De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marot was toen sedert vijf, zes jaar kamerdienaar van koning Frans I, maar de band met Marguerite, die hij van 1518 tot 1527/8 als ‘valet de chambre’ had gediend, was gebleven. Het verkeer aan het hof der prinses, die een toegewijd propagandiste was van de Reformatie, is niet zonder invloed gebleven op Marot's godsdienstige denkbeelden en gevoelens. Zijn gezindheid had hem al tweemaal met de gevangenis doen kennismaken (febr. '26 en okt. '27). Toen in 1534 de twisten tussen katholieken en hervormingsgezinden weer hoog oplaaiden en in het paleis anti-katholieke biljetten waren aangeplakt (17/8 okt.), werd Marot mede verdacht. Zich bedreigd gevoelende, week hij uit naar Ferrara, naar het hof van Renée de France, waar in diezelfde tijd Calvijn enkele maanden vertoefde. De Bibliothèque Nationale te Parijs bewaart een handschrift, het ‘Manuscrit Gueffier’ (Ms. Rothschild 2964) waarin de samensteller in een ‘huitain’ aan het eind zegt: Moy, Jehan Gueffier, estant en Italye
En la court de tresillustre princesse
Renée de France, d'honneur et renom accueilly,
Ou j'escrivis tousjours sans cesse
Ce present livre, plain de joyeusetez,
L'an mil V c trente cinq, et notez
Que ceulx qui prendront peine a le lire
Y trouveront assez bons mots pour rire.
Behalve ‘bons mots’ vindt men er (fol. 42 ro) Marot's psalm 3, die, ofschoon het ms. ook stukken van 1542 bevat, zeer wel uit 1535 kan stammenGa naar voetnoot1. Of Marot tijdens zijn verblijf te Ferrara ook andere psalmen berijmde, is niet bekend. Toen hij zich ook hier niet veilig voelde, begaf hij zich via Venetië en Lyon - waar hij zijn dwalingen in het openbaar moest afzweren - weer naar Parijs. Eerst in 1537 mag hij zijn oude plaats bij de koning innemen, maar in ditzelfde jaar, althans niet veel later, voltooit hij zijn eerste serie van dertig psalmen, die aan het hof met enthousiasme ontvangen worden en die de dichter, na een aantal herzieningen, in 1539(?) aan de koning opdraagt en in 1540 aan Karel V op diens doorreis naar de Nederlanden ten geschenke geeft. Ook in de volgende jaren blijft Marot bezig met zijn Trente Psaulmes, waarin hij telkens kleine veranderingen aanbrengt, zoals de oudste druk (Parijs, Roffet, begin 1542 - het privilegie dateert van 30 nov. '41) en de onmiddellijk voorafgaande handschriften getuigen. Niet alleen zijn Psalmen bezorgen hem, opnieuw, de vijandschap van de Sorbonne, maar ook de publikatie van zijn Sermon du bon pasteur et du mauvais, een ondubbelzinnig reformatorisch geschrift, en zijn Enfer, een satire tegen zijn vroegere rechters. Wanneer in augustus 1542 scherpe maatregelen tegen de ‘lutheranen’ worden afgekondigd, acht Marot het dan ook geraden de vlucht te nemen. In november komt hij te Genève, waar Calvijn hem met vreugde ontvangt en hem de voltooiing van het Psalter opdraagt. Als de dichter na dertien maanden de stad verlaat - vrijwillig, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat hij zich in het strenge klimaat dat de Raad had geschapen, niet behaaglijk voelde, of, als persona non grata vanwege zijn ‘moeurs trop peu chrétiennes’ (de Bèze) min of meer gedwongen? - en zwerven gaat, heeft hij slechts 19 nieuwe psalmen vervaardigd. Hij stierf in ballingschap, waarschijnlijk de 10e september 1544, onderweg naar Turijn. Zo is dus Marot minstens zeven van zijn laatste levensjaren gedurende langere of kortere tijd achtereen bezig geweest met het overzetten der oudtestamentische liederen in Franse verzen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. De