De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
3. De Franse gereformeerde gemeente te StraatsburgDe scherpe maatregelen die kerkelijke en burgerlijke overheden in de jaren twintig meenden te moeten uitvaardigen tegen de aanhangers van de ‘nieuwe leer’, hebben duizenden in West-Europa een gevoel van onveiligheid in eigen land gegeven en hen doen zoeken naar een plaats waar zij vrij en ongestoord hun geloofkonden belijden. Wat in het voorjaar van 1524 in Straatsburg had plaats gegrepen, was in de nabuurlanden niet onbekend gebleven. De gunstige ligging van de stad, de breedheid van opvatting van haar Raad met een Jacob Sturm aan het hoofd, de verdraagzaamheid van de eerste reformateursGa naar voetnoot3 hebben Straatsburg gemaakt tot de ‘réceptacle des bannis de la France’Ga naar voetnoot4. Want behalve vluchtelingen uit Engeland, Italië en de Nederlanden zijn het voornamelijk Fransen geweest die in de vrije Duitse Rijksstad een toevlucht hebben gezocht en gevonden: Frans-Vlamingen, Picardiërs, Lotharingers, Bourgondiërs en bewoners van de Champagne. Een der eersten is de Franciscaan François Lambert d'Avignon, die na een ongelukkige poging om in Metz het woord Gods te verkondigen, in april 1524 Straatsburg binnenkomt. Het jaar daarop kunnen we meer bekenden ontmoeten: Guillaume Farel, Johannes Beda uit Lille, Simon de Tournay, de beschermeling van de koningin van Navarre, en de uit Meaux verdrevenen, Jacques Lefèvre d'Etaples (Faber Stapulensis) en Gérard RousselGa naar voetnoot5. Sommigen, als Farel, treden als prediker voor hun land- en taalgenoten op; anderen, onder wie Lambert, houden theologische voorlezingen, en allen staan in levendig contact met de Straatsburgse predikanten en het kerkelijk leven aldaar. Roussel schrijft een enthousiaste brief over zijn ervaringen aan de bisschop van Meaux, de befaamde Briçonnet: ‘... Bijna alles wat ik hier zie, wat men doet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de vroomheid te wekken en te voeden, de zorg van de Dienaars des Woords om het volk op bijna elk uur van de dag waar geestelijk voedsel te bieden, zou U met vreugde vervullen. 's Morgens vroeg, om 5 uur al, preekt men in de verschillende kerken van de stad en worden er gemeenschappelijke gebeden gehouden. Om 7 uur evenzo; om 8 uur preek in het Munster en Duits psalmgezang.... Om 4 uur 's middags weer preek en gezang in het Munster.... Hoewel er veel godsdienstoefeningen zijn, worden ze toch steeds door een grote, naar het Woord Gods begerige menigte bezocht. Hoe gelukkig zou ik zijn als ik bij mijn landslieden een zelfde begeerte vond!...’Ga naar voetnoot1 Velen verlaten na verloop van tijd de stad weer. Men kan zich voorstellen hoe ze thuis en elders met geestdrift gesproken zullen hebben over hun Straatsburgse ervaringen. Anderen blijven hangen, vinden werk en woonst en vormen zo de kleine Franse vluchtelingengemeente, de ecclesiola gallica. In 1529 opent de magistraat een school voor de kinderen der Franse vluchtelingen, in 1538 staat hij de instituering van een eigen kerkelijke gemeente toe. De eerste herder en leraar is niemand minder dan Jean CalvinGa naar voetnoot2. Twee jaar tevoren was Calvijn in Genève gekomen. Farel had hem gedwongen in de stad te blijven om de reformatie met kracht ter hand te nemen. Calvijn werkte er aan de organisatie van het onderwijs aan de jeugd en aan de samenstelling van een