De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
3. Vyf-en-twintig psalmen (1551)a. Inleiding IBij Isaac Le Long vonden we een uitgave vermeld van 25 psalmen uit het jaar 1551:Ga naar voetnoot1 Vyf-en-twintig Psalmen end andere Ghesangen, die men in de Duytsche Ghemeynte te Londen is gebruyckende. Col. III.c. Het woordt Christi wone in v rijklick in allerley Wysheit: Leeret ende vermanet malckanderen, ende singet mit Psalmen ende Lofzanghen ende Gheestelicken Liedeckens in Ghenade den HERE in uwen herten. Mogen we aan de orthografische correctheid van Le Long's titelbeschrijving twijfelen, niet aan de juistheid van zijn mededeling. Behalve de tien hiervoor behandelde psalmen zou het bundeltje bevat hebben: psalm 6*, 15*, 23*, 32*, 43, 44*, 50*, 53, 79*, 84*, 101*, 115, 128*, 133* en 143*, en als nieuwe ‘gezangen’: Het Ghesanck Simeonis* en De Thien Gheboden*. De met* gemerkte liederen droegen de signatuur I.V. (= Ian Vtenhove). De psalmen 43, 53 en 115 werden niet gesigneerd, hetgeen berust op hetzelfde princiep als we bij de Thien aantroffen: ze zijn uit het Duits vertaald. Wil dat zeggen dat de overige twaalf als oorspronkelijke berijmingen moeten worden beschouwd? Een onderzoek naar de bronnen, allereerst berustende op tekstvergelijking, heeft uitgewezen dat Utenhove in vijf psalmen een vertaling, respectievelijk bewerking heeft willen geven van Clément Marot's psalmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enige van deze Franse psalmen kwamen niet voor in de Straatsburgse bundels. Utenhove heeft ze ontleend aan het Geneefse psalter. Welnu, in 1545 zal hij gelijktijdig kennis gemaakt hebben met deze Franse en de autochtone Straatsburgse liederen, en beide heeft hij gelijkelijk zijn liefde geschonken. Een principieel verschil in opvatting aangaande de eisen van een reformatorische psalmberijming bestond er niet tussen Marot en de Straatsburgers. Integendeel, ik heb aannemelijk trachten te maken dat Marot zich op het werk van de Straatsburgers heeft geïnspireerd, of, indien dit te boud gesproken is, tenminste met hun ideeën en liederen bekend is geweestGa naar voetnoot1. Hetzelfde meen ik te mogen aannemen voor Loys Bourgeoys, de componist van de Franse melodieën: er bestaat een wezenlijk onderscheid in melodische structuur en karakter tussen de Duitse en de Straatsburgse psalmwijzen; tussen de Straatsburgse en de Franse bestaat in deze een innige verwantschap. Zo heeft dan de Zuidnederlander Utenhove, die wat zijn geestelijke vorming betreft zo goed als alles te danken heeft aan de Straatsburgse en de Geneefse reformatie, zijn Londense gemeente willen verrijken met de poëtische en muzikale voortbrengselen van deze steden. Dat hij zijn eerste bundeltje voor vijf-zesde vulde met vertalingen van Duitse liederen, heb ik toegeschreven aan de haast waarmee het moest worden samengesteld en, in verband daarmee, de gemakkelijke vertaalbaarheid; toen hij daarna over wat meer tijd beschikte, richtte hij zijn aandacht op de Franse psalmen. In de psalmen 15, 128 en 143 volgt Utenhove Marot met behoud van diens strofe. Hier wil ik van ‘vertalingen’ spreken. De psalmen 23 en 50 volgen de gedachtengang van de Franse dichter, maar diens strofe nam Utenhove niet over. Op deze psalmen is de term ‘bewerking’ van toepassing. Uit het feit dat deze vijf psalmen gesigneerd zijn, mag men afleiden dat Utenhove het vertalen en bewerken uit het Frans als een hoger te klasseren, want moeilijker en individueler activiteit wenste te beschouwen dan het overzetten uit het Duits. Te beginnen met de vertalingen naar het Duits zullen de toevoegingen aan het bundeltje van Thien nader beschouwd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Psalm 43Men is geneigd om Utenhove's 43e psalm voor een rechtstreekse bewerking van de Liesvelttekst te houden. Wel heel sterk dringt zich die gedachte op bij de tweede strofe:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onmiddellijke bron is echter Hans Sachs, de Neurenbergse Meistersänger, die op welhaast virtuoze wijze, want met verbluffend eenvoudige middelen, de Luther-tekst van 1524 tot een rijmende strofe heeft weten om te vormenGa naar voetnoot1. De Liesvelt-tekst gaat op dit Psalter terug en dat verklaart de overeenkomst.
De laatste strofe bewijst afdoende afhankelijkheid van Sachs: sachs iii, 3-7
Harre auf Got Emanuel
dem werd ich dancken schiere
Vmb das heil seines angesichts,
erlsung hat er zugericht
durch Christum vnsern Herren.
utenhove (1557) iii, 3-7
Betraut op God Emmanuel /
Dien ick noch prysen wille /
Du bist myns aenschijns salicheyt /
End myn God / die daer syt bereyt
Doer Christum onsen Heere.
Tevens toont het laatste fragment aan dat Utenhove zich zo nu en dan enige vrijheid durft voorbehouden. Voor het overige blijkt hij zoveel prijs te stellen op een zo nauw mogelijke aansluiting aan de bijbeltekst - en deze psalm leent zich daar uitstekend toe - dat hij geen moeite doet om Sachs' rijmprincipe te handhavenGa naar voetnoot2. In iii, 3 heeft mogelijk het Souterliedeken een kleine bijdrage geleverd: Betroudt in uwen Godt. (Sachs: harre; Liesvelt: hopet).
