De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
7. 11. Ander psalmen (1558)a. InleidingHoe is Van der Erven aan de 119e psalm gekomen? Heeft Utenhove die vóór zijn vertrek bij de drukker achtergelaten? Waarom dan het lied al niet opgenomen in de druk van '57? Of heeft de auteur het uit Polen aan zijn uitgever toegezonden? Dezelfde vragen kan men, met nog meer klem, stellen ten aanzien van de 11. Ander psalmen, die Ctematius in de loop van 1558 - volgens Le Long 28 January, de verschijningsdatum ook van de 26. PsalmenGa naar voetnoot2 - het licht deed zien: 11. ❘ Ander psalmē door ❘ J.V. Autoor der Duydtscher ghe = ❘ meynten (die te Londen was) sangk = ❘ boeck, namaels noch dartoe in ❘ rijme, op sanckswijse te sa = ❘ men gestelt, En̄ nu op ❘ het eerste in drucke, ❘ tot stichtinghe ❘ ende troost ❘ aller vro = ❘ mer ❘ Christenen, wt = ❘ ghegaen. ‖ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ephe. 5. c 19. ‖ Werdet voll gheests, ende spreket onder ❘ malckanderen door Psalmen ende lof = ❘ sangen ende gheestelicke liedekens / ❘ singhet ende Psalmet den Hee = ❘ re in mven herten.‖ An. 1558. ‖Ga naar voetnoot1
We zullen trachten aan de hand van de inhoud van dit bundeltje een antwoord te vinden op de vraag naar de tijd van ontstaan. De titel deelt slechts mee dat deze ii. vervaardigd zijn na de 25 Londense psalmen. Het boekje bevat de psalmen 45, 46, 52, 67, 83, 85, 86, 94, 112, 123 [er staat: 132], 142 en 145. In totaal dus 12 liederen in plaats van 11. Op zichzelf zeggen deze nummers weinig, sprekender zijn de ‘Argumenten’ (de korte samenvattingen boven elke psalm), het welsprekendst echter de liederen zelf: niet minder dan tien van de twaalf vormen variaties op het thema ‘Vervolging’. Nu eens smeekt de dichter, in overeenstemming met de oudtestamentische psalmist, Gods wraak af over de tirannen (83, 94), of kondigt hij Gods straf aan over de goddeloze machthebbers (52), dan weer bidt hij om verlossing uit de benauwdheid (85,ii; 86; 123; 142,iv) of troost hij zich en de zijnen met de wetenschap-door-het-geloof dat de Heer het zuchten en kermen van de vervolgden hoort, en hen kan en zal uitredden (46; 112, vi; 145). Ligt het niet voor de hand aan te nemen dat deze psalmen de reflex zijn van de gevoelens die Utenhove hebben aangegrepen tijdens en onmiddellijk na de dreigende vervolging in Engeland en de schandelijke verbanning uit Denemarken? Is het in dit verband te stoutmoedig om in de razende tirannen Maria de Bloedige en de Engelse katholieken, om in de vervolgers van Christi gemeente de Deense en Duitse Lutheranen te zien? Ik meen van niet. De verleiding is nu groot om de ontstaanstijd van deze tien psalmen te stellen op eind 1553, zodra Utenhove in Emden is aangekomen, en de volgende maanden. Dat hij ze tijdens zijn verblijf in Emden niet heeft laten drukken, kan verklaard worden uit de omstandigheid dat de vluchtelingen daar niet over een eigen kerk beschikten. Hij zal ze Van der Erven eerst hebben toegezonden, nadat hij had vernomen (of bemerkt) dat de drukker de oude Londense psalmen weer op de pers had gelegd (en dus geoutilleerd was voor muziekdruk). De titel suggereert trouwens een grote tijdsafstand tussen het ontstaan en het tijdstip van de druklegging: ‘namaels [dat is na de Londense periode] ...samen gestelt. En nu op het eerste [dat betekent: en nu voor het eerst] in drucke wtgheghaen’. Natuurlijk blijft de mogelijkheid dat ze door Utenhove geschreven zijn na zijn vertrek uit Emden. Hoe sterk de herinnering aan het leed van zijn gemeente in deze en de volgende jaren is gebleven, bewijst zijn Simplex et fidelis narratio, die hij tussen 1556 en '60 concipieerde. Zijn indrukken kan hij dan voldoende ‘verwerkt’ hebben om er over te dichten.