kerkorde. Maar zijn inzichten aangaande de viering van het H. Avondmaal, met name ten aanzien van de uitsluiting van onwaardigen, strookten niet met die van de Raad. Tenslotte lopen de meningsverschillen zo hoog, dat de Raad besluit Calvijn en Farel, die in deze zijn ambtgenoot bijviel, uit de stad te verbannen (april '38). Zodra Bucer van de Geneefse gebeurtenissen hoort, schrijft hij dringende brieven aan Calvijn om naar Straatsburg te komen. Eindelijk stemt deze toe. De 8e september houdt hij zijn eerste preek in de kerk van St. Nicolaus in undisGa naar voetnoot3. Met de hem eigen voortvarendheid organiseert Calvijn de aan hem toevertrouwde gemeente. De liturgie heeft daarbij uiteraard zijn belangstelling en uit de studies van ErichsonGa naar voetnoot4 en Van de PollGa naar voetnoot5 blijkt hoeveel hij van de Straatsburgse kerkenordeningen heeft overgenomen. Ook de gemeentezang. Op 16 januari 1537, d.w.z. binnen een half jaar na zijn komst in Genève, had Calvijn de Raad der stad een Mémoire sur l'organisation de l'Esglise de Genève overhandigd, waarvan hij zeer waarschijnlijk de samensteller is en waarin de volgende passage voorkomt: ... ‘L'aultre part est de psaulmes que nous désirons estre chantés en l'esglise, comme nous en avons l'exemple en l'esglise ancienne et mesme le tesmoigniage de S. Paul, qui dict estre bon de chanter en la congrégation de bouche et de cueur. Nous ne pouvons concepuoyr l'advancement | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
et édification qu'on procédera, sinon après l'avoyr experimenté. Certes, comme nous faysons, les oraysons des fidelles sont si froides, que cela nous doyt tourner à grand honte et confusion. Les pseaulmes nous porront inciter à eslever noz cueurs à Dieu et nous esmovoyr à ung ardeur, tant de l'invocquer que de exalter par louanges la gloyre de son nom’Ga naar voetnoot1. Calvijns kennis van de werking van de zang op het gelovig gemoed berust niet alleen op zijn lectuur van Augustinus en andere Patres; hij had die uit eigen ervaring leren kennen. Bij zijn vlucht uit Frankrijk had hij eind 1534 of begin '35 Straatsburg aangedaanGa naar voetnoot2. Zijn verblijf aldaar is weliswaar kort geweest, maar lang genoeg om te ondervinden wat Roussel in 1525 aan Briçonnet had geschreven: ‘Le chant des femmes se mêlant aux voix d'hommes produit un effet merveilleux, fort agréable à entendre’Ga naar voetnoot3. Maar hoe kon Calvijn in '37 de Geneefse Raad voorstellen de gemeente psalmen te laten zingen, terwijl ons uit dat jaar nog geen enkele Franse psalm bekend is? Of beschikte hij toen al over enkele berijmingen van Clément Marot, die hij een goed jaar tevoren aan het hof van Ferrara zou hebben leren kennen? Hoe het ook zij, in Genève heeft Calvijn geen gelegenheid gekregen zijn plannen tot uitvoering te brengen. Die kans krijgt hij in Straatsburg en hij grijpt ze met beide handen aan. De 29e december 1538, drie maanden na zijn eerste preek, schrijft hij aan Farel te Neuchâtel: ‘Psalmos ideo miseramus, ut prius cantarentur apud vos quam illuc pervenirent quo intelligis. Statuimus enim brevi publicare. Quia magis arridebat melodia germanica, coactus sum experiri quid carmine valerem. Ita psalmi duo, 46 et 25, prima sunt mea tirocinia, alios postea attexui....’Ga naar voetnoot4 De aangekondigde publikatie heeft plaats in 1539, vóór de 28e juni, de dag waarop Pierre Toussaint, pastor