De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
2. De Straatsburgse en Zuidduits-anabaptistische reformatieDe vrije Rijksstad Straatsburg was gepredisponeerd om een rol van betekenis te spelen in de geschiedenis van de reformatie der Kerk. Hoofdstad van de Elzas en gelegen op het punt waar twee grote internationale handelswegen elkaar kruisten, vormde de stad niet alleen een belangrijk economisch, maar ook een invloedrijk cultureel centrum. In navolging van het voorbeeld van Schlettstadt, in de Beneden-Elzas, waar zich rondom het beroemde onderwijsinstituut van Hieronymus Gebwiler een ‘Vereniging van Geleerden’ had gevormd, met als voornaamste figuren Jacob Wimpheling, Beatus Rhenanus en Martin Bucer (Butzer), ontstond in Straatsburg een soortgelijke kring, waartoe in de eerste twee decennia van de 16e eeuw o.a. genoemde Wimpheling, Sebastian Brandt, Jacob Sturm, Otto Braunfels en Othmar Nacht(i)gall behoordenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze geesten, die zich met enthousiasme aan de hogere studiën wijdden, onderhielden levendige contacten met de beoefenaren der bonae litterae uit omringende steden en landen, en menig beroemde geleerde vond voor kortere of langere tijd in Straatsburg een gastvrij onderdak. Als overal elders werden ook in deze kring de geschriften van Erasmus ijverig bestudeerd, en ze vonden er weerklankGa naar voetnoot1. De boekdrukkerij kwam in dit economisch, toeristisch en wetenschappelijk centrum vroeg tot ontwikkeling. Wel hield de regering van de stad, de Raad, enig toezicht op de voortbrengselen van de drukpers, maar ze gedroeg zich, zoals dat ook in andere handelscentra het geval was, uit welbegrepen economisch eigenbelang, vrij liberaal. Blijkens de maatregelen die de overheid tussen 1510 en '20 moest nemen, was het zedelijk peil van de bevolking laagGa naar voetnoot2. De geestelijkheid had - een algemeen verschijnsel in die dagen - weinig vat op het moreel der ingezetenen. Een uitzondering vormden Johann Geiler von Kaisersberg die speciaal als prediker was aangesteld, en zijn verwant en opvolger Peter Wickram, die beiden door hun toespraken de achting van een groot deel der bevolking verwiervenGa naar voetnoot3. Vandaar dat de Raad hun de hand boven het hoofd hield wanneer ze in hun ijver scherpe kritiek op de Kerk en haad instellingen lieten horen en voor een zuiverder verkondiging van het Evangelie pleitten. De Raad bevorderde zelfs bij het Domkapittel de beroeping van geestverwante ‘predikanten’. Na 1521 is het de predikant Matthäus Zell die zijn sympathie voor de Wittenbergse hervormer niet onder stoelen of banken steekt. In de volgende jaren komen Symphorian Pollio (Altbiesser) en Antonius Firn hem als predikers bijstaanGa naar voetnoot4. Het pleit voor de Hervorming is beslecht, als in 1523 Caspar Hedio, Wolfgang Capito en Martinus Bucer een ambtelijke bediening bij een der kerken aanvaarden. Met hun beroeping had het Domkapittel drie Trojaanse paarden binnengehaald, drie doctores theologiae, geleerden en redenaars van naam, die alle drie zich gewonnen hadden gegeven aan de leerstellingen van Luther en anderzijds sterk beïnvloed waren door de opvattingen van de Zwitsers, Oecolampadius en ZwingliGa naar voetnoot5. De 16e februari 1525 las Diebold Schwarz (Niger) voor de eerste maal de Mis in het Duits, en de raadsheer Friedrich Ingold genoot bij die gelegenheid, met nog enige burgers, het H. Avondmaal met brood en wijn. In andere kerken vond het voorbeeld navolging en toen op 19 april Schwarz in de Domkerk op gelijke wijze Mis en Avondmaal bediende, woonde een ontelbare menigte de plechtigheid bij en waren zelfs uit de omliggende dorpen de mensen komen toestromen naar een godsdienstoefening die ze, volgens het getuigenis van een tijdgenoot, nu voor het eerst konden