De melodie, zoals die in de 25. Psalmen van 1557 staat genoteerd, plaatst ons voor een raadsel. Als Utenhove's Emdense drukker Gillis van der Erven in 1561 alle dan aanwezige Londense psalmen verzamelt en uitgeeft onder de titel LXIIII. Psalmen, laat hij daarin de noten achterwege. In de plaats daarvan zet hij ‘de wijse des Psalms bouen eenen yegelicken Psalm’Ga naar voetnoot3. Boven de 43e zet hij: ‘Op de Ouerlantsche wijse des selfden Psalms.’ Raadplegen we nu het Bonner Gesangbuch van 1550 op psalm 43, dan vinden we daar geen noten, maar de aanduiding: ‘In obgemelter Melodey.’ De ‘obgemelte’ kan geen andere zijn dan die van de voorgaande psalm. Boven deze staat: ‘In den Melodeien / Psal.j.’ Welnu, in een opmerking bij psalm 1 wordt het nuttig geoordeeld ‘Zu wissen das man den I. XIII. XIIII. XV. LXXIII. CXXIIII. CXXX. Psalm auff eine Melodey singen mag.’ Geen van deze zeven psalmen draagt echter de melodie die bij Utenhove genoteerd staat. Nog raadselachtiger wordt de zaak als we bevinden dat Zahn deze zangwijze, die toch door en door Duits is, niet kent. Ze moet toch in een of ander gezangboek gestaan hebben! Ik meen dat de oplossing van de moeilijkheid tamelijk eenvoudig is: Utenhove heeft de melodic bij de 43e psalm overgenomen uit een ‘Gesangbuch’ dat Zahn niet gekend kan hebben, omdat er in zijn tijd al geen enkel exemplaar meer van overgebleven was: het Bonner Gb. van 1544! Het enige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat nog op een verklaring wacht is, waarom men deze, toch waarlijk niet onschone, melodie in Duitsland verworpen heeft. In de herdruk van het Bonner Gb. komt ze al niet meer voor. Het feit dat Utenhove, die overigens een ruime keuze had uit passende melodieën, juist deze voor zijn gemeente heeft uitverkoren, is voor mij aanleiding ze hier te reproduceren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Psalm 53dachstein (bonner gb. 1550)
i
Der torecht spricht es ist kein gott /
in seinem gmüt vnd leben /
sy seind verderbt in schand vnd spot /
nach gůtem sie uit streben /
Der Herr lůgt auff der menschen kind /
ob jemand Got sücht vnd verstund /
da warens all abgefallen /
gantz vnnůtz vnd voll arges můts /
jr keiner wircket etwas gůts /
nit einer bey jn allen.
25. psalmen 1557
i
Den dwaes die spreckt / daer is gheen God /
In syn ghemoet end leuen.
Sy syn gheschent doer schand end spot
Tot goet gheensins begheuen.
De Heer sach op der menschen kint /
Of yemandt God socht / en versint.
Sy syn all af gheuallen /
Gans onnut / end vol erges moets /
Gheiner van haer wercket wat goets /
Niet een oock onder allen.
Met het citeren van de eerste strofe van psalm 53 kan ik volstaan om aan te tonen hoe Utenhove Wolfgang Dachstein's “Der torecht spricht” als uitgangspunt heeft genomen. De psalm telt drie strofen en tot in het midden van de tweede volgt Utenhove zijn voorbeeld op de voet, om het daarna acht regels lang te verlaten en er dan weer naar terug te keren. In deze acht versregels volgt hij Liesvelt en zijn eigen inzicht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verklaring hiervoor moet gezocht worden in het feit dat Dachstein de teksten van psalm 14 en 53 heeft gecombineerd, terwijl Utenhove zich zo dicht mogelijk bij de tekst van de laatste heeft willen houden.
Met de psalm heeft Utenhove ook de melodie overgenomen. Zie Zahn 7662 (= Das ander they/Straszb. Kirchengesang 1525). De slordigheid in de sleutelnotatie in het Bonner Gb. is door de Londenaar (of zijn uitgever?) gecorrigeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Psalm 115De 115e psalm is de laatste “Duitse” in dit bundeltje, een vertaling namelijk naar Mattheus Greiter's 115e: “Nit vns nit vns o ewiger herr.” Over het algemeen is ook deze overzetting letterlijk. Op vele plaatsen kon Utenhove gemakkelijk het Duitse rijm bewaren: herr - ehr - tremve - spot - Gott - gerewen alle in de eerste strofe. Waar een tekstuele vertaling geen behoorlijk Nederlands opleverde en dus een omzetting noodzakelijk was, heeft Utenhove ook geen moeite gedaan om zijn verzen te laten rijmen, zoals in het vervolg van de eerste strofe: is : ghelust; syn : handt; niet : ghesicht. Het Bonner Gb. heeft hier, op een paar kleine onzuiverheden na, gepaard rijmende regels. Het is de vertaler allereerst om de zin te doen en zeker niet om litteraire schoonheid. De passus van de afgodsbeelden toont wel duidelijk, in hoeverre Utenhove bij zijn voorbeeld is achtergebleven. greiter (bonner gb. 1550)
so jener gtzen gschnitzet seind /
auβ silber gold von menschen hend /
sie haben meuler reden nicht /
hand augen vnd doch kein gesicht /
Halleluia / halleluia.
Sie haben oren vnd hren nicht /
han nasen auch vnd doch kein geruch /
ist jn ein grosser fehle.
Sie haben auch hend vnd greiffen nit /
sie haben auch fβ vnd gehn kein trit
kein red in jrer kelen.
Die solch machen seind auch also /
vnd die auff sie auch hoffen do
25. psalmen (1557)
Maer haer goden ghemaket syn
Wt gaudt end siluer / doer menschen handt
Sy hebben mondt / end spreken niet
Sy hebben ooghen end ghein ghesicht.
Alleluya / Loeft den Heere.
Sy hebben ooren / end hooren niet:
Hebben oock nuese end gheinen rueck /
Niet een onder haer allen.
Sy hebben handen end grypen niet:
Si hebben voeten / ende gaen ghein tridt /
Haer keel kan gheensins kallen.
Die sulcks maken syn oock also /
End die daer op verhopen oock:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Greiter's ritmiek is krachtiger dan die van de vertaler. In het bijzonder denk ik hier aan de forse stoottoon onmiddellijk vòòr de cesuur in: Sie haben auch hend ... sie haben auch fusz. De lichte ironie van ist jn ein grosser fehle heeft Utenhove niet kunnen weergeven. Opmerkenswaard is nog het verschil in opvatting aan het eind van de tweede strofe: een kennelijke optatief van Greiter heeft Utenhove vervangen door een imperatief, waarmee hij een direct contact met de gemeente legt.
