De wraak van Orijo
Lang geleden was er een indianendorp aan de monding van de Coppenamerivier. Er woonde enkele vissers die het dorp van vis voorzag. Elke morgen trokken ze uit om te vissen. Ze vingen veel vis en wistten niet wat ze ermee moesten doen. Wat overgebleven was gooiden zij in de rivier. Er kwam een keerpunt, de zee was toen zeer onstuimig. Ook vrouwe Fortuna liet ze in de steek. Twee weken achtereen hadden zij een schrale vangst. Het dorp kon niet voorzien worden van de behoefte dat er was. Op een morgen hadden zij de netten weer uitgeworpen. Saro wilde niet geloven dat zij juist op de jaardag van zijn dochter geen sriba ving. De vissers waren moe vn het uitwerpen en binnenhalen van de netten. Saro spoorde hen aan weer te proberen. Hij zei: ‘Laten wij het nog eens proberen. Misschien kunnen wij toch nog iets vangen.
Ondanks de ontstuimigheid van de zee moet er toch een vis aan de net vastzitten. Laat ons het nog een laatste keer uitwerpen.’ Ze gingen in op het voorstel van Saro omdat hij zeer bedreven was. Inderdaad, er zat iets aan de netten vast. ‘Haast je jongens’, zei hij, ‘Het lijkt wel een gran morgoe te zijn. Eindelijk kunnen wij weer het dorp vis leveren.’ Toen zij het laatste gedeelte binnenhaalden bleek het iets anders te zijn. Als uit een mond schreeuwden de mannen: ‘Het is Orijo.’ Zij bekeken haar... van links naar rechts werd zij gedraaid. De vissers genoten van hun vangst. Plotseling hoorden zij een stem die hen smeekte zijn vrouw los te laten. Het was de man van Orijo. Hij zei: ‘Laten jullie mijn vrouw los dan geef ik jullie wat je nodig hebt. Geloof mij maar.’ Saro nam het woord: ‘Wie denk je voor de gek te houden. Reeds twee weken kunnen wij niets vangen. Zou jij ons aan vis kunnen helpen. Wanneer wij jou vrouw loslaten dan gaan jullie allebei er vandoor. Niks daarvan. Zij gaat met ons meer naar het dorp.
De man van Orijo bleef de mannen smeken. Hij zwom achter de korjaal terwijl de mannen zich amuseerden met de bijzondere vangst. Toen de vissers aanmeerden stonden vele dorpelingen aan de waterkant. De vissers gingen met hun vangst aan wal. De man van Orijo merkte dat zij flauw was. Hij was zeer bedroefd en keerde naar zee terug. De vissers werden omsingeld door de