verstaan en begrijpen. Thans volgden de overige predikanten onbevreesd. Allerlei maatregelen tot afschaffing van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat zij als misbruiken zagen, volgden elkaar in snel tempo op. ‘Dès la fin de 1524, Strasbourg est en fait une ville protestante’Ga naar voetnoot1. Nog in de voorzomer werd, waarschijnlijk door Schwarz, de gemeenschappelijke ‘Form’ van de gebeden samengesteld, die onmiddellijk daarop door de drukker Wolff Köpphel, een verwant van Wolfgang Capito, zonder opdracht of zelfs toestemming van de samensteller, met enige toevoegingen werd gepubliceerd, onder de titel: Teütsche Meβ vnd Tauff wie sye yetzund zů Straβburg gehaltē werden, [usw.]Ga naar voetnoot2 De vraag ernaar moet groot geweest zijn. Uit de volgende maanden zijn nog enkele herdrukken bekend. Aanvankelijk werden bestaande Latijnse misgezangen - de liturgie was sterk ingekort - in de volkstaal op de gebruikelijke melodieën en ‘psalmtonen’ door de celebrant gezongen, een wijze van doen die ook Luther in het allereerste begin van zijn liturgische hervorming zag volgen, maar die hem eigenlijk de ‘kalte pese’ bezorgdeGa naar voetnoot3. Evenmin als in Wittenberg kon in Straatsburg de gemeente aan de eerste vernieuwde godsdienstoefeningen deelnemen anders dan door ‘gezegde’ gebeden en hymnen. Maar niet zodra waren ginds de eerste liedboekjes verschenen of enkele liederen daaruit werden in Straatsburg overgenomen. Kenmerkend voor de Straatsburgse zelfstandigheid is, dat Luthers gezangboeken niet integraal werden aanvaard. Men deed een keuze, zoals blijkt uit de Ordenung vnd yn̄halt Teütscher Mess vn̄ Vesper So yetzund im gebrauch haben Euangelisten vnd Christlichen Pfarrherren zů StraβburgGa naar voetnoot4. Voor de Vesper, - waarin gepreekt werd! - zijn het zes liederen, waaronder de drie Luther-psalmen: Aus tieffer not (130), Ach Gott vom himel (12) en Es wollt uns Gott genedig seyn (67). Of de ‘correcties’ in de tekst voor rekening van de drukker of van een der predikanten komen, valt niet na te gaan, maar ze zijn karakteristiek voor de Straatsburgse opvattingen. Luthers
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Mis is slechts één lied ingelast en wel Pollio's bewerking van het Magnificat, zeer waarschijnlijk voor deze gelegenheid vervaardigd. Het lied is, door zijn fraaie, aan het volkslied ontleende strofe en nog meer door zijn ontroerend schone melodie, het voorbeeld voor talloze kerkliederen geworden. Deze melodie, die aan Pollio zelf wordt toegeschreven, gebruikte Jan Utenhove voor zijn 23e psalm. Men vindt ze op blz. 293 genoteerd. Het dichten van kerkliederen is in Straatsburg, nu de reformatie zich daar met kracht heeft doorgezet, dus urgent geworden. De gezangboeken uit 1525 en volgende jaren leggen getuigenis af van de activiteit van dichters en componisten. We zagen bij de inrichting van de godsdienstoefening al een blijk van Straatsburgs zelfstandige houding tegenover Wittenberg. We zijn benieuwd naar de principes van de ‘Evangelisten’ en ‘Pfarrherren’ ten aanzien van het kerklied en de kerkzang. We leren deze kennen uit een nog voor het einde van 1524 opgestelde gemeenschappelijke verklaring van de predikanten, die door Butzer werd geredigeerd onder de titel: GRUND VN̄ VRSACH ❘ auβ gotlicher schrifft d' neü = ❘ werungen / an dem nachtmal des herren / so man ❘ die Mess nennet / Tauff / Feyrtagen / bildern ❘ vn̄ gesang / in der gemein Christi / wan̄ die zůsamen kompt / durch vnnd auff das ❘ wort gottes / zů Straβburg ❘ fürgenomen. ‖ Ein sendtbrieff an den durch = ❘ leüchtigen hochgeboren fürsten vnd herren / Frid = ❘ reich Pfaltzgrane &c. ‖ Martinus Butzer ‖ [Straßburg. Wolfgang Köpfel] (1525). 60 ongecijferde bladen. [In fine] Geben zů Straβburg. xxvj. Decembris. ‖ 1524Ga naar voetnoot1.