doch Israel vnd auch Aron
vnd die den Herren frchten thůn /
die hoffen auff den Herren milt /
Maer du Israel end Aaron
End die den Heere vreeset vroom /
Hoopt doch al op den Heere mildt /
Verwacht geen heil van afgodsbeelden; ‘de gheloouige moeten op God betrouwen’Ga naar voetnoot1. De verandering tekent, en eert, de zielzorger! In overeenstemming met het Bonner Gb. heeft Utenhove deze psalm de melodie gegeven van Greiter's 114e: “Da Israel aus Egypten zog.” (Zahn 8466a = Straszb. 1530). In de 7e regel wijkt het Bonner Gb. melodisch enigszins af van Zahn's notatie, de ritmiek is echter in de gehele psalm dezelfde, in tegenstelling tot die van Utenhove, die sterk gewijzigd is. Vergelijk de eerste regels: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Psalm 143Hoe Utenhove's houding tegenover de Franse psalmen zich ontwikkeld heeft, is op grond van die, welke in dit bundeltje voorkomen, niet te zeggen. Is hij begonnen met zich angstvallig aan Marot's tekst te houden om er zich later hoe langer hoe meer van los te maken? Of begon hij met enkele elementen uit de Franse gedichten over te nemen om te eindigen met een letterlijke vertaling? En op grond waarvan zou hij dan tot de ene of tot de andere werkwijze gekomen zijn? Op grond van theologische overwegingen of om artistieke redenen? Hoe het antwoord op deze vragen ook luiden moet, vast staat dat Utenhove Marot's psalmen telkens op een andere wijze behandeld heeft. Ik wil dit in enkele psalmen aantonen. Wanneer ik nu begin met de psalmen die zich het nauwst bij Marot aansluiten, suggereer ik daarmee niet mijn visie op een veronderstelde ontwikkelingsgang. Integendeel; maar men moet ergens beginnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spreekt vanzelf dat Utenhove zijn Franse voorbeeld niet regel voor regel letterlijk heeft kunnen weergeven - zoals dat bij de Duitse psalmen vaak het geval was -, maar de frequentie van tekstueel overgebrachte versregels is vrij groot. Uit de volgende strofen citeer ik nog:
Hier en daar heeft Utenhove Marot niet alleen niet kunnen, maar ook niet willen volgen. Duidelijk spreekt dit bij strofe iv en v, die de Londenaar in één strofe (de ive) heeft samengevat. Men zou verwachten dat hij in zo'n geval zich richtte naar de bijbeltekst. Afgezien van enkele ‘losse’ woorden (1, 5 gherechticheyt; viii, 1 Verlost my Heer; xi, 2, 4, 5 goedtheyt, verdoen, knecht) is dit slechts het geval in de xe strofe:
Het betrekkelijk moeilijke rijmschema van de Franse strofe (aabab) heeft de vertaler niet overal kunnen handhaven. Vaak stelt hij zich tevreden met assonantie of wel met een ‘rijm’ als in str. v: roepe : oppe : wanhopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms neemt hij zijn toevlucht tot een stoplap: sonder stooren (ie str.), mits desen (vie), gansch end gaer, vroech end spade (viiie), mit iolyt (ixe), vulsels die hij zowel in de Duitse psalmen als in de Souterliedekens en bij Marot meer of minder veelvuldig aantrof. Vrij groot is het aantal inversies, veroorzaakt door vooropgeplaatste bepalingen, voorwerpen en predikaatsnomina. Zie de aangehaalde versregels en verder: vii, 5[regelnummer]
Want ick tot dy heffe hert end moet
ix, 1[regelnummer]
Dor dyne leere wil my dringhen
ix, 3[regelnummer]
Want du allein myn recht God syt.
Enige daarvan zijn ontstaan onder invloed van Marot, van sommige andere meen ik te mogen aannemen dat ze zijn geconstrueerd terwille van de melodische metriek. Het aantal ‘zonden’ tegen de melodische accenten is bij Utenhove niet groter dan bij Marot. Deze zijn trouwens voor de 16e-eeuwse Nederlander minder storend geweest dan ze nu voor ons zijn. Wie het 16e-eeuwse wereldlijk lied onderzoekt op de discongruentie tussen melodische accenten en versklemtonen, vindt een vrij groot aantal gevallenGa naar voetnoot1. Afgezien van de kleine onvolkomenheden kan men deze psalm als een goed gemeentelied waarderen. De achtste strofe bewonder ik - ondanks de regelvullingen, die hier overigens allesbehalve zinloos zijn! - om de diepe gevoelstoon en de muzikaliteit: Verlost my Heer / doer dyn ghenade /
Van myn vyanden die my schaden /
Want ick betrouwe dy gansch end gaer:
Du bist myn hope vroech end spade.
End troost in all myn lyden swaer.
De melodie noteerde Utenhove uit het Frans-Straatsburgse gezangboek van 1545Ga naar voetnoot2 of '48. Hij splitste de vierde noot van de tweede regel - terwille van een betere accentuatie! -, wat bij een overigens gelijk aantal lettergrepen slechts goed gemaakt kan worden door een melisme op de voorlaatste syllabe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. Psalm 15
Deze drie strofen (van de vijf) tonen genoegzaam hoe dicht Utenhove tegen Marot aanleunt. Zelfs het enjambement in iii, 1/2 heeft hij behouden, en in bijna alle Nederlandse versregels is het ritme volkomen gelijk aan dat der Franse.
Het aantal ontleningen aan Liesvelt is echter iets groter dan bij de voorgaande psalm: ii, 3 Lv. ende doet recht Het sterkst spreekt echter de laatste strofe: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Liesvelt
Wie syn gelt op woecker niet en gheeft /
ende en neemt gheen gheschencken
ouer den onschuldigen
Wie dat dit doet
sal wel blijuen.
Utenhove
v
Die syn ghelt tot woecker niet gheeft /
End oock gheen gauen wilt ontfanghen /
Ouer den onnooselen Man.
Die hem hierin so draghen kan /
Sal stadich blijuen in syn ganghen.
Marot
v
Qui à vsure n' entendra
Et qui si bien iustice exerce,
Que le droict d'autruy ne vendra:
Qui charier ainsi voudra,
Craindre ne faut que iamais verse.
Maar ook het Souterliedeken heeft zijn aandeel geleverd, en wel aan de eerste strofe, een verschijnsel dat we al eerder hebben gesignaleerd. De bijdrage bestaat uit de aanvangs- en een tweetal rijmwoorden: O Heer wie sal in uwe tent
Wonen / en bliuen daer met lusten?
In dinen berrich seer excellent
Wie sal doch daer in rusten.
Met één wijziging (r. 5 n. 4: g i.p.v. b - drukfout?) nam Utenhove de bijbehorende melodie over uit het Frans-Straatsburgse gezangboek van 1545. Dat hij ze inderdaad aan deze editie ontleende, cerder althans dan aan de voorgangsters van 1542 en '39, blijkt uit de 2e noot van de 2e regel, waar U. met ed.- '45 een c heeft, tegenover een b in de ed.-'48. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g. Psalm 128Utenhove's 128e psalm durf ik nauwelijks een vertaling naar Marot te noemen; slechts de bouw van de strofe en de inhoud van de laatste wijzen erop dat de Londense ouderling zich het lied van de Franse dichter ten voorbeeld heeft gesteld: marot, ive str.
Et verras de ta race
Double posterité,
Et sur Israel grace,
Paix & felicité.
utenhove, iv, 1-4
End sult wt dynen sade /
Dobbel gheslachte sien /
In Israel ghenade /
End vrede bouen dien:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het overige is Utenhove bij het berijmen van deze psalm veel zelfstandiger te werk gegaan dan in de beide vorige. Wel is Liesvelt hier en daar op de woordkeus van invloed geweest, maar de strofen 1 en 3 hebben toch veel eigens:
Behalve in de gecursiveerde versregels werkte Liesvelt in
ii, 1-2
Dyn wyf sal vruchtbaer wesen /
Als wynstocken vruchtbaer /
Lv.
U wijf sal zijn als een vruchtbaer wijnstoc
Marot:
Ta femme en ta maison
Sera comme vne vigne
Portant fruict à foison.
Eenmaal werd het Souterliedeken te hulp geroepen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermeldenswaard is nog dat Utenhove de laatste (halve) strofe van Marot heeft gecompleteerd met een kleine doxologie, zoals hij dat in sommige Duitse psalmen had aangetroffen. Dy sy O Heer ghepresen /
Lof in der eewicheyt.