TekstverhoudingenSedert de studie van Ph. Aug. Becker uit 1921Ga naar voetnoot1 moest het cigenlijk niet nodig zijn opnieuw te betogen dat Douen zich in één opzicht principieel heeft vergist, nl. ten aanzien van de tekstoverlevering van de Aulcuns Pseaulmes van 1539, de Antwerpse druk van 1541, het Straatsburgse gezangboek (het zg. pseudo-romeinse) La manyere de faire prieres, en de Geneefse Forme des prieres, beide van 1542, alle uitgaven van Marot's psalmen die buiten toedoen van de dichter zelf tot stand gekomen zijnGa naar voetnoot2. Voor Douen stond het vast dat de tekst van deze edities corrupt was: ‘(Les Psaumes de Marot) n'allèrent point directement de Paris à Strasbourg, mais en passant par Anvers, où ils subirent des retouches.’ ‘Les corrections... sont considérables...’ ‘...beaucoup de ces modifications sont désastreuses....’Ga naar voetnoot3 Becker rekende grondig met deze voorstelling af door ook de beide Weense handschriften (Cod. Vind. 3525 en 2644) in zijn onderzoek te betrekken, maar tot op de dag van vandaag is voor sommigen Douen de enige autoriteit geblevenGa naar voetnoot4. Had Becker ook de Parijse manuscripten gekend, die in 1924 door Gastoué werden aangewezen, te weten: Parijs, Bibl. Nat. ms fr. 2337 en 2336, Bibl. de l'Arsenal, ms. 3632Ga naar voetnoot5, dan had zijn betoog nog meer bewijskracht gehad. Ik ben in de gelukkige gelegenheid geweest alle manuscripten en de oudste drukken met elkaar te kunnen vergelijken. Mijn onderzoek heeft mij tot de overtuiging geleid, dat we de bestaande handschriften en oudste drukken als volgt chronologisch kunnen rangschikken:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitkomsten van mijn onderzoek, waarop deze rangschikking gebaseerd is, vat ik hier kortheidshalve in enkele punten samenGa naar voetnoot3:
Pour peu de temps au dessoubz ta haultesse
amoindri las et baissé sa noblesse
mays au surplus tu las environné
de gloire et biens et dhoneur couronnéGa naar voetnoot4.
Of de vrij talrijke veranderingen in de psalmen alle van Marot zelf zijn, valt niet met zekerheid te zeggen. Merkwaardig is in elk geval dat een deel van de nieuwe lezingen is overgegaan in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
editie-Roffet van 1541/2 (G), een ander deel nergens elders wordt aangetroffen. Zeer illustratief is in dit verband de 5e strofe van psalm 13. De cursieve tekst heeft het ms. met Roffet gemeen, de gespatieerde regel is een specifieke 2336-lezing. Ter vergelijking druk ik ook de tekst van Anv. 1541 af. ms. fr. 2336
En toy geist tout lespoir de moy
Par ton secours fais que lesmoy
De mon coeur en plaisir se change
Lors a Dieu chanteray louenge
Qui ma donne si bien de quoy.
anv. 1541
Fais plutost que le cocur de moy,
(qui met tout son espoir en toy)
de ton secours se resiouisse.
De dieu chanteray iustice
Il me fera selon ma foy.
We bezitten een getuigenis dat Marot zelf aan de verspreiding van zijn eerste dertigtal psalmen door middel van handschriftelijke kopieën heeft meegewerkt: ‘et pour ce que d'iceulx il a baillé quelques doubles à ses amys’Ga naar voetnoot1. Mocht men desondanks aan de authenticiteit van de onder 1. en 2. genoemde teksten twijfelen, dan is daar tenslotte het onomstotelijke bewijs dat Marot zelf ons aan de hand doet, en wel in zijn Epistre de Frippelippes, gericht tegen Sagon en daterend uit 1537, waarin de dichter zichzelf citeert in de woorden van psalm 9, str. XV: Or sont tombez les malheureux
En la fosse faicte par eux.
Leur pied mesmes s'est venu prendre
Au filé qu'ils ont voulu tendre.
