De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
4. Utenhove's leven van 1550 tot 1560Niet lang hebben de ballingen ongestoord mogen genieten van hun rust en hun gestadig groeiend kerkelijk bezit. De 6e juli 1553 stierf koning Eduard VI, die de Hervorming in zijn land zo krachtig bevorderd en de vluchtelingen in de hoofdstad zo zeer begunstigd had. Tien dagen later - Jane Gray had zich niet kunnen handhaven - besteeg Maria, de dochter van Hendrik VIII en Catharina van Arragon, de troon van Engeland. ‘De Bloedige’, zou haar bijnaam worden. Zij, de vurig roomskatholieke, wist zich door de overgrote meerderheid van de Engelse adel gesteund, en in grote haast en met doeltreffende middelen werd de reformatie geliquideerd en het pausdom hersteld. Het spreekt vanzelf dat bij een dergelijke ontwikkeling van zaken de gereformeerde leden der vluchtelingengemeenten zich niet langer veilig konden voelen, en ze zullen het als een Godsbestiering hebben beschouwd dat er twee Deense schepen leeg op de Theems lagen, die hen naar een nieuw beschermend oord konden voeren. Toen zij dan ook op 17 september - twee maanden na Mary's troonsbestijging - van Gravesend afvoeren, hebben zij in hun argeloosheid gemeend dat Denemarken het christelijk gebod der herbergzaamheid, in spijt van alle verschil in belijdenis, liefdevol in praktijk zou weten te brengenGa naar voetnoot1. Hoezeer zijn Utenhove, a Lasco en de hunnen in deze hoop bedrogen uitgekomen. Toen de | |||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||
beide leiders van het kleine kuddeke, na enkele zware stormen en andere tegenspoeden, eindelijk eind oktober de Deense bodem betraden, reisden ze onmiddellijk verder naar Coldingen om door de Deense koning gehoord te kunnen worden. Persoonlijk was deze hun misschien niet ongenegen, maar geraden en gedreven door de hoge kerkelijke autoriteiten, stond hij de Londens-gereformeerde Nederlanders geen andere openbare eredienst toe dan die naar Deens-Lutherse ritus en leer. Onverzoenlijk vijandig stonden de Denen tegenover de Avondmaalsopvatting van a Lasco - eerder nog zouden ze Papisten in hun land dulden! - en elk gesprek daarover vergrootte slechts hun haat jegens de vreemdelingen. Nauwelijks drie weken na hun aankomst kregen dezen het bevel ogenblikkelijk het rijk te verlaten, tenzij ze de Deense leer en gebruiken aanvaardden. De 4e december bereikten a Lasco en Utenhove Emden. In dezelfde maand moest ook de in Kopenhagen achtergebleven groep vertrekken. Bij het barste winterweer begaven ze zich, gereed of niet, de 13e december, in groepen naar de roeiboten die hen naar het zeeschip zouden brengen. Aan boord van de sloepen gekomen beginnen de jongeren Utenhove's 2e psalm te zingen: Waerom is t'volck oproerich eenpaer /
Ouer dynckende ydel dynghen.
De princen en koninghen alle gaer /
Ouer een haeren raedtslach bringhen /
Om te stryden teghen s'Heeren handt /
End Christum dien hy heeft ghesant /
Om aller menschen hulpe.