Gheeft dat wy moghen wesen /
Tot dynen dienst bereydt.
Utenhove koos voor deze psalm de melodie van psalm 130 uit het Frans-Straatsburgse psalter, maar met enkele afwijkingen in ritme, melodie en notenwaarde die ik niet heb kunnen thuis brengen. Zoals Utenhove ze noteert, staat ze tussen de oudste versie van 1539 en de latere bewerking van Bourgeoys (1542) inGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h. Psalm 50Dezelfde verhoudingen tegenover de Franse tekst die we aantroffen bij de drie zojuist besproken ‘vertalingen’, vinden we bij de drie volgende ‘bewerkingen’. Konden we bij psalm 128 ondanks het overnemen van de strofe en enkele elementen nauwelijks meer van een vertaling spreken, bij psalm 50 heeft het omgekeerde plaats gehad en moesten we eigenlijk niet van een bewerking, maar van een vertaling spreken, zij het met aanwending van een andere strofevorm. Men oordele:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op sommige plaatsen geeft Marot de Franse bijbeltekst zo nauwkeurig weer, dat Utenhove kon vertalen met Liesvelt in de hand! Zo o.a. in: marot v, 1-2
Si i'auoy faim, ie ne t'en diroy' rien:
Car à moy est le monde & tout son bien:
marot vi, i
Inuoque moy quand oppressé seras
marot vi, 3-4
Aussi dira l'Eternel au meschant,
Pourquoy vas-tu mes edicts tant preschant
Het Souterliedeken heeft ditmaal geen bijdrage geleverd, behalve dan misschien een rijm:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aanhef van de psalm herinnert òf aan Vorsterman (God die HERE der Goden) òf aan de Vulgaat (Deus deorum Dominus), waarvan de incipits trouw boven Utenhove's psalmen prijken.
Utenhove berijmde deze psalm op de melodie van Greiter's 119e: ‘Es sind doch selig alle die’, voor het cerst verschenen te Straatsburg in 1525, een zangwijs die zich ogenblikkelijk in een grote populariteit mocht verheugen. Ze werd in de Aulcuns Pseaulmes van '39 overgenomen voor psalm 36Ga naar voetnoot1, Bourgeoys handhaafde ze, met wijziging van slechts twee noten, in het Franse psalmboek. Ook het Londense gezangboek vertoont twee kleine afwijkingen - een melisme op de voorlaatste noot van r. 9: bes (lang) wordt bes c (beide half) en een gepunteerde 4e noot in r. 10. Of deze varianten van Utenhove zelf afkomstig zijn, dan wel of ze reeds aangetroffen worden in een bepaalde editie van het Franse psalter vóór 1550, heb ik niet kunnen nagaan. Wel kan men constateren hoezeer de melodie Utenhove's gedicht heeft beïnvloed. In geen van de tot nog toe behandelde psalmen vallen op zo gelukkige wijze de versaccenten samen met de melodische. De spaarzame uitzonderingen doen aan deze uitspraak geen afbreuk, men vindt ze ook bij Marot en in minstens even grote frequentie. Opvallend is bovendien dat van de 72 regelbeginsyllaben er slechts 6 de reductievocaal hebben, alle andere (91%) bezitten een heldere klinker, die in 60 gevallen (83%) nog onmiddellijk gevolgd wordt door eveneens een volle vocaal. In de bouw van zijn strofe volgt Utenhove zeer nauw de structuur van de melodie: 4 × 3, zonder enig storend enjambement. Hij is er in geslaagd de strofe tot een afgeronde eenheid te maken. De opening van de 2e strofe, met het participium Segghende, is ongelukkig, maar Marot doet het aan het begin van zijn tweede strofe niet beter: Ayant vn feu.. Technisch betekent deze 50e psalm een vooruitgang bij de vorige. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i. Psalm 23Het is met de 23e psalm allermerkwaardigst gesteld: de 10-regelige strofe is die van het Souterliedeken; in het Bonner Gesangbuch vond Utenhove een passende melodie (bij het gelijkstrofige lied van Pollio); Marot deed hem de indeling van het lied aan de hand; zowel aan deze als aan de bijbel ontleende hij beelden en woorden, en toch is dit lied een van zijn meest eigene en innigste psalmen geworden, mede door de prachtige melodie een juweel van een kerklied. De rijmgelijkheid in de eerste verzen zou er op kunnen wijzen, dat Utenhove de strofe van het Souterliedeken heeft overgenomen.
Het is echter niet uitgesloten dat de gelijkheid van strofe een blote toevalligheid is. De 23e psalm uit het Bonner Gesangbuch heeft namelijk dezelfde vorm in het lied van Wolfgang Meuslin: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Min hirt ist got, der herre min,
darum wirt mir nit manglen.
Ich wil ouch gern sin schflin sin,
nach siner gte anglen.
Dann er laβt mich
gendiglich
ja da vil graβ stat weiden,
Vnd frt mich dann
zum wasser hnan
kůlt mich in allem leideGa naar voetnoot1.
Met de strofe houdt echter de overeenkomst op, Utenhove heeft zich voor het overige volledig van de Duitse psalm gedistancieerd. Voor de opbouw van zijn lied heeft hij Marot tot voorbeeld gekozen, zoals duidelijk blijkt uit de driedeling en uit de strofe-openingen:
Nog enige andere elementen heeft de Franse dichter hem geborgd:
Ook Liesvelt heeft enkele kleine bijdragen geleverd, als: my (en sal) niet gebreken; Hi (laet) mi weyden; leyt mi (totten water); leyt mi (opter rechter straten).
In weerwil van al deze ontleningen - misschien moeten we wel zeggen: dank zij - heeft de Londense ouderling een lied vervaardigd dat het schoonste van de hele bundel is geworden. In de marge tekent hij aan hoe hij het lied verstaat en verstaan wil hebben: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
God wilt syn schapkens / in siele ende lichaem voeden 2. Stercken ende troosten 3. Leeren ende onderwysen. 4. Tegen alle perikelen beschermen. 5. Wonderlick vereeren. 6. Tot den eewighen leuen bringe. De psalm heeft een toon van stille, dankbare blijdschap, die door bepaalde trekjes wordt geaccentueerd. Zo al aanstonds in de eerste versregel: Myn God voedt my in ouervloet. Op dit thema van de overvloedigheid van Gods genade is het lied gebouwd. Hoe consequent is dan ook het ‘kan’ uit regel 2, dat zoveel sterker is dan het ‘zal’ uit alle andere vertalingen en bewerkingen. Even verzekerd van de onmogelijkheid van enig kwaad is de dichter in ii, 3: So kond' ick niet vreesen. Een interpreterende versterking vinden we in iii, 2: (Du salft myn hoofd) D'welck du seer klaer doet blincken, en het Tant que viuray (mijn leuen lanc) wordt verzwaard door: In eewicheyt, in overeenstemming met de kanttekening.