te Montbéliard, aan Calvijn schrijft: ‘Envoie-moi, je te prie, les psaumes français’Ga naar voetnoot5. Onder de titel: AVLCVNS pseaulmes et cantiques mys en chant verschijnt dan het eerste gezangboekje voor de Franse gereformeerden in Straatsburg, dat de basis vormt van wat later als ‘Psautier huguenot’ in de Franse geschiedenis bekend zal staan, wanneer het, door de bemoeienissen van Calvijn, zal zijn uitgebouwd tot een volledig psalmboek. Wij bezitten van dit kostelijke boekje, waarvan nog slechts één enkel exemplaar is bewaard gebleven, drie facsimile-uitgaven: de eerste, op werkelijke grootte, bezorgd door D. Delétra (1919); de andere, vergroot, door Sir Richard R. Terry (1932); de derde is opgenomen in Hasper's boek over Calvijns beginsel voor de zang in de eredienstGa naar voetnoot6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Douen, aan wie we de eerste beschrijving van het boekje dankenGa naar voetnoot1, nadat het door de Münchener conservator Julius Jos. Maier was ontdekt, was niet weinig verrast daarin twaalf psalmen van Marot te vinden. Had hij het exemplaar zelf kunnen bestuderen, dan zou hij er dertien geteld hebben. De vergissing, waarschijnlijk bij Maier liggende, is begrijpelijk: psalm 115 heeft in tegenstelling tot alle andere, geen muziek bij de eerste strofe en de afscheiding met de voorafgaande psalm 114 is niet duidelijk. De van Marot stammende psalmen zijn: 1, 2, 3, 15, 19, 32, 51, 103, 114, 115, 130, 137 en 143. Verder bevinden zich in het bundeltje berijmingen van de psalmen 25, 36, 46, 91 en 138, die, op grond van diens brief aan Farel, aan Calvijn worden toegeschreven. Psalm 113 is wel in strofe gebracht, maar vertoont geen rijm. Aan de psalmen zijn drie ‘cantiques’ toegevoegd: de Cantique de Symeon, Les dix commandemens (beide strofisch) en het Credo (in proza, maar voorzien van een melodie). Ook psalm 113 en de drie gezangen acht men van Calvijns hand te zijn. Natuurlijk heeft ieder die zich met dit bundeltje heeft beziggehouden, zich afgevraagd hoe Calvijn aan Marot's psalmen is gekomen. We zullen de wilde theorieën die hierover zijn opgesteld, stilzwijgend voorbijgaan, en als meest voor de hand liggend aannemen dat Calvijn een van de vele complete en incomplete afschriften ervan, die in die dagen door Frankrijk rondgingen, in handen heeft gekregenGa naar voetnoot2. Over deze handschriften en over de tekst van Marot's psalmen spreek ik in het volgende hoofdstuk; nu interesseert ons die van Calvijn. Veel waardering hebben zijn psalmberijmingen niet gehad. Félix Bovet, die ze uit latere Straatsburgs-Franse gezangboeken kende, en er vier heruitgaf, zegt ervan: ‘On n'y trouve point la grâce et la souplesse de son [= de Marot] style et la versification trahit une muse beaucoup moins expérimentée; ainsi, dans chacun de ces quatre psaumes, les rimes masculines s'entrecroisent, ce qui est dur pour l'oreille...’Ga naar voetnoot3 Douen neemt dit oordeel met graagte over en voegt er nog aan toe: ‘...ces compositions massives, sans mouvement et sans éclat, sont embarrassées dans d'énormes inversions... Il faut signaler encore l'usage du mot pourtant, si peu poétique, qui se trouve une fois dans le psaume XXV, deux fois dans le XCI, et cinq fois dans le XLVI, de même que l'emploi de vers tous égaux de huit syllabes’Ga naar voetnoot4. Weinig milder is Margarete Förster als zij schrijft: ‘Abgesehen von