's Moeders gaaven, die zo mild u zyn gegeeven. O Tweelingzonnetjes! wel klein, maar groot van hoop, Gy zult de Waereld steeds verwond'ren in uw loop. Wat schoone straaltjes schiet ge reeds zo vroeg in 't daagen! 't Geluk groei met u op, en met uw jaaren aan. De deugd van uwen Stam moet nooit in u vergaan, Gy in den Hemel en op Aarde altoos behaagen. Den Vden van Sprokkelmaand, MDCXCIII. Vorige Volgende