Wat aan Utenhove's psalm een bijzondere bekoring geeft, is het ritme en de klank. Evenals bij psalm 50 heeft ook hier de melodie bewust of onbewust de alternering der accenten doen ontstaan. Het opvallend groot aantal eenlettergrepige woorden, die uiteraard een klankrijke vocaal bezitten, vertraagt niet alleen het tempo - wat wel de voornaamste suggestie is voor de innigheid van het lied - maar brengt op verscheiden plaatsen een verzwaring van het accent teweeg, een antimetrie met een zeer bijzonder effect. / / //
Myn God voedt my in ouervloet /
// / /
My kan gaer niet ghebreken.
/ / //
Int groen gras hy my weyden doet /
/ / //
Leydt my an (de) water beken.
De klankrijkdom wordt versterkt door allitteraties (voedt - ouervloet; groen gras; staet stadich; huys des Heeren) en door vocaalharmonieën (de oe in regel 1 en 3, en de ey in regel 3 en 4 van de eerste strofe; de ae in ii, 1-4; de oo in iii, 1).
De prachtige melodie doet al deze elementen op fraaie wijze uitkomen. Men moet Utenhove's keuze bewonderen toen hij voor deze psalm zijn oog liet vallen op de compositie van Symphorian Pollio, de Straatsburgse amateur-musicus, die het Teutsch Kirchenampt van 1525 met verscheidene liederen en melodieën verrijkteGa naar voetnoot1:
Meyn seel erhebt den herren meyn,
meyn geyst thůt sich erspringen...
het Magnificat (Lofzang van Maria)Ga naar voetnoot2: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schoonheid van de zangwijze heeft me doen besluiten ze hier te reproduceren. Ik doe dat naar de versie in de Hondert Psalmen, waar Utenhove in de originele zetting een tweetal veranderingen heeft aangebracht, die m.i. fraaie verbeteringen zijn (Verg. Zahn 7550).
ii
Al waert schoon dat ick moeste gaen /
In 't dal des dootschen schadu /
So kond' ick niet vreesen daer aen /
Want du my by staet stadich /
Dyn roede end staf /
Daer du mit straft /
Hebben my troost gheboden /
End mynen disch /
Vercierstu frisch /
In myner vianden ooghen.
iii
Du salft myn hoofd mit oly schoon /
D'welck du seer klaer doet blincken /
End mynen beker tot den soom /
Wiltu daer toe vol schincken /
Dese goetheyt /
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In eewigheyt /
Sal my haer gheselschap ionnen /
So dat ick sal /
Sonder afual /
Int huys des Heeren wonen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j. Inleiding IIDe zeven psalmen die nu nog ter bespreking overblijven, zijn noch naar het Duits noch naar het Frans vertaald of bewerkt. Wel had Marot de psalmen 6, 32, 79 en 101 berijmd, maar hun invloed op de liederen van Utenhove is te gering om van een bewerking te mogen spreken. Het is ook niet zo, dat Utenhove voor de zeven psalmen een gemeenschappelijke andere bron heeft gebezigd. Nu eens heeft hij sterk tegen de Liesvelt-tekst aangeleund, dan weer treffen we een relatief groot aantal elementen uit de Vorsterman-bijbel aan, terwijl voor enige psalmen meer of minder grote invloed van Bucer's tekst en commentaar moet worden aangenomen. De betrekkelijke onafhankelijkheid van de Franse tekst is des te opmerkelijker daar de Londenaar in alle zeven gevallen een Geneefs-Franse of een Straatsburgs-Franse melodie heeft gekozen. Aangezien elke poging tot ordening aanvechtbaar zou zijn, behandel ik de psalmen in de volgorde van hun nummer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
k. Psalm 6Uit enkele regels van de 2e, 6e en 7e (laatste) strofe kan men afleiden dat Utenhove Marot's zesde psalm geraadpleegd heeft:
Afgezien van twee ontleningen aan het Souterliedeken (1, 4 Want ick kranck bin = sl. ii, i Want ick ben kranck; vi, i Alle die daer boosheyt doet = sl. vii, i Ghi alle die daer boosheyt doet) en één aan Vorsterman (ii, i Maeckt my ghezont, tegenover Liesvelt Helpt my), kan men zeggen dat de 6e psalm is gebaseerd op de tekst van Liesvelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ook nu heeft Utenhove zich weer vele vrijheden voorbehouden. Zo legt hij in de eerste strofe verband tussen ziekte en zonde: ‘Want ick kranck bin: maeckt my van sonden vry.’
Zie ook hoe hij een matte bijbeltekst plastisch uitwerkt in strofe vii:
Het ‘Argument’ lezende verwachten we een leerdicht: ‘Wy werden doer d'exempel Dauidis in desen Psalm gheleert / hoe wy ons in onse siecten oft ander verdrieten des lichaems end der sielen / draghen sullen.’ Het is evenwel een zuiver lyrisch gedicht geworden - geheel overeenkomstig de bijbelpsalm overigens - waarin de bewogenheid zich op vele plaatsen gevoelen laat. En juist daar is Utenhove's vers het klankrijkst en ritmisch het zuiverst. Ik citeer de strofen i en iii.
i
In dynen toorn wilt my niet straffen Heere /
Kastydt my niet in dyne gramschap seere /
Maer wildy Heer erbarmen ouer my.
Want ick kranck bin: maeckt my van sonden vry.
iii
Keer dy tot my / wylt my ansien o Heere /
Verlost myn siel, end wilt oock van my weren /
Myn lyden swaer / om dyns naems wille groot /
Want wie sal dyns ghedencken in den doot.