einzelnen Zusätzen, die sich aus dem Sinn des Textes ergeben, übersetzt Calvin knapp, ohne Paraphrase und Flickwörter, manchmal genau mit dem Ausdruck der Vorlage.... Calvins Sprache ist kräftig, ernst und frei von Trivialität, aber mit wenigen Ausnahmen hart und prosaisch. Die ausschlieszlich stumpfen Reime verleihen vier seiner Psalmen wenig Klang (Ps. 25, 46, 91, 138); nur der 36. Psalm hat glatteren Ausdruck und mehr Schwung und Harmonie. Hier finden wir auch statt der üblichen Achtsilbner eine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kombination von Acht- und Sechssilbnern und Wechsel von stumpfen und klingenden Reimen. - Marot, der Calvins Uebersetzung zum Teil benutzte, hat aus diesem Psalm mehr Stellen entlehnt als aus den übrigen’Ga naar voetnoot1. Margarete Förster's opmerking over Calvijns ‘vertaal’-methode - knapp, manchmal genau mit dem Ausdruck der Vorlage... zuweilen freier - verdient nadere aandacht. De schrijfster geeft (slechts) twee voorbeelden:
Ga naar margenoot+De mon coeur les afflictions
Se dilatent pour l'enserrer
is de ‘knappe’ weergave van afflictiones cordis mei se dilatarunt, (ps. 25:17), Psalm 138, III, 1 D'affliction estans grevez... (?? de tekst van de Aulc. Pss. heeft ter plaatse: D'affliction si ie suis greue) de vrijere van si ambulavero in medio tribulationis (ps. 138:7). Het Latijn dat Frl. Förster als de Vorlage beschouwt, is Calvijns eigen Latijnse vertaling van de Psalmen van 1557.
Afgezien hiervan dat één enkel voorbeeld te veel suggereert en niets bewijst, wensen we te weten of Calvijn, evenals de Straatsburgse en Zuidduitse dichters, zich aan een bijbeltekst in de volkstaal heeft gerefereerd. Als dat zo zou zijn, kan er maar één tekst voor in aanmerking komen, die van La Bible qui est toute la Saincte escripture, Neufchastel 1535, de Bijbel van Olivetan. Ter nadere bestudering geef ik hier de teksten van psalm 46 gedeeltelijk en 36 uit de Aulcuns Pseaulmes en uit OlivetanGa naar voetnoot2.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals men gemakkelijk kan constateren, heeft de berijmer zich in psalm 36 wat dichter aan de Franse bijbeltekst gehouden dan in de 46e. Misschien is dit een van de redenen geweest waarom Marot er voor zijn berijming meer uit overgenomen heeft dan uit de andereGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het geciteerde fragment uit de brief aan Farel staat een zinsnede die ons brengt naar de melodieën en deze voeren ons weer naar een der formele aspecten van Calvijns dichtkunst: ‘Quia magis arridebat melodia germanica, coactus sum experiri quid carmine valerem.’ Hoe is Calvijn nu te werk gegaan? Is hij uitgegaan van de melodieën en heeft hij zijn strofen daarbij aangepast, of heeft hij in onafhankelijkheid zijn coupletten gecomponeerd en daarbij later een zangwijs gezocht? Het is niet moeilijk de melodieën boven Calvijns psalmen uit de Aulc. Pss. - 25, 46 (de ‘tirocinia’, eerste proeven), 36, 91 en 138 - te identificeren met bestaande Straatsburgse, en wel, in dezelfde volgorde, met die bij Greiter's psalm 125, Dachstein's psalm 15, Greiter's psalm 119 (Es sind doch selig), Greiter's psalm 51 en Greiter's psalm 114. Wat blijkt nu? Met uitzondering van psalm 36 stemt geen van de andere vier in strofe-regelaantal of in syllabental met de Duitse psalmen (en bijgevolg hun melodieën) overeen: De strofe van Greiter's psalm 125 is 10-regelig, die