Op fol. Pijro. begint het hoofdstuk: Warumb geseng vnd gepet in der Kirchen geendert. De gehele Grund und Ursach is in Walch's uitgave van Luthers Werken, in gemoderniseerde spelling, opgenomenGa naar voetnoot2. Omdat van het origineel zich geen exemplaren in ons land bevinden en met het oog op de interessante inhoud, deel ik het bovengenoemde hoofdstuk hier in zijn oorspronkelijke vorm mee. Ga naar margenoot+ warumb geseng vnd gepet in der kirchen geendert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebrauchet seind / Des wir nit allein in schrifften Pauli / vn̄ vnsern hystoriē / sonder auch der heyden schrifft / als namlich Plinij Secundi zeügnuß lesen. So hat auch Christus selb sein nachtmal vnnd letste predig mit eim lobgesang beschlossen / Mat. 26. Es seind aber etliche / die ein solche lieb haben / deren nichs ser wol gefellet / sye fahens dan̄ an. Also haben wir nun auch grundt vnd vrsach anzeigt / der enderung mit dem gepett vnnd gesang / ab denen freylich die gotseligen kein mißfallen mgen tragen / den andern helff gott / das er selb jnen / vn̄ seim wort gefalle / so werden sye sich mit vns auch wol vertragen. In een naschrift (Piiij ro) wordt verklaard: Inhalt diß bůchlin / ist vnser / die wir im dienst vn̄ befelch seind / das Euangelion hie zů Straßburg offentlich zů predigen [enz.]. Aan het eind ervan vinden we hun namen: Wolffgangus Capito. Caspar Hedio. Mattheus Zell. Symphorian Pollio. Theobaldus Niger. Jo. Latomus. Antonius Firn. Martinus Hag. Martinus Butzer. Drie dingen moeten ons in Butzers verklaring opgevallen zijn: allereerst de zinsnede ‘So gebrauchen wir vns in der gemein gotes keins gesangs noch gepets, das nit auß gtlicher schrifft gezogen sey’; in de tweede plaats dat hij bij de vesper alleen spreekt over het zingen van psalmen, en tenslotte de verwijzing naar de eerste Apostolische gemeenten, die voor hun lofzangen in het bijzonder de psalmen gebruikt zouden hebben.Laten we eens nagaan hoe de oudste Straatsburgse gezangboeken ingericht en Butzers opvattingen daarin verwerkt zijn. We kiezen daartoe:
Alle drie zijn uitgaven van Wolff Köpphel uit (misschien) eind 1524 en 1525. Wel zijn alle exemplaren die nog over waren bij het bombardement van Straatsburg in 1870 verloren gegaan, maar Wackernagel heeft er in zijn BibliographieGa naar voetnoot2 een nauwkeurige beschrijving van gegeven en met behulp van zijn eerste bloemlezing van kerkliederenGa naar voetnoot3 is het mogelijk de inhoud van B en C - van A bezitten we facsimile's - te reconstrueren. A bevatte 9 liederen, waaronder 5 psalmberijmingen: ps. 113 van een onbekende (Straatsburgse?) dichter, ps. 130, 67 en 12 van Luther en ps. 13 van Mattheus Greiter. B telde 14 liederen, waarvan 11 psalmen: ps. 51 van Greiter, ps. 14 van Wolfgang Dachstein, ps. 124 van Luther en de psalmen 1-8 van Ludwig Oeler. C bevatte 7 psalmen (eigenlijk 5½) en wel: Ps. 119 Wol den die styff sind vff d'ban (22 strofen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 regels) van een onbekende Straatsburgse dichter; een berijming van ps. 119:1-16 van Greiter; een berijming van ps. 119:17-32 eveneens van Greiter; ps. 73 en 71 van Hainrich Vogther, ps. 125 van Greiter en ps. 137 van Dachstein. Beschouwen