Even groot is de verleiding om de volgorde van de psalmen naar hun ontstaan te reconstrueren. In de variaties van het thema ‘Vervolging’ kan men een lijn aanbrengen, een klimmende lijn, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn beginpunt heeft in de ‘wraakliederen’ en uitloopt in de lofzang van psalm 145, bij welke psalm 67 zich aansluit. Ik ben me terdege ervan bewust dat deze hypothetische lijn nergens een steunpunt vindt - het is psychologisch even goed, zo niet eerder, aanvaardbaar dat de verschillende stemmingen bij de dichter minder ‘logisch’ op elkaar zijn gevolgd -, maar hij biedt, wanneer men de ‘neutrale’ volgorde van het psalmnummer wil vervangen door een wat minder kleurloze, daartoe een goede gelegenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Psalm 83Het Argument des 83. Psalm̄s.Dauid begheert van God hulpe, teghen die omligghende onbesneden natien, die Jerusalem ende die ghemeynte Gods, altijdt sochten te vernielen, desen Psalm̄, is oock een gebedt der Christenen, teghen alle Tyrannen ende poorten der Hellen, die de Kercke Christi willen ouerweldighen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deus ne sileas.Ga naar voetnoot1 IV.
i
Swijght doch niet Heer, O Godt wil niet stil wesen,
Verdraeght doch niet langher dit iammer wesen,
Dijn vianden want sy sick steken op,
Die dy haten verheffen haren kop,
teghen dijn volck listelick zy raedtslaghen,
teghen dijn erf hebben zy raedt gheslaghen.
v
O Godt wilt se als een rat onghestadigh maken,
Als een stoppel voor den windt door dijn wraken,
ghelijck een vuer dat een groen wout verbrandt,
En̄ als een vlam die de hooghe bergen brandt,
(So laetse fel dijn onstuym weder vinden)
Ende verslaetse mit dijn harde draywinden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vi
Haer anghesicht wilt mit schaemten versoecken,
op dat also zy dynen naem bezoecken,
Maecktse beschaemt verslaet ze in eewigheit
gantz ongeacht bringt in verdriet en leydt,
Op dat hen mach dijn naem wel bekent werden,
End dat du bist allein de Heer op aerden.
In het algemeen heeft Utenhove zich dicht bij de tekst van Liesvelt gehouden. Soms is hij concreter. Zo heeft hij tegenover Liesvelts ‘en houden raet tegen uwe verborgene’ in i, 6: teghen dijn erf hebben zy raedt gheslaghen; ‘Wy willen die huysen Gods innemen’ breidt hij uit tot: IV, 3-6[regelnummer]
........ .laet ons de woonste Gods,
Besitten vrij als het deel onses lots,
Jerusalem latet ons nu vertreden
End het gantze landt met alle zyne steden.
De vijfde strofe is opmerkelijk door de epitheta: groen wout, hooghe bergen, onstuym weder, waar Liesvelt alleen de substantiva heeft. Hoeveel feller is ook ‘en veruaertse met uwen onwedere’ weergegeven met v, 6: Ende verslaetse mit dijn harde draywinden.
De 137e psalm zelf ontbreekt in dit bundeltje, niet de melodie van deze ‘wraakpsalm’ bij uitnemendheid. Utenhove gebruikte ze voor deze 83e, in de definitieve versie die Bourgeoys er in 1549 aan gaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Psalm 94Dezelfde bewerkingswijze, dezelfde versterkende synonymie, dezelfde gevoelstoon constateren we in de 94e psalm, waarvan ik ter illustratie de 1e en 6e (laatste) strofe laat volgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De melodie-aanduiding in de LXIIII. Psalmen verwijst naar de Franse 51e psalm: Misericorde au poure [vitieux]. Dat is juist, mits men er de oude Straatsburgs-Franse melodie onder verstaat, zoals die voorkomt in de psalters van 1539-1548 ('53). Bij U. heeft de zangwijs enkele kleine afwijkingen, die of eigen vindingen of drukfouten zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Psalm 52In drie strofen vat Utenhove de 52e psalm, waarin ‘De Heylighe Dauid straft de godlooze, die de goedtheyt Gods verachten’, samen. Hij vereenzelvigt zich met de opgejaagde David, die dit lied heeft gedicht nadat de Edomiet Doëg hem had verraden, en we proeven Utenhove's verontwaardiging uit de afgebeten zinnen, waarbij de antimetrie aan het begin van sommige versregels sterk expressief is, evenals - het klinke niet te modern - het relatief grote aantal explosieven en sch-allitteraties in de strofen i en ii, 1-2:
i
Waerom roemdy du machtighe in boosheydt,
die goedtheyt Gods, men daghelicks wel siet,
Schand en verderf dijn tong steits ouerlegt,
Als een scherp schers dat buyten weghe schiet,
Schadighen steits, weldoen bemindt ghy niet,
die loeghenen beminstu meer dan trechte,
tot schandlickheydt dijn valsche tonghe wtrechtet.