De ouderen nemen het lied over en samen zingen ze het tot het eind toeGa naar voetnoot1. ‘Het rijck Christi is een rycke des cruycen ende geestlick, dat de werldt veruolcht’, had hun ouderling Utenhove in de marge van zijn psalm geschreven. ‘Hier is grooten troost voor die gemeinte Christi die in de wereldt verdruct is Het rycke Christi is van God veruast, ende kan mit gheen menschelicke kracht of raed schade lyden.’ Dit geloof heeft hen bezield, al was de ondertoon van hun zang diepe verontwaardiging over het optreden van de ‘koninghen en princen’. Eerst de 18e december liet het weer hun toe weg te zeilen, en zo bereikten de drie schepen de Duitse Oostzeesteden Rostock, Wismar en Lübeck, waar de ballingen al niet beter ontvangen werden dan in Denemarken. Tenslotte vonden ook zij, door de goedgunstigheid van gravin Anna van Oldenburg, een onderkomen in Emden en omgeving. Sedertdien is Emden een centrum geworden van gereformeerd kerkelijk leven, dank zij de activiteit van a Lasco en Utenhove, die, wel verre van ontmoedigd te zijn, onverwijld begonnen aan de opbouw en versterking van hun gemeente, dank zij ook de werkzaamheid van de drukkeruitgever Gillis van der Erven (Egidius Ervius, Gellius Ctematius), een Gentenaar, die met de anderen uit Londen (via Denemarken) was overgekomen. | |||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||
Over Utenhove's verblijf te Emden (dec. 1553-sept. 1556) weet zijn biograaf Pijper weinig meer mee te delen dan dat hij er heeft gecorrespondeerd met Bullinger over de Hervorming in Oost-Friesland, en met de Waalse gemeente te Wezel onder François du Rivier (Franciscus Riverius), die, verdreven uit Londen, zich daar een schuilplaats had gezocht, doch moeilijkheden ondervond van de Lutheranen onder Tileman HesshusiusGa naar voetnoot1.
De periode van betrekkelijke rust die nu voor Utenhove was aangebroken, heeft hij gebruikt om zich te zetten tot een nieuwe vertaling van de Bijbel - ter vervanging van de bestaande overzettingen, die voor het merendeel op Luther teruggingen -, in de eerste plaats van het Nieuwe Testament. Hij heeft zich daarbij verzekerd van de medewerking van Godfried van Wingen, en de hulp ingeroepen van tal van andere geleerden, onder wie Joannes a Lasco, Maarten Micron en Petrus Delenus. Over Utenhove's vertaalmethode behoef ik hier niet uit te weiden; men kan zich daaromtrent laten inlichten door Le Long, Pijper, Van Druten en De BruinGa naar voetnoot2. Ons interesseren echter, met het oog op zijn latere psalmberijmingen, zijn taal- en spellingopvattingen, zoals hij die in de voorrede van zijn Nieuwe Testament (Embden 1556) uitgesproken en in zijn vertaling toegepast heeftGa naar voetnoot3.
Uit de voorrede citeer ik enkele plaatsen: ‘Wy hebben auer in onzer ouerzettinghe den blooten text, schier van worde te worde, zo verr als het de Nederlandsche sprake lijden konde, oock in den compositis of t'zamenstellighen worden (waerin een zonderlicke kracht gheleghen is;) na onzem vermoghen nagheuolght...’ | |||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||
landen, (waerwt oock onze voorghemelde verstroeyde Ghemeynte meęst verzamelt was) anghewendt hebben, zo hebben wy onze schrijuen alzo ghematight, dat het allen den Nederlanderen zal moghen nut ende dienstigh zijn’Ga naar voetnoot1.
Een enkele aanhaling om de toepassing van deze beginselen inzake vertalen en spellen nader te leren kennen: matth. 2:1-6
We kunnen bij dit alles een drietal, nauw met elkaar samenhangende principes onderscheiden.
| |||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||
Op taal en spelling van Utenhove's Nieuwe Testament kom ik in het vervolg van dit hoofdstuk terug, wanneer ik de herdrukken en nieuwe uitgaven van zijn psalmen bespreek.
Het Nieuwe Testament kwam van de pers toen Utenhove zich te Frankfort aan de Main bevond, waarheen hij in augustus was gereisd om zich met a Lasco naar Polen te begeven. Via Hessen, Wittenberg en Breslau komen ze begin december in Krakau aan. In februari van het volgende jaar bevinden zij zich in Wilna; vandaar bereizen ze Klein-Polen, in het voorjaar van '58 bezoeken ze Koningsbergen, wonen in september de synode van Wlodzislaw bij, vertoeven in januari '59 te Qerceto. In juni van dit jaar is Utenhove weer in Frankfort terug om zich voor te bereiden op de tweede overtocht naar Engeland, waar Koningin Mary gestorven was (17 november 1558) en de regering in handen was gekomen van de protestantse Elisabeth, de dochter van Hendrik VIII en Anna Boleyn. Zijn vrouw - Utenhove was in de lente van 1558 gehuwd met Anne van Horne - volgde hem voorjaar 1560Ga naar voetnoot2. |
|