van Calvijns 25e 8-regelig. De oorspronkelijke melodie moest enig geweld worden aangedaan, door de vier korte melodische zinnen tot twee lange samen te voegen en de melodische accenten, door de mannelijke rijmen van het Franse vers, wat te verleggen, hetgeen overigens goed gelukt is. De strofe van Dachstein's psalm 15 telt 7 regels, die van Calvijns psalm 46 8 regels. De Duitse zangwijs werd passend gemaakt door bij het Franse lied de vijfde melodische zin te herhalen. Greiter dichtte psalm 51 in strofen van 13 regels, Calvijn psalm 91 in strofen van 8 regels. De originelc zangwijs werd gereduceerd door de herhaling van de eerste drie melodische zinnen achterwege te laten en bovendien nog een melodische zin te schrappen. Door toevoeging van een tweevoudig Halleluia - ik ben inderdaad van mening dat het een later toevoegsel is: de bijbelpsalm heeft het Halleluia niet en in de Forme des prieres van 1542 zijn beide woorden en de bijbehorende noten gesupprimeerd - heeft Calvijn zijn strofe van psalm 138 in regelaantal gelijk gemaakt aan die van Greiter's psalm 114, maar aangezien enkele versregels een syllabe meer hadden, moesten noten van Greiter's melodie gesplitst worden. De conclusie moet dus luiden: in vier van de vijf gevallen is Calvijn bij het berijmen van zijn psalmen niet uitgegaan van een melodie. Of het moest zijn dat hij is uitgegaan van andere die hij later verwierp, toen hij gevoelde dat de Duitse (Straatsburgse) hem toch veel beter bevielen (magis arridebat). Psalm 36, de beste en ook de meest bijbelgetrouwe, zou dan de meest recente van de reeks zijn, aangezien dit lied kennelijk geïnspireerd is, formeel wel te verstaan, op Greiter's psalm en melodieGa naar voetnoot1. Nog een enkel woord over de andere melodieën uit het bundeltje, allereerst over die boven de psalmen van Marot. Hoewel men mag aannemen dat Marot zijn psalmen van het begin af voor de zang bestemd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft, vindt men in geen der handschriften, noch in de Antwerpse en oudste Franse drukken een muzieknotatie. Slechts een der manuscripten geeft bij drie psalmen een ‘timbre’ (melodie-aanduiding), maar deze zijn door een latere hand aangebrachtGa naar voetnoot1. Gelet op de nauwe karakterverwantschap die er bestaat tussen de melodieën uit de Aulc. Pss. en de contemporaine Straatsburgse psalm- en gezangwijzen, mag men aannemen dat de melodieën boven Marot's psalmen in het bundeltje van Straatsburgse oorsprong zijn. Ze zijn echter niet van elders bekend. De veronderstelling, nog door Delétra uitgesproken, als zouden ze voor het merendeel door onbekende cantors ontleend zijn aan de ‘trésor commun des chants populaires’Ga naar voetnoot2, is zeer onbevredigend. Ik meen dat de conclusie die Pierre Pidoux heeft getrokken uit een aantal waarnemingen ten aanzien van het latere hugenotenpsalter, reeds mag gelden voor de onderhavige zangwijzen, namelijk dat het grootste deel van de melodieën speciaal voor de psalmberijmingen gecomponeerd werdGa naar voetnoot3. Enkele zangwijzen zijn, na correctie door Loys Bourgeoys, in het Geneefse psalter overgegaanGa naar voetnoot4, andere zijn gesupprimeerd en daaronder zijn er enige die verdiend hadden bekend te zijn gebleven, met name de melodie bij psalm 51. Er resten nog de melodieën van psalm 113 (door een onbekende - Calvijn? - geschreven in de Kirchenliedstrophe, maar met niet