ii
God sal dy schenden end dy drijuen vrij,
Wt dijn landt ende dijn Saedt te niete doen
Men vergelijke naar toon en bouw daarmee de 3e (laatste) strofe: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iii
Maer ick sal den groenen olijuen boom,
Doch zijn ghelijck in 't huys des Heeren breit,
Want ick mijn hoop sekerlick sonder droom,
In Gods goedheyt voor eewigh heb gheleyt
Utenhove heeft dit lied gebouwd op de melodie van Bourgeoys' 10e psalm, die in 1551 gepubliceerd werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. De Psalmen 123 en 142De gevoelens van wraak en verontwaardiging over vervolging en geleden onrecht maken in deze beide psalmen (en in de hierna te behandelen psalm 86) plaats voor het gebed in nood en druk, het gebed om hulp en uitredding. Enkele citaten zullen doen zien, hoe en in welk opzicht de zielsgesteldheid de poëzie heeft beïnvloed.
Psalm 123, 2e str.
So staen wy op onsen God en Heer,
Tot hy sick onser erbarme,
Goedertierenlick doet mit ons Heer,
Ghenadelick hoort ons karmen,
Want wy van smaedtheydt zijn verzaedt,
Ons siel is sadt van der rijcken smaedt,
End der grootscher, o Heer erbarmet.
Psalm 142
i
Mit mijn stem tot den Heer ick roepen wil,
In myne noodtwendigheyde,
Mit mijn stem tot den Heer ick bidde stil,
Versekert van zijn goedtheyde,
Voor hem ick gantz wtstorten sal /
Mijn belang, noodt verdriet misual,
In allerley teghenheyden
iv
Verlost my van alle veruolghers fel,
Die my benouwen en roouen,
Leydt mijn siel Heer wt alle ghequel,
Op dat ick v prijse en looue,
Dan sullen die gherechtighe soet,
My omringhen en troosten vroet,
End prijsen v Heer hier bouen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vijf psalmen uit het bundeltje die tot nu toe aan de orde zijn gekomen, zijn alle bewerkt naar de Liesvelt-tekst, zonder enige andere hulp, zelfs niet van de Souterliedekens. Maar in de eerste drie stond de berijmer zelfstandig tegenover zijn tekst; hij intensiveerde die naar de momentane behoefte van zijn bewogen gemoed, en zo werd zijn strofe expressief in woord, ritme, klank en versstructuur. In de beide laatste zien we niet zelden het tegenovergestelde: een zekere matheid en breedsprakigheid. Vaker ook moet de dichter zijn toevlucht nemen tot stoplappen. Vergelijk de tweede strofe van psalm 142 met de overeenkomende bijbelverzen en zie hoe Liesvelts proza Utenhove's rijm overtreft: liesvelt
Als mijnen geest in benautheit is /
so kent ghi my /
Sy hebben my eenen stric gheleyt
opten wech daer ick op gae.
Scout ter rechter siden / en siet /
daer en kent my niemant /
Want mijn vlien is verloren /
utenhove
Als mynen gheest mit angst beuanghen is,
Kenstu alle mijn weghen,
Dat sy my onrecht doen is my bewist,
Mit stricken bin ick beleghen,
Wan ick 't alwijts en sijts sie an,
Gheenen anwijzer ick schouwen kan,
In 't vluchten is 't my al teghen.
Utenhove mist ten enenmale de dramatische kracht van zijn ‘Vorlage’ - dat is de enige conslusie waartoe men komen kan.
