De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||
16. De bekendheid van Utenhove's psalmen in de NederlandenWe herinneren ons de brief die Casper van der Heyden in 1555 uit Antwerpen schreef aan zijn vrienden te Emden. Ze moesten aan de boekverkoper Jacob Michiels meedelen dat er in het zuiden grote vraag was naar de psalmboekjes van Jan Utenhove, maar ook dat de mensen ze over het algemeen te duur vondenGa naar voetnoot1. Blijkbaar had Michiels, die ook in Londen boekhandelaar was geweest, zijn voorraad, of een gedeelte ervan, naar Emden kunnen overbrengen. Van die stad uit vonden de psalmboekjes hun weg naar de andere vluchtelingengemeenten van Norden in Oost-Friesland tot Frankenthal in de Paltz - vooral nadat Van der Erven begonnen was de gezangboeken te vermenigvuldigen - en naar de Nederlandse gewesten. Uit de talrijke herdrukken die Ctematius van Utenhove's psalmen bezorgde mag men de behoefte eraan afleiden, hun populariteit uit de wijsaanduidingen in andere liedboeken, zoals we dat ook bij de Souterliedekens hebben gezienGa naar voetnoot2. Een systematisch onderzoek naar de verbreiding van Utenhove's psalmen heb ik niet ingesteld. De mogelijkheid dat in de diverse liedboeken van de 16e eeuw nog verwijzingen naar de ‘Londense’ psalmen voorkomen, is dus groot.
Van de 116 liederen in Jan Fruytiers' Ecclesiasticus (1565)Ga naar voetnoot3 moeten er 10 op melodieën van Utenhove gezongen worden; bij 4 liederen is het psalmnummer en de beginregel opgegeven, bij 6 andere alleen de beginregel:
Uit de beginregel van psalm 2 blijkt dat Fruytiers de uitgave van de 25. Psalmen van 1557 (of de herdruk van '58) gebruikt heeft. | |||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||
In hetzelfde jaar 1565 verscheen te ‘Vranckfort’ een Nederlandse vertaling van het Bonner Gesangbuch (van 1561) onder de titel: Een Hantboecxken [enz.]Ga naar voetnoot1. Niet alleen de psalmen zijn vertaald, ook de gezangen uit het origineel. Bij een aantal is de melodie genoteerd, bij de overige wordt volstaan met een aanduiding van de zangwijs van een ander, bekend geacht lied. Nu staat bij het 68e lied (Ick danck v lieue Heere): Op de wijse Salich is hy bedeghen. Oft op: Ick hoorde een Maechdeken singhen. De eerste aanduiding is de beginregel van Utenhove's psalm 128 van 1557 ('58). Een bewijs dat de Londense psalmen ook in Lutherse kringen niet onopgemerkt waren gebleven. Maar, het ‘oecumenisch’ karakter van Utenhove's vroegste bundeltjes kennende, verwondert ons dit niet al te zeer.
Ook de dichters van (de vroegste) Geuzenliederen geven blijken van bekendheid met de psalmen van de Londense ouderling. Het eerste lied in de ed. Kuiper-LeendertzGa naar voetnoot2 (Van Christophoro Fabritio) wordt gezongen Op de wyse vanden xliiij Psalm: Wy hebben ghehoort, dat is de 44e psalm van Utenhove; nr. 21 (Een nieu liedeken): Op die wyse, Vader onse in Hemelrijck (Utenhove's Vader onse); nr. 25 (Oorlof Liedt van Iooris Silvanus): Na de wyse des 142. Londenschen Psalme: Met mynder stemme tot den Heere; en nr. 30 (Hier beginnen de Geusen) Op de wijse des ij. Psalms Uutenhove. Niettegenstaande laatstgenoemd lied de slag bij Heiligerlee bezingt, blijkt uit de strofe dat niet de melodie van 1566 bedoeld is, maar die van 1557/8. De Daye-edities zijn in de Nederlanden niet of nauwelijks bekend geworden, en het allerpopulairst waren nog de psalmen uit de bundeltjes van 1557 en '58. Het beste bewijs daarvoor wordt wel geleverd door het zogenaamde ‘Boskoopse boekje’. In de tweede week van april 1896 werden bij het afbreken van de dorpstoren van Boskoop vijf ‘in een steen gemetselde’ boekjes gevonden: een ongedateerd stichtelijk traktaatje, een geestelijk liedboekje van 1554 in Nederrijns dialect (aan Wackernagel onbekend), een exemplaar van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, een Heidelbergse Catechismus en een psalm- en gezangboekje, alle gedateerd 1566. De boekjes zijn uit- en inwendig uitvoerig beschreven door dr. J.G.R. AcquoyGa naar voetnoot3. Evenals hem interesseert ons het psalm- en gezangboekje ‘ten gebruike bij de geuzenpreek in 1566’ het meest.