we de drie gezangboekjes als een eenheid, dan komen we op een totaal van 30 liederen waaronder 23 psalmen (4 van Luther, 19 van Straatsburgse oorsprong). Enkele van de Straatsburgse psalmen citeer ik, geheel of gedeeltelijk, ter nadere bestudering. De gevolgde prozatekst bleek ook hier telkens die van Luthers Psalter Deutsch, 1524 te zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezelfde behoefte als in Wittenberg was gevoeld, werd in Straatsburg op dezelfde wijze vervuld: van Luther heeft Greiter geleerd hoe hij de oudtestamentische psalmen voor het volk zingbaar moest maken. Luthers ideaal is hier ten volle in vervulling gegaan: de bijbeltekst - dat het inderdaad het Psalter deutsch van 1524 is, ziet men in een oogopslag - vindt men bijna woordelijk in het lied terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast de Kirchenliedstrophe heeft Greiter nieuwe strofevormen gevonden, de 13-regelige van psalm 51, de 12-regelige van psalm 119: Es sind doch selig alle die, voor welke hij ook majesteitelijke melodieën componeerde. De strofe van psalm 125 ontleende hij aan Pollio. Wat zijn psalmen onderscheidt van de lutherse, is de volkomen afwezigheid van een ‘omduiding’ in christologische zin. Hier komt het zuiver ‘schriftuurlijke’ principe van Butzer, zoals het althans door Greiter is opgevat, aan den dag. De psalm moet voor zichzelf spreken. Hij is niet langer het gebed van Christus of van de Kerk, maar het gebed, de lofzang, de geloofsbelijdenis van de individuele gelovigen die zich tot gemeente Gods hebben verzameld. De ‘uitbreiding’ die Greiter zich in de tweede strofe van psalm 125 heeft veroorloofd, is dan ook niet anders dan een interpretatie van het beeld dat de oorspronkelijke psalmdichter heeft gebruikt. Overigens zijn zulke toevoegingen bij Greiter zeldzaam; in deze psalm werd ze bevorderd door de meer lyrische vorm van de strofe.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genoeg voorbeelden om te zien hoe Dachstein en Vogther in alle opzichten met Greiter op één lijn gesteld kunnen worden. Wat van deze gezegd is, geldt eveneens voor de beide anderen. Tenslotte nog enkele versregels van Ludwig Oeler. Ik kies ze uit Der dritt Psalm.
‘Markige Knappheit’ kan men de Straatsburgers, en zeker Oeler niet ontzeggen. Het is jammer dat de laatste al zijn acht psalmen in de kerkliedstrofe heeft geschreven en op dezelfde, geleende, melodie liet zingen. (nl. van Ach gott von hymel sich darein - Strb. mel.). Literair-historisch van belang is dat de Straatsburgse psalmdichters er zich, terwille van de melodie, kennelijk op hebben toegelegd jambisch alternerende verzen te schrijven. Köpphel's volgende uitgave, ‘Straszburger kirchenampt’, uit de meimaand van 1525Ga naar voetnoot1, heeft een opmerkelijke voorrede. De drukker deelt hierin mee dat de vorige kerkboekjes, uit zijn of andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukkerij afkomstig, ‘wider willen und gehelle’ (toestemming) van de predikanten zijn gedrukt. De nu voorliggende uitgaaf is echter in overeenstemming gebracht met Butzer's Grund und Ursach, - die dus wel niet zo heel lang tevoren van Köpphel's pers gekomen zal zijn -, en is een vervanging en wederlegging. We mogen dus veronderstellen dat dit Kirchenampt meer harmonieert met de wensen en verlangens dan de voorafgaande. Wat brengt nu dit gezangboekje? 