(Fripp. vs. 31-34)
Natuurlijk citcerde Marot naar de psalmversie die op dat moment op zijn schrijftafel lag: die van ms. 2337! Eerst nu door de tekstvergelijking in grote lijnen is komen vast te staan hoe de verschillende redacties zich tot elkaar verhouden, is het mogelijk de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de psalmen aan de hand van de varianten te bestuderen. Een aantal wijzigingen liggen in het esthetische (stilistisch-grammaticale en verstechnische) vlak: zij kunnen ons een indruk geven van Marot's ontwikkeling als taalkunstenaarGa naar voetnoot2. Men mag echter ook aannemen dat een ander aantal moet worden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegeschreven aan een gewijzigd inzicht in de exegese van de betreffende tekst. Hier staan we voor de vraag naar Marot's theologische bronnen. Vooraf interesseren ons echter zijn zuiver-litteraireGa naar voetnoot1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Marot's bronnen1. De litteraireHoe is Marot tot het genre, wellicht beter gezegd: de idee, gekomen en wat heeft hem ertoe geleid zijn psalmen de vorm van het chanson te geven? Wat het eerste betreft, staan twee meningen lijnrecht tegenover elkaar. Becker beschouwt Marot's werkzaamheid als de schone vrucht van de samenwerking van Renaissance (Humanisme) en Reformatie; Gastoué daarentegen ziet Marot als het eindpunt in een lange keten van psalmberijmingen in de volkstaal, een keten van traditie die haar beginpunt zou vinden in de 12e, 13e ceuwGa naar voetnoot2. Gesteld al dat hij gelijk heeft, dan nog blijft de vraag naar de oorsprong van de vorm, het chanson. Tevergeefs toch hebben we in de middeleeuwen, van de 12e tot het eerste kwart van de 16e eeuw, in Frankrijk gezocht naar een psalm in chansonvorm. Men is er bij Marot toch niet mee klaar met te verwijzen naar de ‘goût du jour’, zoals Gastoué deedGa naar voetnoot3. Ik meen dat we voor het antwoord de blik moeten richten naar Straatsburg. Samen met Antwerpen en Bazel was Straatsburg voor Frankrijk de invalspoort voor nieuwe ideeën, die aan de autochtone hervormingsbeweging krachtige stimulansen hebben gegevenGa naar voetnoot4. In Parijs moeten de hervormingsgezinden heel goed op de hoogte geweest zijn van wat er in de hoofdstad van de Elzas gebeurd was en gebeurde. Tijdens de vervolgingen die in de jaren tussen 1520 en '30 telkens weer uitbraken, hebben tal van hen er hun veilige toevlucht gezocht. Jacques Lefèvre d'Étaples, Gérard Roussel en anderen hebben we gezien als gast van de Straatsburgse reformatoren. Daar hebben ze de machtige werking van het psalmgezang der in kathedraal en stiftskerk verzamelde gemeente ervaren, daar hebben ze opgemerkt hoe de Straatsburgse psalmberijmers met eenvoudige middelen de proza-psalmtekst voor het volk zingbaar hebben gemaaktGa naar voetnoot5. En Marot, die heel Frankrijk doorzwierf, die zo nauw bij de controversen van zijn dagen betrokken is geweest omdat hij er zich zo hevig voor interesseerde, zou van dit alles onkundig zijn gebleven? Allen die zich met Marot's psalmen hebben beziggehouden en met name de 16e-eeuwers onder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen, hebben zijn getrouwheid aan de bijbeltekst geprezen. Men kan in die nauwe aanleuning aan de bijbel Straatsburgse invloed zien. Maar er is iets anders, iets meer. Straatsburg heeft Marot de vorm geleerd. Of durft men staande houden dat de overeenkomst tussen de 114e en 115e psalm van Greiter en die van Marot zuiver toevallig is? Ik citeer enkele gedeelten:
Psalm 114
greiter, str. I (Die zwen Psalmen, Strb. 1527) marot, str. I (Ms. fr. 2337) Do Israel auß Egypten zoch
vnd do das hauß Jacob dannen floch
von dißem frembden volcke,
Do ward Juda jetz seyn heyligthumb
vnd Israel auch seyn herschafft frumb
vnder des hymels wolcken.
Quand Israel hors degipte sortit
et la maison de iacob se partit
de la gent peregrine
Juda fut lors de dieu sanctifie
Israel surtout fortifie
soubz sa puissance digne.