Utenhove gaf aan deze psalm de melodie van de 8e Franse psalm (sedert Genève 1542) met in de beide beginregels merkwaardige afwijkingen die ik nergens elders heb aangetroffen. Ook zijn midden in alle regels rusten geplaatstGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l. Psalm 32Psalm 32 heeft de vierregelige strofe van Marot, zoals die in de vroegste handschriften en oudste drukken voorkomt. Dat Utenhove de Franse dichter echter niet gevolgd heeft, blijkt al dadelijk uit het feit dat hij de psalm heeft samengevat in zeven strofen, waartegenover Marot er elf heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een enkel element mag hij aan de Fransman ontleend hebben:
Minstens evenveel is hij verschuldigd aan Liesvelt en het Souterliedeken. Van dit laatste is het alweer de openingsstrofe die werd omgewerkt:
Tegenover de Liesvelt-tekst is Utenhove zeer zelfstandig te werk gegaan, wel te verstaan slechts wat de woordkeus betreft. Vergelijk
Wat deze psalm in muzikaal opzicht minder bevredigend maakt, is niet zozeer het (vrij grote) aantal botsingen tegen de melodische accenten, als wel het feit dat de syllabering tamelijk slordig is. Nu eens telt men per regel een lettergreep te weinig dan weer een, twee of meer te veel. Met elisie en apocopering is wel het een en ander glad te strijken - in latere drukken die onder toezicht van Utenhove zelf stonden, gebeurt dit ook vrij consequent - maar een ‘mooie’ psalm krijgt men er niet door. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De identificatie van de melodie wordt vergemakkelijkt door de aanduiding in de LXIIII. Psalmen (1561): ‘Op de Franchoyse wijse des CXX. Psalms alsomen te Strasburch plach te singen.’ Men vindt ze inderdaad in het Frans-Straatsburgse gezangboek van 1545 bij psalm 120: ‘Av Seigneur Dieu pour recouurer liesse’Ga naar voetnoot1. Utenhove wijzigde in de 2e regel de 5e noot d in e, en verlengde de laatste regel. Ook heeft U. pauzetekens op alle plaatsen waar de melodie in Fr.-Strb. '48 strepen (‘barres’) heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m. Psalm 44‘Dit is een vierich ghebet der ghemeynte teghen haer veruolghers’, zo luidt het ‘Argument’. Ik kom daar straks op terug, maar wil eerst met enkele citaten Utenhove's nauwe aansluiting bij de bijbelwoorden aantonen. Ik kies daartoe de 1e, 7e en 8e (laatste) strofe.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze zelfde strofen heeft ook de lectuur van Vorsterman en van het Souterliedeken gewerkt: naast Utenh. 1, 6 en 7 heeft het sl. (Daer) Hebt ghi ons vaders gheplant; naast Utenh. viii, 5-6 en 8 heeft Vorsterman resp. Want onse siele is vernedert tot in dat stof en HEERE staet op / ende helpt ons.
Het karakter van ‘vierich ghebet teghen de veruolghers’ heeft Utenhove beklemtoond door de inhoud van de psalm te actualiseren. Hij deed dit door de handelingen in de eerste helft van het lied (str. i-iv a) als voltooid voor te stellen: liesvelt
Mer ghi helpt ons van onsen vianden /
ende maect die te scanden die ons haten.
utenhove iv, 1-2
Maer du hebst ons beurydt / voer ons' vianden.
Die ons haetten / hebstu ghebracht ter schanden /
Het effect van de voortzetting in het absolute presens is bij Utenhove nu ook veel sterker: Maer hoe komt dat du ons Heer /
Nu laet / end beschaemt seer /
Wanneer de actualiteit van het lijden onder de verdrukking, vervolging en verstrooiing ten volle intreedt in het lied, wordt het ritme onregelmatig:
v, 1-2
Ghelyck schapen die ter doot syn gheeychent:
Hebstdu ons ghestelt / en verstroyt onder vremden /
vi, 1-3
Daghelickx is oneer voor onsen ooghen /
Schaemte bedeckt ons aensicht om de worden
Der schamperheyt......
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zozeer voelt hij dat de geïnspireerde woorden van de Koning-zanger op zijn gemeente in ballingschap van toepassing zijn, dat hij de alternering van de accenten, in de eerste helft van de psalm tamelijk consequent volgehouden, vergeet en zich laat meeslepen door zijn vervoering en het bezielde ritme van zijn bijbelvoorbeeld overneemt, ja zelfs op sommige plaatsen vergeet zijn lettergrepen te tellen. Diezelfde verheviging merkt men op in de laatste strofe - de eigenlijke gebedsstrofe - waar hij de meer neutrale woorden van de Liesvelt-tekst: On[t]wect, ontwaket, te male, verbercht, ghebuycht, maect v op, vervangt door Ontspringt, ontspringhet, voor eewelick, wenden, vernedert en Staet op! Zelfs het stopwoord terstont in viii, 9 krijgt in deze samenhang de hoogspanning van de actualiteit, gelijk alst schynet in viii, 2.
Ook heeft Utenhove het gemeenschapskarakter van het lied willen beklemtonen door het ick dat enige malen in de bijbelpsalm voorkomt te vervangen door wy:
De melodie is die van Bourgeoys bij psalm 79 van Marot (1544). Utenhove zal ze ontleend hebben aan het Frans-Straatsburgse gezangboek van 1545 of '48. Voor de pauzen geldt dezelfde opmerking als bij de vorige psalm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n. Psalm 79De smart om de vervolging moet Utenhove wel zeer vervuld hebben, dat hij naast de 44e ook de naar de inhoud zo sterk verwante 79e psalm voor zijn Londense gemeente heeft berijmd. In welke volgorde het is gebeurd, durf ik niet beslissen. Wel valt het op dat voor psalm 44 de melodie van de (Franse) 79e is overgenomen, waardoor voor psalm 79 de keus op een andere zangwijs moest vallen, aangezien Utenhove niet tweemaal dezelfde melodie in zijn bundel wilde opnemen. De keus van die andere melodie - de 118e psalm uit het Franse psalter - is, naar ik meen, bepaald door het Souterliedeken, dat eveneens een strofe heeft van acht regels, terwijl het syllabental van elke versregel ongeveer gelijk is aan dat van Marot's 118e. Zeer waarschijnlijk is dus psalm 79 later geschreven. Er zijn ook een aantal letterlijke overeenkomsten met het lied van Van Nijevelt, die er op kunnen wijzen dat Utenhove de oude psalm naar zijn opvattingen heeft willen omzetten met behoud van die fragmenten die hij goedkeurde en die de band met het bekende lied voelbaar deden zijn. Hier volgen er enige:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfs een aantal rijmen heeft Utenhove uit het oudere lied overgenomen. Waar hij van het Souterliedeken afwijkt - en dat is op vele plaatsen, want men mag niet zoals bij psalm 1 spreken van een bewerking - doet hij dat vaak om de bijbeltekst te volgen, maar lang niet in dezelfde mate als dit bij de vorige psalm het geval was. De sterke innerlijke verwantschap met psalm 44 blijkt ook uit de woordelijke of bijna-woordelijke gelijkheid van verzen of versdelen, o.a. 44, v, 1 Ghelyck schapen die ter doot syn gheeychent
79, v, 8 Die tot der doodt gheeychent syn.
44, v, 5/7 Den nabueren syn wy --- Tot spot end schimp bedeghen:
79, ii, 5-6 Tot eenen spot syn wy bedeghen / Onse nabueren
De in deze psalm veelvuldig voorkomende antimetrie t.o.v. de melodische accenten heeft niet dezelfde poëtische waarde als in psalm 44, stoort ook het zingen van de krachtig geritmeerde melodie maar al te vaak.