Het titelblad vermeldt:
❧ Sommighe ❘ Psalmen ende ander ghesan = ❘ ghen / diemë in die Christë ❘ Ghemeynte in dese Neder ❘ landē is gebruyckende ‖ Collossen. 3. ❘ ☞ Het Woort Christi wone in v rijc = ❘ kelick / in alderley Wijsheyt: leert ende ❘ vermaent malcanderen / met Psalmē ❘ ende Lof sanghen / ende gheeste = ❘ licke Liedekens / in ghenade / ❘ singhende den Heere in ❘ uwen herten. ‖ | |||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||
Jacob. 5. ❘ Is yemandt in lijden onder v? die ❘ bidde. Is yemant ghoets ❘ moets? dye singhe ❘ Psalmen. ‖ Anno. 1566. ‖Ga naar voetnoot1
Het gezangboekje bevat de psalmen 1, 2, 79, 115, 130, 128 en 143, voorafgegaan door ‘Een cort Ghebedt voor die Predicatie’ en gevolgd door ‘Dat ghebedt ons Heeren Jesu Christi. Math. 6.’, ‘Die tien Gheboden des Heeren. Exodi int. xx.’, ‘Den Lofsang Zacharie. Luce. I.’, ‘Den Lofsang der ionckfrouwen Marie / Luce. I.’, ‘Den Lofsang van Symeon. Luce. II.’ en het ‘Simbolum Apostolorum / dat is een corte bekentenisse des waren Christen gheloofs’. De vijf laatstgenoemde gezangen zijn ontleend aan het psalmboek van Petrus Dathenus, dat in het voorjaar van 1566 verschenen was, de beide andere liederen en de psalmen zijn van Jan Utenhove, naar de uitgave van 1557(1558)Ga naar voetnoot2! De Hondert Psalmen van 1561 zijn dus in 1566 in de Nederlanden niet, althans niet algemeen, bekend geweest.
Uit diverse bronnen weten we dat sedert juni, juli 1566 in de zuidelijke en in de noordelijke Nederlanden de gereformeerden alle gevaren trotseerden en openlijk vergaderden. ‘...Want al hadden de Hervormden destijds nog geen eigen kerken, zij hadden toch hunne geheime samenkomsten, straks zelfs, eerst bij nacht, daarna bij dag, hunne godsdienstoefeningen in het open veld, waarbij predikatiën werden gehouden, kinderen gedoopt, huwelijken ingezegend, in één woord alles werd verricht, wat tot eene reeds georganiseerde gemeente behoort. Bij die gelegenheden nu zong men ook ijverig Psalmen. Tot dusverre heeft niemand geweten, welke Psalmen dat waren. Doch wijl de Voorrede der berijming van Dathenus gedagteekend is 25 Maart 1566, nam men eenvoudig aan, dat het de zijne moesten zijn geweest. Men zag er zelfs een bewijs in voor hunne snelle verspreiding’Ga naar voetnoot3. Met de vondst van het ‘Boskoopse’ boekje acht prof. Acquoy alle problemen dienaangaande opgelost. Slechts bleef nog de vraag over hoe Datheen's gezangen hier in de zomer van 1566 al zo bekend konden zijn, dat de drukker een notatie, zelfs een aanduiding van de zangwijze achterwege kon laten. En dan zegt Acquoy: ‘Ik acht niet onwaarschijnlijk, dat die Gezangen reeds vóór 1566 op een vliegend blaadje of in een klein boekje zijn verspreid geweest’, en even verder: ‘...En als die invloed [van Dathenus op Ctematius] zoo groot is geweest, wat wonder dan, dat Van der Erven ook weleens Gezangen van Dathenus afzonderlijk zal hebben gedrukt?Ga naar voetnoot4’ Acquoy moest wel tot deze gissingen komen, doordat hij de verschijning van het Boskoopse | |||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||