Wat een treffende gelijkheid in de bouw van de strofe, tot in het metrum van de beide korte versregels (3 en 6) toe! Doch niet alleen de uiterlijke structuur, ook de inwendige sluit zich aan bij de strofe van Greiter. Men lette op de vers-initia: Do - Quand; vnd - et; von - de; do - ...lors; vnd Israel - Israel; vnder - soubz. Mogelijk verwijst een scepticus naar de bijbeltekst van Olivetan (1535), die vier van de zes initia geleverd kan hebben: Quand Israel issoit de Egypte / & la maison de Jakob du peuple estranger / Jehudah fut faict pour sa sainctete / & Israel pour sa seigneurie. Maar dan nog blijven de strofestructuur, de laatste stroferegel en de Straatsburgse ‘methode’ hun woord meespreken. In de 2e en 3e strofe treden de overeenkomsten niet zo sterk op de voorgrond, maar de laatste (4e) loopt in bouw weer parallel met die van Greiter. Voor psalm 115 gebruikt Marot, wat overigens bij hem zeer zeldzaam is, dezelfde strof als voor psalm 114, waarbij hij in het voetspoor van Greiter treedtGa naar voetnoot1. Opmerkelijk is ook hoe Marot eenzelfde kernachtige beknoptheid betracht als zijn Straatsburgse kunstbroeder. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Psalm 115
GREITER (Die zwen Psalmen, Strb. 1527) MAROT (Ms. fr. 2337) I, 1-6
Nit vns, nit vns, o ewiger herr,
sonder deynem namen gib die eer
vmb deyner giet vnd treüwe.
Warumb solt wir seyn der heyden spott
das sye sprechen Wo ist num jr gott?
das must vns all gereüwen.
I, 1-6
Non point a nous non point a nous Seigneur
mays a ton nom donne gloire et honeur
pour ta grand bonte seure
Pourquoy diront les gens en se moucquant
ou est leur dieu quilz vont tant inuocquant
ou est il a ceste heure?
Van Greiter's strofe II, 1-6 vindt men de volkomen parallel bij Marot in III, 4-6 en IV, 1-3. Een ander argument kan men vinden in de strofe van psalm 10, die zeer nauw verwant is met de ‘Kirchenliedstrophe’ (2 + 2 + 3), een vorm die door de Straatsburgse psalmberijmers herhaaldelijk werd toegepast. Een slaafs navolger van de Duitse psalmen is Marot niet geworden. Dat was ook niet nodig zodra hij de verwantschap met het volkslied, zo men wil het chanson, had opgemerkt. Toen kon de Franse dichter eigen wegen bewandelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De theologischeEen berijmer van psalmen gaat uit van de bijbeltekst, in welke vorm dan ook. Voor Plattard stond het in 1912 vast dat Marot ‘vertaalde’ naar een Latijnse tekst, welke, liet hij in het middenGa naar voetnoot1. Twee jaar later verwees Margarethe Förster naar Vatable, maar wanneer ze wilde aantonen hoe dikwijls ‘Marots Verse an Knappheit der Wiedergabe mit der Prosa wetteifern’, gebruikte ze als vergelijkingsmateriaal Calvijns Latijnse en Franse prozavertaling van de Psalmen (resp. van 1554 en '58)Ga naar voetnoot2. Ligt het echter niet veel meer voor de hand aan te nemen dat Marot is uitgegaan van een psaltertekst in de volkstaal? En welke kwam in 1535 en latere jaren meer in aanmerking dan die van Olivetan's bijbeloverzetting uit eerstgenoemd jaar? Becker heeft in 1921 Olivetan's aandeel in Marot's psalmen gebagatelliseerd, hetgeen hij in 1926 herhaaldeGa naar voetnoot3. Wel betrok Mlle. Leblanc opnieuw deze bijbel in haar onderzock, maar zij refereerde zich uitsluitend aan de definitieve Marot-tekst van 1543Ga naar voetnoot4. Het interesseert ons echter bovenal te weten of ook de oudste versies die invloed verraden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en of de wijzigingen die Marot in de loop van de jaren aanbracht, wellicht verband houden met de revisie van Olivetan's bijbel in 1540. Uit een onderzoek is me gebleken dat dit inderdaad het geval is. Ik wil dit aantonen aan de hand van psalm 4.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1541 heeft Marot deze psalm zo grondig omgewerkt dat van de 40 versregels slechts 5 ongewijzigd bleven. Een aantal van de veranderingen is terug te brengen op het streven om een nauwere aansluiting te krijgen aan Olivetan's versie van 1540.
