De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
10. Het leven van Utenhove van 1560 tot 1565Ondanks de aandrang van vele geestverwanten om het jaar uit te blijven, had Utenhove in de zomer van 1559 Polen verlaten. De laatste maanden waren daar moeilijk geweest: de ziekte van a Lasco, de tegenwerking van de Unitariërs - Socinus, Blandrata c.s. -, die hun invloed bij de Poolse adel zagen groeien, hadden hem van een langer verblijf doen afzien. Zijn hart trok naar de plaats waar hij enige mooie jaren had doorgebracht, toen hij vernomen had dat met de troonsbestijging van Elisabeth de voorwaarden en de omstandigheden voor de Hervorming in Engeland weer gunstig geworden waren. Van Frankfort aan de Main was hij naar Friesland gereisd, waar Petrus Delenus zich bij hem aansloot. Als ze in Londen komen, vinden ze het opbouwwerk al in gang. Vrij spoedig immers na de afkondiging van de Supremacy-Act (begin 1559), waarbij de Engelse koningin zich van het pausdom losmaakte, waren tal van vluchtelingen teruggekomen, zodat na betrekkelijk korte tijd weer van een Nederlandse en een Franse gemeente gesproken kon worden. | |
[pagina 365]
| |
Utenhove gaat onmiddellijk aan de slag. Een der eerste taken was de verkrijging van erkenning van de gemeente en van herstel in haar van Eduard VI verkregen rechten. In weerwil van het originele Charter, waarover Utenhove beschikte - hij blijkt het waardevolle document in 1553 onder zijn hoede genomen te hebben - verliepen de onderhandelingen met het hof niet snel. Eerst de 24e februari 1560 beschikte Elisabeth gunstig op het (herhaald) verzoek om erkenning en herstel: de vreemdelingen mochten zich weer als kerk institueren - dit gold ook voor de Fransen en Frans-Vlamingen -, de Nederlanders kregen opnieuw de beschikking over het kerkgebouw der voormalige ‘Austin Friars’, ook wel de Jezus-tempel genoemd. De oude zelfstandigheid heeft de koningin de gereformeerde gemeenten echter niet hergeven. Het ‘eigen’ superintendentschap werd niet toegekend. Wel schijnt ouderling Utenhove enige tijd een positie bekleed te hebben die daarmee te vergelijken was, maar de vluchtelingenkerken moesten de leiding aanvaarden van de bisschop van Londen. Een van de eerste moeilijkheden waarmee de herrezen gemeente, en dus ook Jan Utenhove, te worstelen kreeg, was de zaak-Van Haemstede. Adriaen van Haemstede, een ‘geleerd welsprekende man, die onder 't cruyce veel ghedaen en gheleden hadde’Ga naar voetnoot1, was al vóór Delenus en Utenhove in Londen gekomen en was er als geestelijk leider van de Nederlanders opgetreden. Zijn tolerante houding jegens de Wederdopers - op grond waarvan hij zelf ook van anabaptistische neigingen verdacht werd - heeft tenslotte geleid tot zijn excommunicatie. Wel vertrok Van Haemstede uit Londen, maar zijn zaak had nogal wat beroering gewekt in de gemeente. Utenhove beijvert zich om de kudde bijeen te houden. Toch vindt hij temidden van alle werkzaamheden en bemoeiingen de tijd en de rust om zich aan litteraire arbeid te wijden. Weer is het de psalmberijming die zijn volle aandacht heeft. Eind 1560 of begin '61 heeft hij zes en dertig nieuwe psalmen geschreven en de reeds bestaande herzien. Hij wacht niet tot de verzameling volledig is, maar laat deze ‘Hondert Psalmen’ uitgeven door de Londense drukker Jan Daye (21 juni 1561). Over de laatste jaren van Utenhove's leven is betrekkelijk weinig bekend. Zoveel is echter duidelijk geworden dat deze man van grote betekenis is geweest voor de Nederlandse gemeenschap in Londen. Door herdrukken van vroegere geschriften te verzorgen, werkt hij mee aan het geestelijk welzijn van zijn gemeentenaren. Hij wendt zijn invloed aan bij het totstandkomen van nieuwe kerkelijke vluchtelingengemeenten. Hij verzoekt de Koningin om opheffing van het Statuut, dat de vreemdeling het uitoefenen van een ambacht als meester verbiedt. Als er moeilijkheden rijzen in de handelsbetrekkingen tussen Nederlanders en Engelsen, het ij in Engeland hetzij in de Nederlanden, staat Utenhove klaar om op het eerste verzoek of uit eigen beweging zijn bemiddeling aan te bieden. Ook werkte hij de vijf laatste jaren van zijn leven aan de completering van zijn psalmberijming. Hij heeft wel het manuscript voltooid gezien, maar de uitgave in druk niet meer beleefd. Zomin als we het jaar van zijn geboorte kennen, weten wij de dag van zijn sterven. Pijper veronderstelt dat | |
[pagina 366]
| |
het een dag in de herfst van 1565 is geweestGa naar voetnoot1. Ik eindig dit beknopte overzicht met een citaat uit het werk van de geleerde, die dit leven op zo voortreffelijke wijze heeft beschreven, F. Pijper: ‘In het zwakke lichaam van den merkwaardigen man woonde een krachtige geest. Gelijk bij den grooten hervormer van Genève, moet men zich bij Utenhove verwonderen, hoe iemand van zulk eene kwijnende gezondheid zooveel heeft kunnen ondergaan en zooveel heeft kunnen doen. Naast de bescheidenheid, die wij meer dan eens in hem opmerkten, en den geloofsmoed, die hem in staat stelde gedurende eenentwintig jaren als balling buiten zijn geliefd vaderland rond te zwerven, zonder een oogenblik te wankelen in de toewijding aan de zaak zijns Heeren, was rustelooze werkzaamheid een der schoonste trekken in zijn karakter. Doch, alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des menschen is als eene bloem van het gras; het gras verdort en zijne bloem valt af. Aan de edele taak, den opbouw van het Koninkrijk Gods, waaraan hij zijne dagen besteed had, is hij door den dood ontvallen. Toen de herfstwinden van het jaar 1565 de boomen hadden ontbladerd en de natuur haren winterslaap inging, schijnen zijne oogen te zijn gesloten tot de eeuwige rust.’Ga naar voetnoot2 |
|