De LXIIII. Psalmen maken de identificatie van de melodieën gemakkelijk, al staat de aanduiding van psalm 123 daar onder psalm 132 (de drukfout uit de 11. - zie bladz. 320 - werkte hardnekkig door!). Ze luidt: ‘Op de Ouerlantsche wyse, Alleyne God inder hoechde zy eer, &c.’ Dit is het lied van Nik. Hofesch: ‘Allein Gott in der Höhe sei Ehr / und Dank für seine Gnade’ (Verg. Gezang 91 uit Psalmen en Gezangen voor den Eeredienst der Nederl. Hervormde Kerk). Utenhove's notatie is een ritmisch sterk gewijzigde versie van Zahn 4457 (= Leipzig, Schumann, 1539). Wellicht moet de oorzaak van de afwijking gezocht worden in Van der Erven's drukkerij, want het Bonner Gesangbuch stemt hier overeen met dat van Schumann. Bij psalm 142 staat: ‘O God wy dancken dyner &c.’ Aan deze melodie ligt ten grondslag die van het lied ‘Herr Gott, wir bitten deine Güt durch Christum unsern Herren’, voorkomende in Catechismus.... durch Joh. Meckhart. De zangwijs vertoont hier echter een ander ritme. Zie Zahn 4493a, waarbij de aantekening: ‘Das Erscheinen des Catechismus fällt... wahrscheinlich in die Zeit zwischen 1555 und 1562. Da der Catechismus auf dem Titel “mit fleisz wiederumb übersehen vnnd gemehrt” genannt wird, so fällt sein erstes Erscheinen in noch frühere Zeit; damit ist aber nicht gesagt, dasz die obige Melodie auch älteren Ursprungs ist, da man nicht weisz, ob die erste Ausgabe schon das Lied enthalten hat.’ In het Straatsburgs gezangboek van 1569 vond Zahn een ‘Umbildung’ van de melodie bij Nic. Boie's lied: ‘O Gott, wir danken deiner Güt durch Christum unsern Herren’ (4493b). Dit is het door de LXIIII. bedoelde. Ook hier melodische en ritmische afwijkingen van de Duitse versies. Utenhove zal lied en melodie hebben leren kennen uit het Bonner Gesangbuch van 1550, waarin beide ook voorkwamen, maar dat Zahn niet gekend heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. Psalm 86Met psalm 86, vertaald naar Marot, begint een nieuwe stijging, waarvan het uitgangspunt ligt in de terzijdestelling van elk wraakgevoel en in de verootmoediging voor Gods aangezicht. En daarom nu niet meer een bloedgierige schreeuw tot God om vernietiging der vijanden af te dwingen, maar vanuit de diepe ellende, waarin de vijanden hem hebben gestort, een smeekgebed dat pleit op Zijn barmhartigheid en goedheid. marot
i
Mon Dieu, preste moy l'aureille,
Par ta bouté nompareille:
Respons moy, car plus n'en puis,
Tant paoure & affligé suis.
Garde ie te pri' ma vie:
Car de bien-faire ay enuie:
Mon Dieu garde ton seruant
En l'espoir de toy viuant.
vii
Car tu as à moy indigne
Monstré grand 'bonté benigne,
Tirant ma vie du bort
Du bas tombeau de la mort.
Mon Dieu, les peruers m'assaillent,
A grand's troupes sur moy saillent,
Et cerchent à mort me voir,
Sans à toy regard auoir.
viii
Mais tu es Dieu pitoyable,
Prompt à merci & ployable,
Tardif a estre irrité,
Et de grand' fidelité
En pitié donc me regarde,
Baille ta force & ta garde
Au foible seruiteur tien,
Et ton esclaue soustien.
utenhove
i
O Heer neight tot my dijn ooren,
End wilt my als nu verhooren
want ick allsins bin verdruckt,
gaer allendigh en bedruckt,
bewaer bid ick dy mijn leuen.