In 1543 verwerpt Marot het ‘Craignez’ in IV, 1 van Roffet om terug te keren tot het ‘Tremblez’ van ms. 2337 en de bijbel. De zesde strofe, die bij Roffet reeds in de richting van Olivetan was gewijzigd, wordt nu nognaals herzien en krijgt een redactie die nog nauwer bij de bijbel aansluit: Plusieurs gens disent, Qui sera ce
Qui nous fera veoir force biens?
O Seigneur....
Vueilles la clarte de ta face
Esleuer....
Weliswaar verschilt het aantal ontleningen aan Olivetan van psalm tot psalm, maar ik meen gerechtigd te zijn tot de uitspraak dat de dichter deze bijbeltekst als basis voor zijn lied heeft aangenomen. Voorts blijkt dat de grondige revisie van 1541, zoals we die in de editie-Roffet aantreffen, mede ondernomen is om een nauwere aansluiting aan de herziene bijbel van Olivetan te verkrijgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mede, want ook andere, poëtische motieven hebben Marot tot zijn revisie geleid, zoals hij ook van het begin af een aantal andere ‘theologische’ bronnen heeft geraadpleegd. Willen we nagaan welke dat zijn geweest, dan doen we het best Marot's eigen en enige aanwijzing in deze richting te volgen. Boven de psalm, die het eerste gedeelte van de bundel Le Miroir van Marguerite de Navarre, 1533, afsluit, staat: ‘Le VIe Pseaulme de David, translaté en francoys selon l'hebreu par Clement Marot...’Ga naar voetnoot1 De afzonderlijke uitgave zoals die zich in de Biblioteca Colombina te Sevilla bevindt en die ik met Plattard op 1535 zou willen daterenGa naar voetnoot2, heeft in de titel: ‘translaté... au plus près de la vérité Ebraicque’. Deze ‘verité hebraicque’ ontmoeten we opnieuw in ms. Arsenal 3632. Het verschil in formulering is opmerkelijk. Het betekent m.i. dat Marot tussen 1533 en '35 heeft ontdekt dat de laatste formule de meest ‘wetenschappelijke’ was. Dat betekent niet dat Marot Hebreeuws heeft gekend, maar onder de bijbelfilologen, met een van wier werken hij blijkbaar heeft kennis gemaakt, was die aanduiding en vogue. Zo verschenen achtereenvolgens:
Indien Marot een of meer van deze werken bij zijn arbeid heeft geraadpleegd, dan heeft hij daaraan de vrijmoedigheid ontleend te vermelden dat hij de ‘vérité hébraïque’ volgdeGa naar voetnoot8. Verrassend was de ontdekking die Ph. Aug. Becker in 1921 deed. Hij vond nl. dat Marot zich principieel gehouden had aan de Psalmencommentaar die de Straatsburgse reformator Martin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bucer in september 1529 had laten verschijnen, welk werk in 1533 te Parijs ongehinderd werd verkochtGa naar voetnoot1. Een bewijs vond hij in de korte inhoudsopgaven (‘argumenten’), die bijna zonder uitzondering en vaak woordgetrouw met Bucer's argumenten overeenstemmen. Van deze commentaar zegt Becker: ‘Bucers Bestreben war den Psalm an sich, nach seinem eigenen Sinn und mit seinem besonderen Stimmungsgehalt zu erfassen. Der allegorischen und ṃmystischen Auslegung geht der nüchterne Straszburger Reformator geflissentlich aus dem Weg; selbst die typologische Deutung auf Christus, die z.B. der Lutherschen Psalmenübersetzung ihr Sondergepräge gibt, ist meistens nur angedeutet; dogmatische Nebengedanken liegen Bucer durchaus fern. Die Psalmen sucht er so zu verstehen, wie sie der Sänger in der Stunde empfand, wo er die Psalmworte niederschrieb. Darum achtet er vor allem auf die geschichtliche Voraussetzung und richtet sein Augenmerk mit besonderem Fleisz auf den Zusammenhang der Gedanken und die Eigenart der Affekte. Er bemüht sich die verborgenen Fäden der inneren logischen Verbindung zwischen den einzelnen Gedanken und Gefühlsäuszerungen bloszzulegen’Ga naar voetnoot2. Welnu, éen voor éen zijn deze kenmerken van toepassing op Marot's berijming. De gehele opzet en uitwerking is Buceriaans. Op het voorbeeld van de reformator streeft de dichter ernaar een in alle geledingen samenhangend