boekje stelt in de zomer (juni, juli) van 1566. Dit tijdstip nam hij aan in verband met een vermeerderde herdruk van het boekje, die eveneens het jaartal 1566 draagtGa naar voetnoot1. Wordt de zaak echter niet veel eenvoudiger als men aanneemt dat de ‘Sommighe Psalmen ende ander ghesanghen’ eerst later in het jaar, augustus of september, het licht zagen? En wat is er dan tegen om de herdruk op november, december te stellen? Voor een dergelijk klein, eenvoudig boekje had men toch niet meer dan een paar maanden nodig? Maar wat is er dan bij de vroegste geuzenpreek gezongen? Het antwoord kan slechts zijn: de psalmen en gezangen van Jan Utenhove, die in noord en zuid sedert 1551, in elk geval volgens het getuigenis van Van der Heyden, sedert 1555 verspreid werden. In het halve jaar dat ligt tussen Datheen's Voorrede en de verschijning van het ‘Boskoopse boekje’ kunnen Datheen's liederen bekendheid genoeg verworven hebben om een uitgave zonder muziek te rechtvaardigen. Maar nog niet voldoende populariteit om de psalmen van Utenhove geheel te kunnen verdringen!
De herdruk waarvan hierboven sprake was, kennen we alleen uit de verkoopscatalogus van Le Long (nr. 1194) en uit diens aantekening in zijn Kort Historisch Verhaal:
De Psalmen Davids, ende andere Lofsanghen, nu nieu ghecorrigeert, ende vermeerdert, die men in die Christen Gemeynten in dese Nederlande is gebruyckende, Ghedruckt Ao. 1566.
‘Hierin staan 38 Psalmen van Jan Utenhoven, en 19 Liederen. De Psalmen staan zonder ordre, en volgen malkander aldus: Psalm 1, 2, 79, 84, 103, 115, 127, 128, 130, 133, 143, 3, 6, 15, 23, 32, 43, 44, 50, 13, 51, 82, 90, 101, 112, 124, 126, 142, 146, 147, 119, 30, 36, 66, 67, 95, 111 en 148. Deze druk is vry slordig’Ga naar voetnoot2.
Een wonderlijker volgorde is nauwelijks denkbaar en waar ze op berust laat zich zelfs niet gissen. Alleen is het aannemelijk dat de zeven laatste psalmen (van 30 tot 148) toegevoegd zijn, toen de drukker (of samensteller) de Acht ende Dertich Psalmen, het complement van de LXIIII. Psalmen tot de Hondert in handen kreeg. Of de Londense druk van 1561 zelf, maar dat zou eerst kunnen worden uitgemaakt als het boekje dat Le Long nog in zijn bezit had, doch dat sedert spoorloos verdwenen is, weer teruggevonden werd. Werden dus eind 1566 in de gereformeerde samenkomsten de psalmen van Utenhove nog gebruikt, spoedig zouden ze daaruit verdrongen worden door de berijming van Petrus Dathenus. En dit was ook hun lot in Engeland. Op zondag 25 maart 1571 werd de Londense gemeente vanwege de kerkeraad een stuk voorgelezen, dat zo begon: ‘Alzo de dienaren der consistorie van der ghemeinte weghe van over langhen tijdt ernstelick anghesproken ende versocht zijn gheweest, om in stede van de Psalmen wijlen Jans Vuytenhove, saligher ghedachten, te mueghen singhen de Psalmen Petri Datheni, allegierende | |||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||
daertoe verscheyden wichtighe redenen’, enz.Ga naar voetnoot1. Twee weken later werd aan de gemeente bekend gemaakt dat slechts tien of twaalf leden (onder wie zich Godfried van Wingen bevond) bezwaar hadden tegen de verandering. Daarmee was het pleit voor Datheen en tegen Utenhove beslist. De grote toevloed van immigranten, sedert Alva's komst in de Nederlanden, zal op de gewijzigde gesteldheid van de Londense gemeente van overwegende invloed zijn geweest. |
|