Want tot doegh[t] bin ick begheuen,
Mijn God bewaer dynen knecht,
die sick dy vertrouwet recht.
vii
Want dijn goedigheydt ghepresen,
Hebstu an my wel bewesen,
Mijn siel treckende wt der noodt,
End vrijende van der doodt,
Heer die grootsche my bespringhen,
En mit grooten hoopen dringhen,
End staen na mijnder siele stracks,
Sonder op dy te hebben acht.
viii
Mer Heer du bist seer barmhertigh,
Seer weldadigh ende goedthertigh,
Langkmoedigh in toornigheydt
Gaer goedt en vol trouwigheydt,
Siet my an zijt my ghenadigh,
Gheeft kracht dijnen knecht ghestadigh,
End den Soon dyner dienstmaeght,
Bewaer ende maeckt onuersaeght.
Soms wijkt de vertaler van zijn voorbeeld af en sluit hij zich bij de bijbeltekst (Liesvelt) aan. Zo bijv. in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de Franse tekst nam Utenhove de melodie over en wel in de vorm die de Straatsburgs-Franse gezangboeken van 1545 tot '53 vertoonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g. Psalm 85De 85e psalm legt het verband tussen zonde en lijden, maar kent ook de vergeving uit genade en spreekt daarna van de verwachting van het heilsrijk dat met de Messias komen zal, gedachten die de ‘gemeente onder het kruis’ dierbaar zijn geweest, de laatste te meer, daar met Christus de heilsbelofte in vervulling is gegaan.
i
Dijn aerdtrijck Heer ghenade hebstu ghedaen,
Du hebst Jacob van den banden ontslaen,
Du hebst dijns volcks boosheydt ghenomen wegh,
Sijn sonden al wt ghenaden hebst bedeckt,
dijn gramschap groot, hebstu versoet ten eynde,
End dynen torn daeruan oock willen wenden.
ii
Keert dy tot ons God onses saligheydts,
Went van ons af den brant dijns tornigheits
Wilstu alwegh teghen ons zijn verstoort,
Of dynen torn vertrecken van nu voort,
iv
T'heyl is voorwaer den godureesenden by,
Op dat by ons d'heerlickheydt ware vrij,
Genade en waerheyt komen sick in 't gemoet
Rechtigheyt en vre[e]d zullen sick kussen soet,
T'ghelooue sal vast spruyten wt der erden,
Gherechtigheyt sal wt den Hemel gheschouwt werden.
Uit de laatst aangehaalde strofe blijkt dat Utenhove zich voor zijn lied weer naar het Souterliedeken heeft gewend om er iets aan te ontlenen. De elfde strofe luidt daar:
Die goetheyt opter stede
Der waerheyt quam te ghemoet,
Gherechticheyt gaf den vrede
Een minnelijck kusken soet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook het ‘spruyten wt der erden’ kan van het Souterliedeken zijn; iii, i komt bijna woordelijk overeen met Vorsterman:
Voor het overige heeft Utenhove de Liesvelt-tekst als uitgangspunt genomen.
De melodie is van Bourgeoys bij psalm 50 in de definitieve versie, later dan 1549 en dus waarschijnlijk van 1551. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h. Psalm 46Kende de vorige psalm nog de bede in de benauwdheid: Keert dy tot ons God onses saligheydts, Went van ons af den brant dijns tornigheits (ii, 1-2), dit lied zingt slechts van het vaste vertrouwen op God onder welke omstandigheden ook, en wekt daarom alle ‘kranckgheloouighe [op] om op Godt te betrouwen, wanneer de Goddelooze rasen ende veruolghen.’ Het is een van Utenhove's beste psalmen geworden. Het lied heeft een sterk en toch gevoelig ritme, bezit fraaie regels, waarin de juichtoon van het overwinnend geloof doorklinkt. Ik citeer de strofen i, ii en iv:
i
God is ons een toeulucht en vaste borght,
In teghenheydt bystandigh onbesorght,
dies zullen wy niet schricken,
Al waert schoon dat d'aerdrijcke sou vergaen,
Of die berghen in Zee sick souden slaen,
wy souden niet verschricken.
ii
Laet d'ruyschen t'meer en sick verheffen op
Laet die berghen met haren hooghen sop,
Sick roeren en beweghen,
Die beken schoon aller ghenadicheydt,
Sullen Gods stat verhoeghen ouerbreydt,
End s'Heeren woonst verheuen.