lied te vervaardigen. De psalm verliest zijn springend, analytisch karakter, want op velerlei wijzen brengt Marot verbindingen tussen de gedachten tot stand, wat de algemene verstaanbaarheid uiteraard ten goede komt. Ook Marot's keuze van de strofe - en welk een verscheidenheid toont zijn kleine bundel in dit opzicht - kan samenhangen met zijn opvatting omtrent het ‘Stimmungsgehalt’ van de psalm. Van Bucer leerde hij ook de gevoelstoon van bepaalde wendingen, zoals de ironische vraag in psalm 9, str. VI en het antwoord daarop in str. VIIGa naar voetnoot3. Zo even viel de naam van François Vatable, de beroemde hebraïst, die Frans I aan zijn Collegium Trilingue had weten te verbinden. Lange tijd heeft men, op gezag van Étienne Pasquier, gemeend dat Marot veel, zo niet alles, te danken heeft gehad aan de colleges van VatableGa naar voetnoot4. Het is in hoge mate onwaarschijnlijk dat de dichter over de vele jaren dat hij zich met zijn psalmberijming heeft beziggehouden, een zo innig persoonlijk contact met de geleerde heeft onderhouden als wordt gesuggereerd. Wel mag men op grond van enkele interpretaties en formules concluderen, dat Marot de beschikking heeft gehad over Vatable's aantekeningen bij de psalmtekst, die echter, naar Becker heeft geconstateerd, voor een goed deel teruggaan op... BucerGa naar voetnoot5! Anders staat het met de Paraphrases in Franse vertaling van de Leuvense hebraïst Johannes Campensis. Uit een onderzoek van 15 psalmen is me gebleken dat Marot voor zijn oudste psalmen dit werk heeft geraadpleegd, hetzij voor een z.i. betere, hetzij voor een zinverwante vertaling. Voor het bewijs wil ik met enkele aanhalingen volstaan: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin men gemakkelijk Olivetan 1540 herkennen zal: ‘& tout ce qu'il fera, prosperera’, en Bucer's (1532): ‘foelix et faustum’.)
Deze voorbeelden, die nog met vele te vermeerderen zouden zijn, - voor Bucer zie men Becker's studie van 1921 en Mlle. Leblanc's dissertatie - tonen genoegzaam hoe Marot bij het berijmen van de oudtestamentische psalmen is te werk gegaan: uitgaande van de bijbeltekst van Olivetan, die hij op de voet volgt en waaruit hij een aantal elementen ongewijzigd of variërend overneemt, integreert hij in zijn psalm de totaalopvatting van Bucer, tekstvarianten van Vatable en vertalingen van Campensis. De bedoeling van deze werkwijze was een psalm te schrijven die theologisch-filologisch verantwoord, en die tevens zowel in de samenhang van de hoofddelen als in die der afzonderlijke volzingedachten duidelijk zou zijn. De drang naar verstaanbaarheid, die zich o.a. uit in de overvloed van gepaarde synoniemen en zinverwante formuleringen - vaak aangewend onder de noodzaak van strofe- of regelvulling - geeft soms aan het lied een zekere breedsprakigheid ook daar waar men de conciesheid van het origineel zou verkiezen. Het heeft er alle schijn van dat Marot op deze wijze het Hebreeuwse parallellisme heeft willen opvangen. Maar wat Marot ook integreert, altijd blijft hij binnen het kader van de psalm, m.a.w. ‘uitbreidingen’ als sommige psalmen uit Luther's kring te zien geven, zijn hem ten enenmale vreemd. Vandaar dat men zijn ‘getrouwheid’ aan de tekst geprezen heeft. En toch kan men zich niet aan de indruk onttrekken dat ook voor Marot de psalmen actuele gedichten zijn geweest; geen filologische oefeningen, geen modegenre waaraan een leidende figuur zich nu eenmaal niet onttrekken kon, maar liederen waarin hij woorden vond die hij zocht om uit te spreken wat er in hem omging: psalm 3 dichtte hij toen hij als balling verkeerde aan het hof te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ferrara; aan psalm 9, ‘pseaulme propre pour un chef de guerre vaincqueur’, trekt hij zich op in de strijd tegen Sagon, naar we kunnen afleiden uit het citaat in de Epistre de Frippelippes. Daarna