rijmende verzen) en van de drie ‘cantiques’: Cantique de Symeon, Les dix cōmandemens - de berijming van deze beide Schriftgedeelten wordt aan Calvijn toegeschreven - en Credo (in proza). Voor psalm 113 en de Tien Geboden adapteerde Calvijn de Straatsburgse melodie-versies van twee Lutherliederen, en wel resp. van Aus tieffer not en van Dies sind die heyligen zehn gebott. In beide gevallen is de berijmer van de melodie uitgegaan. Het refrein Kyrie eleyson, dat Calvijn(?) op voorbeeld van Luther aan de strofe toevoegde, werd in de latere Frans-Straatsburgse gezangboeken weggelaten. (Verg. wat hierboven op blz. 122 is gezegd bij psalm 138). Op gezag van RiggenbachGa naar voetnoot5 en ZahnGa naar voetnoot6 deel ik mee dat het Credo gezongen werd op de wijze van Greiter's Ich glaub in gott (1525). De bestaande Franse tekst van het Symbolum kon met niet al te ingrijpende wijzigingen pasklaar gemaakt worden voor de melodic, die op haar beurt slechts een paar noten behoefde te splitsen of tot een melisme samen te brengenGa naar voetnoot7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De melodie van Simeons Lofzang vertoont zoveel verwantschap met die van psalm 3, dat ze eveneens tot de nieuw-gecomponeerde gerekend moet wordenGa naar voetnoot1.
Na precies drie jaar in Straatsburg gewerkt te hebben, begaf Calvijn zich weer naar Genève. Een deputatie uit de Raad van de stad was naar Straatsburg gereisd en had de reformator verzocht terug te komen om orde op zaken te stellen. Met voorbijzien van alle persoonlijke gevoelens en belangen gaf deze aan de roep gehoor. Zijn opvolger te Straatsburg werd Pierre Brully, die sedert de zomer van '38 als commensaal bij hem ingewoond en een deel van zijn pastorale werkzaamheden overgenomen hadGa naar voetnoot2. Nog voor zijn vertrek had Calvijn zich beziggehouden met de samenstelling van liturgische formulieren die tezamen met een nieuwe, uitgebreide zangbundel het ‘dienstboek’ van de gemeente moesten vormen. Bedoelde uitbreiding was mogelijk geworden door de verschijning van: Psalmes de David. Translatez de plusieurs Autheurs et principalement de Cle. Marot. Ven recogneu et corrige par les theologiens, nommeement par nostre M.F. Pierre Alexandre Concionateur ordinaire de la Royne de Hongrie Lan M.D.XLI. Cum gratia et privilegio. [Aan het eind] Imprime en Anvers, par Antoine des Gois. L'an M.DXLIGa naar voetnoot3. Dit boekje bevatte dertig psalmen van Marot, met nog vijftien van verschillende andere auteurs die zich voor het merendeel achter initialen of schuilnamen verbergen. De berijmingen van Marot bezitten geen melodie-aanduiding, die van de anderen wel. Deze kunnen gezongen worden op de wijzen van volksliederen of chansons. De uitgave nu die Calvijn had voorbereid, verscheen 15 februari 1542 onder de titel:
La manyere de faire prieres aux eglises francoyses, tant deuant la predication comme apres, ensemble pseaulmes et canticques francoys quon chante aus dictes eglises [etc.]