25 liederen, waaronder 20 psalmen. De verhouding tussen ‘gezang’ en psalm is dus dezelfde gebleven. Maar er heeft een merkwaardige verschuiving plaats gehad. Van de psalmen uit het dritt theil is er niet een teruggekeerd, ook psalm 113 (uit deel I) is niet opgenomen. Deze acht zijn vervangen door psalm 15 van Dachstein en 4 ‘lutherse’, nl. ps. 14 en 128 van Luther zelf, ps. 124 van Jonas en ps. 10 van Styfel, waarmee de verhouding ‘Straatsburgs’ - ‘luthers’ 12:8 geworden is, tegen 19:4 in het onmiddellijk verleden. Voorzover ik weet, heeft nooit iemand op dit verschijnsel geattendeerd; een verklaring ervan heb ik dus ook niet in de litteratuur gevonden. Bestudeert men echter Köpphel's nu eerstvolgende uitgave, Psalmē gebett. vnd Kirchen übūg wie sie zů Straβburg gehalten werden. Bey Wolff Kpphel .1526.Ga naar voetnoot1, dan lijkt de zaak nog raadselachtiger te worden: hier toch verschijnen alle in mei '25 gesupprimeerde psalmen opnieuw, terwijl ook de oorspronkelijk ter vervanging opgenomen psalmen gehandhaafd blijven. Voor het terugkeren van deze psalmen en de uitbreiding van het totale aantal kan, naar ik meen, alleen de uitgever Köpphel verantwoordelijk gesteld worden. De herdruk van de Psalmen gebett vnd kirchen bung van 1530Ga naar voetnoot2 geeft hij een nieuwe voorrede mee, waarin hij rekenschap geeft van zijn standpunt: Wiewol aber sunst geystliche lieder von achtbaren vnd geystreichen gmacht hab ich derselbigen nit vil mitgetruckt, vff das die gmein gottes nit wider vff die menschen gefrt vnd zů menschen gedicht bewegt werde; dann ie die eynfalt an hohen namen sich gern vergafft vnd etwa meer inn geystlichen liedern den beschreiber, dann den grund der warheit vnd die besserung ansihet. Wir haben auch hiemit dem frwitz wllen weren, vfft das nit eyn ieder mit seinen gediechten vnd liedlin eyn gantze gemeynd beschwere; dann niemandts mag sein gedicht bald mißfallen, dardurch vil vnraths erwachset, welcher vnrath nit zebesorgen von bewerten geystern der geschrifft, alß der psalmen vnd andern. Wir sllen zwar vermeiden allen inngang neuwer abfůrung von gott.... durch annemung menschlicher gedichten, sie seien wie rein sie wllen vnd sein mgen. Gott helf vnß, das wir in der schůl deß heiligen geysts bleiben....Ga naar voetnoot3 Köpphel ducht verwarring in de vrome gemeente als ze met ‘gesengen uberschüttet’ wordt. Daarom heeft hij naast zes nieuwe liederen ook vijf nieuwe psalmen meegedrukt, te weten: de psalmen 114 en 115 van Greiter (in 1527 in een speciaal uitgaafje verschenen), psalm 139 van Vogther, psalm 46 van Johannes Frosch en psalm 37 van Ludewig HetzerGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Köpphel heeft wel inderdaad zijn woorden waar gemaakt, dat hij de psalmen zonder aanzien des persoons heeft verzameld en uitgegeven - ‘Dann wir hierinne niemants person oder namen ansehen, auff das bey gott, dem allmechtigen, alles ansehen alleyn bleiben mg’Ga naar voetnoot1-, want het jaar tevoor was de anabaptist Hetzer, die ook enige tijd te Straatsburg had gewerkt, in Constanz wegens echtbreuk terechtgesteldGa naar voetnoot2.