Zoals ik al heb meegedeeld is de melodie ontleend aan psalm 118 uit het Franse psalter. Beschouwt men het Frans-Straatsburgse gezangboek van 1545 als de bron, dan zijn de ‘correcties’ die Utenhove in de eerste regel aanbracht - n. 2 en 3: b, a > a, g -, opmerkelijk. Dezelfde paste namelijk Bourgeoys ook toe in zijn vierstemmige uitgave van de Pseavlmes Cinqvante, Lyon 1547Ga naar voetnoot1, vanwaaruit ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in alle volgende edities van het Geneefse psalmboek zijn overgegaan. Natuurlijk kan Utenhove een van deze gekend en geraadpleegd hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o. Psalm 84We hebben gezien dat Utenhove enkele malen een woord, een zin ontleende aan de bijbel van Vorsterman. Misschien moeten we in bepaalde gevallen eerder denken aan toevallige gelijkheid dan aan welbewuste ontlening. In psalm 84 is het echter m.i. evident dat de Londense berijmer zich naar genoemde bijbel heeft gericht. Men vergelijke:
Op al deze plaatsen heeft Liesvelt een andere tekst of een andere woordkeus. Maar de Hebreeuwse psalm heeft een aantal plaatsen die zowel tot lees- als tot vertaalvarianten aanleiding gegeven hebben. Daar is de Vulgaat zeer duister en Vorsterman niet minder; wel geeft Liesvelt (Luther!) een begrijpelijker tekst (waar Vorsterman in de marginalia een handig gebruik van maakt), maar hij heeft niet alle moeilijkheden kunnen oplossen. Bijvoorbeeld:
En uit lv. Want eenen dach in uwen voorhonen is beter dan dusent (vm. gelijkluidend), kan men iets anders lezen dan bedoeld is. Toch geeft Utenhove in zijn berijming een zeer eenvoudige gedachtengang en een hoogst aannemelijke interpretatie van deze ‘cruces’: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doer t' dal des drucks gaende / sullen zy fyn /
Seer wel voersien van schoon fonteynen syn /
en:
Want eenen dach is beter in dyn huys /
Dan duysent syn elders / Heer sonder dy /
Hier blijkt nu dat zijn Straatsburgse studie van de Psalmen inderdaad schone vruchten heeft gedragen. Het is de tekst, en vooral ook de commentaar van Bucer, die licht heeft gebrachtGa naar voetnoot1. Het wil me zelfs voorkomen dat Utenhove van Bucer's tekst is uitgegaan en bij zijn berijming die (Nederlandse) bijbelwoorden heeft ingevoegd welke hij bruikbaar achtte.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bucer's commentaar leerde hem de zin van de tekst verstaan.
Vorsterman's ‘van duechde in duechden’ (zie Ut. iv, 3) vindt steun bij Bucer: Vulgo legitur, De uirtute ad uirtutem.
Op het thema ‘Hoe lieflick dat het zy, in 't midden der Ghemeynten Gods te wesen’ schreef Utenhove een rustig lied, zonder veel gevoelsspanning (vandaar enkele tamme regels), maar met in het algemeen een fraaie klankwerking. De psalm is berijmd op de melodie van psalm 104 in de vierregelige Straatsburgse versie van 1542 (Pseudo-romeins gezangboek), overgenomen in het Frans-Straatsburgse psalter van 1545 en '48, waaruit Utenhove ze zal hebben leren kennenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p. Psalm 101In tegenstelling tot Liesvelt heeft Utenhove zijn 101e psalm geheel in het futurum geplaatst. In deze komt hij met Marot overeen. De verklaring daarvoor zal men moeten zoeken in de gemeenschappelijke bron: Bucer, die op zijn beurt zich aansluit bij Hieronymus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontleningen aan Liesvelt en het Souterliedeken beperken zich tot een enkele wending, zoals sl iv, 1-2
Die sinen naesten heeft willen verbreyden
Met achterclap al int secreet.
lv.
Wie met bedriegherie omgaet /
utenh. iii, 3-4
Die synen naesten vry
Mit achterklap beschadicht /
utenh. vi, 4
Die omgaet mit bedrieghen /
Maer deze overeenkomsten kunnen louter toevallig zijn, want de berijmer is zeer zelfstandig werk gegaan. Hij heeft een lied geschreven waar vaart in zit, een vaart die verkregen wordt door de opvallend regelmatige binaire alternering en die gestuwd wordt door de gemoedsbeweging van het ‘oprechte gemoed, dat de boosheid schuwt en het goede wil najagen’. Dat is dan ook volgende het Argument ‘het offici eener Christlicker Ouerheyt’ en van ‘alle huysuaders’.
Ik citeer de strofen i, ii en vii.
i
Van goedtheyt end gherichte
Is 't dat ick nu wil dichten /
Dy wil ick singhen Heer /
Wyselick wil ick leuen /
In oprechtighe weghen /
Tot dat du tot my keerst.
ii
Mit oprechten ghemoede /
Wil ick my voert aen hoeden /
Te mynen huyse eenpaer:
Van t' boos wil ick my myden /
Noch dat in ander lyden /
Want ick haet 't / gans end gaer.
vii
Maer de boosdoenders alle /
Wil ick bringhen ten valle /
Ouer het gansche landt:
Op dat de stadt des Heeren /
Rein werde / end hem vermeere /
Gods wordt aen allen kant.
Utenhove heeft zijn vers niet willen opofferen aan het rijm, dat overigens zuiverder is dan in de meeste voorafgaande psalmen. Als gemeentelied moet deze psalm geslaagd heten: de taal is een- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voudig, enjambementen komen er niet in voor (dat van de laatste versregel kan niet storend genoemd worden) en de melodie is fraai. Het is die van psalm 6 uit het Franse psalter, met een kleine afwijking, misschien een drukfout, in de eerste regel.
De melodie komt in de Geneefse gezangboeken sedert 1542 voor, niet in de Straatsburgse van 1539 tot '48. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
q. Psalm 133Deze psalm van de ‘broederlicke liefde ende eendrachticheyt’ moet de Londense ouderling na aan het hart gelegen hebben. Hij heeft deze Christelijke deugden geaccentueerd, de kracht ervan in het licht gesteld, en dat op een zodanige wijze dat zijn lied daardoor een geheel eigen karakter verkreeg dat van gelukkige zelfstandigheid getuigt. Een vergelijking met de Liesvelt-tekst doet dit aanstonds in het oog vallen.
Hoewel invloed van Bucer onmiskenbaar is (unanimes - eenicheyt der herten; capiti infusum - op t'hooft ghegoten; roris foecundantis - den dau .. vruchtbaer maeckt), is het vreemd dat in de derde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strofe de interpretatie niet overgenomen is, die in de bergen Hermon en Sion een parallelle nevenschikking en niet een locale onderschikking ziet. Utenhove stemt hier overeen met Hieronymus: ‘Sicut ros Hermon qui descendit super montana sion.’