breidt de behoefte van zijn strijdbare natuur zich uit tot de behoefte aan dieper religieuze bezinning van zichzelf en zijn geestverwantenGa naar voetnoot1. Of op een zeker moment bij Marot de wens heeft bestaan een volledige berijming van het Boek der Psalmen te vervaardigen, is niet met zekerheid te zeggen, wel te vermoeden als we letten op de completering van de reeks der eerste vijftien psalmen. De veelvuldige lotswisselingen kunnen oorzaak geweest zijn van de beperking tot een eerste aanleg; ook meen ik dat de dichter veel tijd heeft besteed aan het herschrijven en revideren van zijn eerste reeks. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. De ‘Cinquante Pseaulmes’Toen Marot begin november 1542 te Genève kwam, werd hij daar door Calvijn, die een jaar tevoren in de stad was teruggekomen, met vreugde ontvangen. De nieuwgekomene was voor de reformator geen onbekende. Het is niet onmogelijk dat beide mannen elkaar aan het hof van Renée de France te Ferrara hebben ontmoet (± 1535/6), al wordt dit door sommigen betwijfeldGa naar voetnoot2. In elk geval begroette Calvijn in Marot de dichter van de dertien psalmen, waarop hij in 1538/9 de hand had weten te leggen en die hem in staat hadden gesteld te Straatsburg het eerste bundeltje gereformeerde liturgische gezangen in het Frans samen te stellen, de Aulcuns Pseaulmes et cantiques; de dichter ook van de dertig psalmen die het hoofdbestanddeel vormden - wat de zang betreft - van de kort tevoren te Genève verschenen La Forme des prieres et chantz ecclesiastiques. Voor Calvijn openden zich nieuwe perspectieven: Marot zou een aanvulling kunnen geven op zijn dertig psalmen, waarvoor Loys Bourgeoys, die even vóór Calvijn's terugkomst zijn toevlucht in Genève had gezocht, in opdracht van de reformator nieuwe melodieën componeerdeGa naar voetnoot3. Douen was van mening dat de censuur die Calvijn over Marot's berijmingen oefende, ondraaglijk moet zijn geweest voor de dichter: ‘A la moindre tournure qui s'ćcartait de l'original sous prétexte d'élégance ou de difficulté, il me semble voir Calvin tressaillir comme un autre Élie, et l'entendre s'écrier de sa voix brève et impérieuse, en faisant jaillir la flamme de son oeil perçant: “C'est le Saint-Esprit qui a dicté les psaumes à David, c'est Dieu qui les a faits”, etc.’ En even verder schrijft hij: ‘La fougue du jeune prophète et son geste imposant étonnaient Marot sans le convaincre, le faisaient hésiter un instant malgré sa barbe grise; puis, après quelques passes oů l'avantage devait rester presque toujours au plus instruit et à l'homme d'autorité, le poëte reprenait son manuscrit et allait corriger ses vers’Ga naar voetnoot4. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe geheel anders zijn de feiten, dan de Calvijn-hatende en dus sterk bevooroordeelde Douen suggereert:
Belangrijker nog dan dit alles is de vraag of Marot bij het berijmen van de negentien nieuwe psalmen een andere methode heeft gevolgd, andere bronnen heeft gebruikt, kortom, of op enige wijze de invloed van Calvijn zo klaarblijkelijk is dat van een principieel andere houding tegenover de stof gesproken mag worden. Alleen de analyse kan hier het antwoord geven. Een aantal psalmen, waaronder enige die grote moeilijkheden aan de exegese bieden als 46, 101 en 110, heb ik ontleed. De invloed van Calvijn heb ik trachten na te gaan door middel van tekst en marginalia uit La Bible, de door de reformator gerevideerde en van uitvoeriger kanttekeningen voorziene bijbel van OlivetanGa naar voetnoot1. Ten tijde van Marot's verblijf te Genève bereidde Calvijn zich reeds op een nieuwe bijbeluitgave voor. Marot's dichterarbeid zal hem stellig tot intensievere studie van het Boek der Psalmen hebben geïnspireerd. Verder heb ik getracht vast te stellen waar Marot kennelijk steunde op Bucer, Vatable en CampensisGa naar voetnoot2.