iv
Maer voor ons is der heerscharen Heer besorght,
Die Godt Jacobs is ons een vaste borght,
In alle teghenheyden,
Komet doch al en willet mercken aen,
Die wercken groot die de Heer heeft gedaen
Ende zijn wonderheyden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W.J. Kooiman heeft op grond van de formule ‘vaste borght’ (i, i) gesproken van onmiskenbare invloed van het Lutherlied Ein feste burgGa naar voetnoot1. M.i. terecht. ‘Toch is dit niet het Lutherlied’, merkt Kooiman verder op. Inderdaad neen, het heeft er slechts dit éne beeld mee gemeen. We hebben evenwel bij de ‘Thien psalmen’ al kunnen constateren dat Utenhove, zonder te kort te schieten in respect voor de Wittenberger reformator, in het spoor treedt van de Straatsburgers en alleen de bijbelpsalm wil laten spreken.
Het heeft er alle schijn van, dat Utenhove een zelfstandige bewerking heeft gegeven van de melodie: de Straatsburgse bij Marot's psalm 114 (en 115), voor het eerst in de Aulcuns pseaulmes van 1539. De zangwijze heeft in de loop van de jaren een aantal mutaties ondergaan: het Pseudoromeinse psalter ('42) nam ze met drukfouten en al uit zijn voorganger over; in hetzelfde jaar vertoont het Geneefse psalmboek al correcties, waarvan er enkele in het Straatsburgse van '45 worden overgenomen; in 1547 geeft Bourgeoys er de definitieve vorm aan. Utenhove's notatie is echter aan geen van alle volkomen gelijk, bevat bovendien enige kennelijke zetfouten. In 1561 werden deze verbeterd en tevens de eerste en laatste regel anders geritmeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i. Psalm 145Na de hymne van het vaste vertrouwen op God past de Lofzang op Zijn kracht, goedheid en voorzienigheid.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In bovenstaande strofen vindt men gehele regels uit Liesvelt bijna onveranderd terug. Op enkele plaatsen heeft het Souterliedeken Utenhove aan een woord of rijm geholpen. Het sterkst spreekt
Utenhove bezigde voor deze psalm de melodie van Bourgeoys bij Marot's 23e (1544, ook in Fr.-Strb. 1545). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j. Psalm 67Nadat dan zo de stormen in Utenhove's ziel geluwd zijn, kan hij ook bidden voor de ‘heidenen’: ‘Dauid biddet God den Heere, dat hy niet alleen de Joden, maer oock de heydenen mit zijn kennisse begauen wil, het welcke hy oock ghelooft dat gheschieden zal...’, aldus het Argument. ‘In deze uitgave [bedoeld is de 11. Ander psalmen] vinden we den 67en psalm van Luther vertaald’, meent W.J. KooimanGa naar voetnoot1. Het is slechts waar voor de eerste vier regels van de beginstrofe. luther
Es woll uns Gott genedich sein /
vnd seinen segen geben.
Sein antlit vns mit hellem schein /
erleucht ins ewig leben /
utenhove
Ons' Godt wil ons ghenadigh zijn,
En zynen zeghen gheuen,
verlicht ons mit zijn anschijn,
Hier end in 't eewigh leuen,
Het overige van het lied heeft niets meer met dat van Luther gemeen, maar is een berijming van de Liesvelt-tekst.
De melodie is die welke sedert 1543 in de ‘Lutherse’ gezangboeken staat boven Luther's psalm 67, maar in het Straszburger Kirchenamt van 1525 daar al bij optreedt (Zie Zahn 7246 en 7247). Ook hier heeft Utenhove (of de drukker) zich een aantal wijzigingen en ritmische vrijheden voorbehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
k. Psalm 112Psalm 112 zingt van de voorrechten van de man die de Heer vreest: rijkdom en overvloed zullen zijn deel zijn, maar daarom behoort de mededeelzaamheid tot zijn plichten. Utenhove acht, nu de gemeente weer tot betrekkelijke rust is gekomen, deze opwekking tot ‘handtreyckinghe’ niet overbodig. Met uitzondering van de aanvangsregel, die aan het Souterliedeken, eerder dan aan Vorsterman - beide hebben Salich is die man - ontleend is, heeft de berijmer de tekst van Liesvelt aan zijn lied ten grondslag gelegd. Gezegd moet worden dat Utenhove de ‘kerkliedstrofe’ (2 + 2 + 3 versregels) de gehele psalm door onberispelijk heeft behandeld. Ter illustratie citeer ik strofe v: Hy deelet wt mit herten bly,
En gheeft van t'syne den armen,
Sijn gherechticheyt blijuet vrij,
Eewigh mitds zyn ontfermen,
Synen horne verheuen staet,
Vol eer, mer t'viands begheerte quaed,
Sal haest vergaen mit karmen.
