Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Op de oorlogszege van den jaare MDCCII. Juicht Nederlanden; juicht, met uwe Bondgenooten, Gy, die lang hebt getreurt om 't kwynend Vaderland. De aalöude Krygsdeugd, die uw Vryheid hield in stand, Herleeft vol glory in uw Legers en uw Vlooten. Wat wint ge al Steden? wat al Vestingen en Slooten? Terwyl men 't Fransche Heir verduurt, of overmant, De zee van schuimers vaagt, des Vyands Vloot verbrand, En ryken buit ontrukt, ten schrik van Waereldgrooten. Dankt, dankt, den Hemel voor dit onwaardeerbaar lot, Die voor uw Grenzen waakt, den Aartstieran bespot, En laat in 't licht van zyn vermeet'le zon verdwaalen. Zo leert gy, God ten prys, betrouwen op zyn magt; God, die Vorst Willem als uw steun en oorlogskracht Wegrukte, op dat ge alöm door Hem zoud zegepraalen. Vorige Volgende