Ik geef hier mijn analyse van psalm 110. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het verwerken van de door Calvijn herziene bijbeltekst en van zijn marginalia (tekstvarianten en toelichtingen) mag men besluiten tot een diepgaand overleg tussen de dichter en de geleerde, een contact dat de eerste zeker niet als een last gevoeld zal hebben. De studie van Bucer blijkt ook hier beslissend te zijn geweest voor de opvatting van de psalm als Hebreeuws lied. De psalmen 101 en 110 leggen daarvoor het beste getuigenis af. Campensis is op de achtergrond geraakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de analyse van een aantal psalmen ons leerde, komt geheel overeen met wat Mlle. Leblanc in haar thèse schreef: ‘Ces vingt nouvelles pièces ne portent d'ailleurs en aucune façon les marques sensibles d'une inspiration calvinienne. Visiblement, le poète est resté libre de cultiver son art comme il l'entendait, et il a perséveré dans les méthodes qu'il avait suivies jusqu'alors. De la même façon, les corrections et amendements qu'il apporte, à Genève, au texte des trente premiers psaumes, témoignent de repentirs de traducteur, de scrupules poétiques et grammaticaux, mais non d'une orientation théologique. C'est que Calvin connaissait trop les hommes et savait trop bien les juger, pour heurter, sur le terrain sacré des Muses, le scrupuleux prince des poètes français. Il pouvait éclairer pour lui le sens des mots et des versets du modèle, il pouvait aussi, car, en matière religieuse, Marot était modeste, lui souligner ses erreurs, mais il le laissait seul et libre dans son office de poète’Ga naar voetnoot1. Dit is wel een ander geluid dan Douen liet horen! De vrijheid van de dichter heeft Calvijn weten te waarderen. De grootmeester van het Franse proza, de grootste theoloog wellicht van zijn tijd, wist dat het berijmen van een psalm tot een lied dat in cultische waarde, in poëtische kracht het oorspronkelijk benaderde, niet slechts een zaak was (en is) van een verzenmaker, hoe godgeleerd hij ook moge zijn, maar van een toegewijd en begenadigd dichterGa naar voetnoot2. Zie nogmaals psalm 110. Uit de veelheid van teksten en exegesen, die Marot in zijn onderscheidene ‘bronnen’ vond, heeft hij zich een opvatting gevormd van dit lied: het lied van de troonsbestijging van de (messiaanse) Priester-Koning. Men moet respect hebben voor Marot's inzicht in teksten die op vele plaatsen alles aan duidelijkheid te wensen overlieten, en voor de consequente wijze waarop hij zijn visie, die hij nu eens bij Bucer, dan weer bij Vatable of in de bijbelkanttekeningen, maar in geen enkele van die bronnen in haar totaliteit, gesteund zag, in zijn psalm heeft verwerktGa naar voetnoot3. Calvijn, die zijn eigen psalmen verwierp, heeft de dichter niet vastgelegd aan bepaalde ‘calvijnse’ opvattingen, maar heeft zich gewonnen gegeven aan wat zijn meerdere in poëtisch vermogen tot stand bracht, ook al week deze op vele plaatsen van het bijbel-woord af. |
|