Wat viel Adatokolong lastig. Hij spoedde zich en al zwaaiend met zijn houwer baande hij een kortere weg naar het kamp. Een lange magere figuur begroette Adatokolong. Het was van kop tot teen behaard en had lange nagels aan de klauwen en poten. Het leek wel zeer beschaafd toen hij haar begroette. ‘Mijn lief kind,’ zei hij, ‘Ik heb jou lang niet gezien. Hoe maakt je het’ Adatokolong antwoordde: ‘Amogo dogoti damo ting gang kwada- Ik maak het heel goed opa.’ Het monster zei tegen haar: ‘Dale kente Laten wij dansen.’ Voordat Adatokolong kon antwoorden werd zij reeds beetgepakt. Ze begonnen te dansen. Het monster zei weer: ‘Weet je wat mijn kind je moet ook zingen. Zing maar. Kalijakoe, kaljakoe, kaljakoe.’ Adotokolong zag haar kans schoon om hulp te roepen. Heel hard begon te schreeuwen:‘Kalijakoe, kalijakoe, kalijakoe.’
‘Je hoeft niet zo hard te zingen. Straks krijgen we Arwakoeja nog op ons dak. Wij kunnen dan niet alleen pretmaken.’ zei Kalijakoe. Adatokolong antwoordde het monster: ‘Opa, ik schreeuw niet. Het is zingen wat ik doe. Omdat ik een schelle stem heb lijkt het zo. Wanneer er pret gemaakt wordt houdt men geen rekening met de sterkte van het geluid. Bovendien komt er meer stemming in. Hoe meer zielen hoe meer vreugde.’
Sjokoli kwam dichterbij. ‘Wat zong Adatokolong Kalijakoe, kalijakoe, kalijakoe.’ flitste het door het hoofd van hem. Kalijakoe poogde reeds om Adatokolong in haar hals te bijten. Zij had zich daarop voorbereid. Als het Kalijakoe gelukt was haar in haar hals te bijten had hij haar het bloed uit het lichaam leeggezogen. Gelukkig had haar man eens over Kalijakoe verteld. In deze omgeving had Sjokoli gezegd dat het er wemelde van boze geesten. Hij had haar toen uitgelegd hoe Kaljakoe eruit zag. Ook had hij verteld hoe Kaljakoe zich zou gedragen tegenover een vrouw. ‘Kalijakoe zal je ten dans uitnodigen. Het is opletten geblazen. Het zal proberen jou de hals door te bijten.’ had Sjokoli haar gezegd. Het heeft een grote uithoudingsvermogen. Als je moe bent dan kan het zonder moeite zijn snode plan uitvoeren.’
Met een man vraagt hij om een robbertje te vechten. Sjokoli had zijn vrouw gezegd wat zij moest doen als zulks hem zou overkomen.
In grote haast kwam Sjokoli het kamp binnenstormen. Kalijakoe zag hem aankomen. Hij liet Adatokolong los en richtte zich heel kalm tot hem. ‘Dale kente banda- Mijn kleinzoon ben je aangekomen’ zei het tenslotte, ‘laten wij een robbertje vechten - Wabe le date.’ Kalijakoe greep Sjokoli vast om hem omver te werpen maar die was op zijn hoede. Zij vochten meer dan een kwartier. Zienderogen raakte Sjokoli vermoeid. Kalijakoe zag tenslotte zijn kans schoon en wierp Sjokoli toch omver. Adatokolong stond