In de LXIIII. Psalmen (1561) vindt men bij deze psalm vermeld: ‘Op de Franchoische wijse des derden Psalms, O Seigneur que de gens, &c.’ Deze aanduiding is juist, mits men bij deze 3e psalm van Marot de melodie neemt uit de Straatsburgse psalters van 1539-'48 ('53). In de vierde regel heeft Utenhove een kleine verandering aangebracht (1e noot e i.p.v. d), die een wezenlijke verbetering is. Datheen heeft later deze melodie van Utenhove geplaatst boven zijn berijming van de Lofzang van MariaGa naar voetnoot1. Acquoy's ‘Ik weet het niet’ behoeft dus niet herhaald te wordenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r. Het ghesanck Simeonis en De tien ghebodenBehalve vijftien nieuwe psalmen voegde Utenhove twee gezangen aan zijn kleine verzameling toe, te weten Het ghesanck Simeonis, Luce.ij en De tien gheboden. Exod xx. Decalogus. In tegenstelling tot de eerste gezangen (Het Vader onse en het Symbolum), die naar het Duits vertaald zijn - en deswege niet gesigneerd -, is voor de beide laatste Marot resp. gedeeltelijk en geheel het voorbeeld geweest. Voor Het gesanck Simeonis vergelijken we de eerste strofe met die van Le Cantique de Simeon: marot
Or laisses, Createur,
En paix ton seruiteur,
En suyuant ta promesse:
Puis que mes yeux ont en
Ce credit d'auoir veu
De ton salut l'adresse.
utenhove
Nu laetstu dynen knecht
In vrede Heer gaen gherecht /
Volghende dynen worde
Nae dat myn ooghen vry
Deelachtich syn door dy /
Dyns salicheyts gheworden.
De andere strofe sluit zich in de woordkeus dichter bij Liesvelt aan.
De melodie is volkomen gelijk aan die bij de Cantique de Symeon uit de Aulcuns Pseaulmes van 1539 en het Pseudo-romeinse gezangboek van 1542Ga naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tien gheboden zijn een getrouwe bewerking van Marot's Les Commandemens de Diev:
Kenmerkend voor de ouderling is de uitbreiding van het sabbatsgebod met de volgende woorden, waarvan men het equivalent tevergeefs bij de Fransman zoeken zal: Oeffent dy in d'wordt / end mit lusten /
Houdt der Ghemeinten dienst in eer /
Op dat de Heer in dy mach rusten /
Ende syn werck doen so lancx so meer.
Ook de laatste strofe doet de Buceriaanse Calvinist kennen:
Deze berijmde Decaloog is een van Utenhove's best geslaagde gedichten.
Hoewel Utenhove de melodie van Les Commandemens had kunnen gebruiken, heeft hij de voorkeur gegeven aan de in 1544 door Bourgeoys gecomponeerde wijze voor Marot's 72e psalm. In de ‘Thien’ was de melodie van Les Commandemens al aangewend voor psalm i!Ga naar voetnoot1
Zo had dus de Nederlandse vluchtelingengemeente te Londen binnen een jaar na haar stichting de beschikking gekregen over een liederenbundeltje, dat in alle liturgische behoeften - die aanvankelijk nog niet zo groot waren! - met inbegrip van de sacramentsbedieningen, de huwelijksbevestiging, de begrafenisplechtigheid, bijzondere dank- en bededagen en andere kerkelijke ceremoniën, kon voorzien, en bovendien uitnemend geschikt was voor ‘stichtelijk huisgebruik’. We zijn in de gelukkige omstandigheid de liturgie van de Londense gemeente als het ware op het leven te kunnen betrappen door de aanwezigheid van De Christlicke Ordinancien der Nederlantscher | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ghemeynten Christi / die.... in 't iaer 1550. te Londen inghestelt was, door Marten Microen, 1554Ga naar voetnoot1. Daar lezen we op blz. 28: ‘Daer na’ [- dat is na de bevestiging van de Dienaren des Woords en van de Superintendant -] ‘singt de Ghemeinte, Salich is hy die tot den raede: [= ps. 1] oft eenen anderen psalm, ten propoeste dienende.’ Na de bevestiging der Diakenen: ‘Ten einde werdt (Siet hoe lieflick end goet) [= ps. 133] oft eenen anderen psalm ghesonghen.’ (blz. 38). Aan het eind van het formulier voor de Nachtmaalsdienst staat: Ende alle dese vermaninghen werden verlangt oft vercort, na den heysch ende gheleghenheit der tyden: de welcke gheeindt synde, werdt daer eenen psalm ghesonghen, als: Myn God voet my in oueruloet, [= ps. 23] oft: Nu laet ghy uwen knecht.&c. [= de Lofsang van Simeon; let op het gebruik van ghy en uwen!Ga naar voetnoot2] (blz. 139). Na de plechtigheid van de ‘openlicke Penitentie’ van een ‘gheuallen broeder’, bevelen de Ordinancien aan te zingen: Vut dieper noot [= ps. 130] (blz. 175). De ceremonie van de excommunicatie wordt besloten met ps. 101: Van goetheit end gherichte. (blz. 195), die ‘Van der Anneminghe der Afghesnedenen’ met: Mijn Siele loeft den Heere dijn [ps. 103] (blz. 208). Na de huwelijkssluiting, die in een ordinaire samenkomst van de gemeente plaats heeft, ‘... werdt daer van de Ghemeinte eenen psalm ghesonghen: waer God niet selue dat huys opricht, &c. [ps. 127] Oft: Salich is hy bedeghen, &c. [ps. 128]’ (blz. 256) en tijdens de begrafenis heffen de aanwezigen, die daar als gemeente bijeen zijn, een psalm aan, ‘te weten: Mijn siele loeft den Heere dijn. [ps. 103]’. (Blz. 263) Na de bediening van het Sacrament van de Doop wordt wel een psalm gezongen, maar de Ordinancien vermelden niet welke.
Wat het Londense gezangboek onderscheidt van alle andere die in de eerste helft van de 16e eeuw in West-Europa zijn verschenen, uitgezonderd het Bonner Gesangbuch, is zijn geprononceerd ‘oecumenisch’ karakter. Hadden Martin Butzer en Melanchthon in het Bonner Gesangbuch de con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fessies der Duits-sprekende landen - Lutheranen, Zwitserse Sacramentisten, Zuiddxuitse Anabaptisten en Straatsburgse gereformeerden - weten te verenigen, Jan Utenhove overtreft in dit streven nog zijn vereerde Straatsburgse meester en vriend door ook aan de Nederlandse hervorming, vertegenwoordigd in de Souterliedekens en de Bijbel van Liesvelt, en aan de Geneefse reformatie een plaats in zijn bundel in te ruimen. De melodieën weerspiegelen het interconfessionele karakter van de liederen: ze zijn ontleend aan de Middenduitse, Duits-Straatsburgse, Straatsburgs-Franse en Geneefs-Franse psalters. De Nederlandse hervorming heeft geen eigen kerkliedmelodie voortgebracht -, die van het Souterliedeken kunnen we toch onmogelijk daartoe rekenen! -, maar we kunnen ons voorstellen dat de Londense Nederlanders zonder al te veel hartzeer afstand hebben gedaan van de zangwijzen der Souterliedekens, die hun afkomst toch nimmer verloochenden, en ze met graagte hebben geruild voor de majesteitelijke scheppingen van een Greiter, Dachstein, Pollio en Bourgeoys. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s. Samenvattende constateringen en conclusies
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|