Als melodie duiden de LXIIII. Psalmen de ‘Ouerlantsche’ 25e psalm aan: ‘Van alle menschen.’ Bedoeld is die van Andreas Knöppken: ‘Van allen minschen affgewandt, tho dy mine seel erhauen.’ Utenhove's notatie wijkt ritmisch (en hier en daar ook melodisch) sterk af van de zangwijze die Zahn (4461) overnam van Chr. Adolf Nystad, 1542. Het Bonner Gb. kan door de drastische vereenvoudiging van het melisme Utenhove's bron niet geweest zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l. Psalm 45De 45e psalm past in het geheel niet in de sfeer van de voorgaande elf. Ik vermoed dan ook dat het lied de drukker pas in handen kwam, toen het bundeltje van elf, met inbegrip van de titel, al gezet was, maar toevoeging nog mogelijk was. Als dit zo is, moet de auteur het vanuit Polen aan zijn drukker hebben toegezonden. Kan dit lied, waarin David ‘onder de figuer van dat huwelick Salomonis, mit de dochter van Pharao... dat gheestelick huwelick Christi mit zijnder ghemeynte’ beschrijft, in verband worden gebracht met 's dichters eigen huwelijk in het voorjaar van 1558? De datum van verschijnen van dit bundeltje - 28 januari 1558 - berust slechts op een mededeling (een gissing?) van Le Long; de juistheid ervan kunnen we niet verifiëren, wel in twijfel trekken. Maar zelfs dan blijft de mogelijkheid dat het aanstaande huwelijk al voldoende is geweest om de dichter te inspireren. Het Argument bevat in de slotzin nog een opmerkelijke uitspraak: ‘ende Dauid bewijst klaerlick, dat Christus warachtich God zy, en oock warachtich mensche.’ Men kan hierin eveneens een aanwijzing vinden voor een ontstaan in Polen, waar a Lasco en Utenhove hun bezwaren hebben kenbaar gemaakt tegen de christologie van de aldaar vertoevende, invloedrijke AntitrinitariërsGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor deze psalm heeft Utenhove Marot zeer ijverig geraadpleegd, zoals o.m. blijkt uit:
waar Liesvelt telkens andere lezingen heeft. Maar al deze tekstelementen kunnen ook teruggaan op het in 1556/7 verschenen Liber Psalmorum Davidis, Tralatio duplex, Vetus & NouaGa naar voetnoot1. Dit boek, uitgegeven door Rob. Stephanus, bevat de Vulgaat-tekst, een nieuwe vertaling die in hoofdzaak op Santes Pagninus teruggaat, en bovendien een commentaar, toegeschreven aan Vatable, van wie we weten dat hij op Bucer's werk steundeGa naar voetnoot2. Doch in één geval ontbreekt Marot in de schakel Vatable - Marot - Utenhove. Het is in iii, 1-3: Mit spoedt rijdt eerlick ouer breydt,
Op het woordt der waerachticheydt
Tot den volcken mit grooter eeren
Marot heeft hier:
Entre en ton char, triomphe a la bonne heure
En grand honneur:... puis qu'auec toy demeure
Verité....
het Liber Psalmorum daarentegen in de tekst: equita super verbum veritatis, en in de commentaar: perfer cito ad Gentes verbum quod docet veritatem (cursivering van mij). Dit nieuwe boek zal in de psalmberijming van Utenhove een belangrijke rol gaan spelen, zoals we bij een volgende bundel zullen zien. Ten slotte wijst ook de spelling van deze psalm 45 op een later ontstaan. Die wijkt namelijk af van het in de bundel gevolgde systeem, maar sluit aan bij dat van de herdruk van 1559 (zie blz. 334).
Als melodie koos Utenhove die van Bourgeoys bij de 24e psalm van Marot (gewijzigde versie 1549). De 4e noot van regel 1 heeft hij terwille van de tekst gesplitst. In andere strofen moet de splitsing worden opgeheven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m. Samenvattende constateringen en conclusies
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|