. [p. 159, onder het woord Fin] Imprime à Rome par le commandement du pape, par Theodore Brüsz allemant, son imprimeur ordinaire. Le 15 de feburierGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit gezangboek bevat: de 19 psalmen en 3 ‘gezangen’ van de Aulcuns Pseaulmes; 17 andere psalmen van Marot ontleend aan de Antwerpse verzameling, en bovendien 4 psalmen van anderen uit dezelfde bundel. Deze 4 zijn: psalm 43 van C.D., psalm 120 - anoniem -, psalm 130 van A. - in wie Douen Alexandre zelf ziet, maar die door Frédéric Lachèvre wordt geïdentificeerd met Barthélemy AneauGa naar voetnoot1 -, psalm 142 van D. Verder treft men er Marot's berijming van het Pater noster en van het Symbolum (ter vervanging van het Credo in proza uit de Aulc. Pss.) in aan; in totaal dus 4 cantiques en 40 psalmen, waaronder de psalmen 113 en 130 in dubbele bewerking. De 21 melodieën van 1539 verschijnen ook hier, 8 nieuwe zijn eraan toegevoegd, 12 psalmen - waaronder de vier van D., A. en de anonieme dichter - zijn van een zangwijs verstoken. Of de uitgave in deze vorm naar de zijn van Calvijn geweest zou zijn, valt sterk te betwijfelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontbreken van melodieën, waardoor de psalm voor de gemeentezang waardeloos is, zou hij stellig hebben afgekeurd. Een bewijs daarvoor mag men zien in het Geneefse psalter dat nog in hetzelfde jaar 1542 verscheen en dat onder auspiciën van Calvijn is tot stand gekomen. De 35 psalmen en 4 gezangen van dit psalter nu zijn alle van een melodie - 22 zijn nieuw, 17 ‘oude’ zijn door Bourgeoys lichtelijk gewijzigd - voorzienGa naar voetnoot1. Onder dezelfde titel die Calvijn in '42 aan het Geneefse kerkboek gegeven had, ziet drie jaar later een nieuwe uitgave voor de Straatsburgse gemeente het licht: La forme des prieres et chantz ecclesiastiques [etc.] Imprimé a Strasbourg, L'an 1545Ga naar voetnoot2. De laatste die het ter bestudering in handen gehad heeft, was dr. Chr. Joh. Riggenbach, die in zijn geschrift over het kerkgezang in Bazel sedert de Reformatie uitvoerige mededelingen erover deedGa naar voetnoot3. In hetzelfde jaar waarin zijn boek verscheen (1870), werd het enig overgebleven exemplaar van het gezangboek, tezamen met 250.000 à 300.000 werken uit de Straatsburgse bibliotheken een prooi van de vlammen, ontstoken door het Duitse bombardement op de stadGa naar voetnoot4. Uit wat Riggenbach meedeelt, kan men opmaken dat het boek een herdruk was van het Pseudoromeinse psalter van 1542, wat de psalmen betreft vermeerderd met 10 psalmen van Marot. Dat slechts 10 nieuwe van Marot werden opgenomen, bevreemdt, daar toch de dichter al in 1543 19 nieuwe psalmen in Genève en Lyon had gepubliceerd. De 9 ontbrekende zijn de psalmen 18, 25, 36, 43, 45, 46, 91, 107 en 138. Van deze psalmen bezat men 25, 36, 46, 91 en 138 reeds in de berijming van Calvijn, 43 in de berijming van C.D., die evenals de drie overige ‘Antwerpse’ bleven gehandhaafd. Interessant is deze editie van 1545 om haar melodieën, waarvan Riggenbach er verschillende meedeelt en die ook figureren in twee volgende Straatsburgse uitgaven, onlangs ontdekt door Pierre Pidoux: PSEAVMES ❘ DE DAVID TRADUICTZ ❘ EN RITHME FRANCOISE PAR ❘ Clement Marot. Auec plusieurs au- ❘ tres compositions, mises de nou- ❘ neau en chant, non iamais ❘ encore imprimées ‖ (Drukkersmerk) ‖ Rerum fortissima Virtus ‖ IMPRIME ❘ L'AN 1548.‖ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het drukkersmerk is dat van Rémy Guédon te StraatsburgGa naar voetnoot1.
Voor de editie van 1553 zie men de op blz. 168 aangekondigde publikatie van Pidoux.
Het is het gezangboek van 1545 of dat van 1548 - hoogstwaarschijnlijk het laatste - dat van betekenis is geworden voor de Nederlandse hymnologie. In het hoofdstuk over Jan Utenhove zal ik gelegenheid hebben daarop te wijzen. |
|