Maar het was een prachtig lied dat Hetzer gedicht had, niet een psalmberijming in Straatsburg-gereformeerde zin, maar een troostlied tot de verdrukte Christenen van zijn dagen, geïnspireerd op de bijbelpsalm, geschreven in de schone strofe van Pollio's Magnificat. Ik geef er de eerste strofe van:
Frosch is een Meistersänger die een strofe schrijft van 16 versregels, waaronder 10 jambische tweevoeters, met een kunstig rijmschema (aabccbddeefgghhf), gekunstelde rijmen en binnenrijmenGa naar voetnoot3. Het heeft er alle schijn van dat Köpphel's laatste voorrede reacties heeft uitgelokt. Bij de herdruk in 1533 wijzigt hij de aangehaalde passage in: Und weil der h. Paulus nit allein zun psalmen, sonder auch zů anderen geistlichen liedern ermanet, welchen brauch der kirchen auch der heilig martyr Tertullianus meldet, habe ich slicher geistlicher lieder auch etliche, alte vnd neuwe inn dis gesangbchlin trucken wllen, doch nur die bewareten vnd die nit allein den reinen schrifftlichen sinn inn sich halten, sonder auch die art vnd krafft des h. geistes etwas gewaltiger beweisen. [etc.]Ga naar voetnoot4. Hij voegt aan de liederenverzameling toe Luthers vertalingen van Veni Sancte Spiritus en Media Vita in Morte sumus (Kum heyliger Geyst en Mitten wir im leben sind) benevens Wolfgang Capito's driestrofige bewerking van Da pacem Domine (Gib frid zu vnser zit, o Herr!) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het jaar 1537 brengt een nieuwe verrassingGa naar voetnoot1. Aan de bestaande voorraad liederen worden er 60 toegevoegd, terwijl het aantal psalmen een uitbreiding ondergaat van 32 op 56. Van de 24 nieuwe psalmen zijn 15 ‘luthers’ (niet minder dan 10 van H. Sachs; Luthers Ein feste burg, e.a.). De verhouding ‘luthers’ - ‘niet-luthers’ is van 8:24 gekomen op 23:33! Tot de nieuwe psalmen behoren o.a. ps. 23, 82 en 91 van Wolfgang Meuslin (Meusel, Mösel, Musculus), ps. 25 van Jacob Dachser en ps. 127 van de Zwitser Johann Kolrose. Nog geen jaar later heeft Köpphel de gelegenheid een volledig Psalter het licht te doen zien: Psalter. Das seindt alle Psalmen Dauids / mit jren Melodeiē / sampt vil Schnen Christlichen liedern / vnnd Kyrchē bungē / mitt seynem Register. An. M.D.XXXVIIIGa naar voetnoot2. Op blz. Ia-CXXIVa vinden we de reeks psalmen van 1537, op blz. CLIb begint ‘das andertheyl, der psalmen vnd christlichen liedern’, de completerende serie. In 1539 heeft de drukker in het Psalter mit aller Kirchenubūg, [etc.]Ga naar voetnoot3 beide verzamelingen tot een geheel geordend. Ik sprak zojuist van gelegenheid. Die was er namelijk in 1537 voor de Straatsburgse drukker gekomen door de verschijning van Der gantz Psalter, das ist alle Psalmen Dauids, an der zal 150. [etc.]Ga naar voetnoot4, een bundel, zeer waarschijnlijk door Joachim Aberlin von Garmenschwiler, samengesteld uit het werk van niet minder dan 31 dichters uit alle delen van Duitsland en Zwitserland. Alle confessies zijn er in verenigd: een zeer oecumenische bundel dus. Althans, zo op het oog; want het hoofdbestanddeel wordt gevormd door psalmen van Aberlin zelf - niet minder dan 68 -, van Jacob Dachser (42) en Sigmund Salminger (13), in totaal dus 123 psalmen van als Anabaptist bekend staande dichters. Bij de herdruk van 1538: Der New gesang psalter. darinn alle psalmen Dauids an der Zal 150. [etc.]Ga naar voetnoot5 is het anabaptistisch - of moeten we zeggen: niet-orthodox? - karakter van de bundel geaccentueerd door de opneming van liederen van Sebastian Franck, Thomas Münzer en het geleidewoord van Sigmund Salminger. Gaat men de getallenindices in Wackernagel's beschrijving na, dan blijken de 47 resterende psalmen (er zijn verscheidene doublures) van ‘lutherse’ en Straatsburgse oorsprong te zijn en juist die, welke men ook in Köpphel's uitgaven van 1533 tot '37 aantreft. Köpphel heeft nu, op zijn beurt, in 1538 het Psalter van Aberlin (-Salminger) geplunderd en de psalmen van dezen en Dachser, met nog enige andere (Leo Jud, Thomas Blaurer) als complement van zijn laatste gezangboek - dat van 1537 - gepubliceerd. Leopold Cordier is een van de weinigen geweest die Köpphel's annexatiemanoeuvres heeft geconstateerd: ‘Vielleicht wäre der Salmingersche Psalter zu keiner weiteren Bedeutung gelangt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wenn nicht der uns schon bekannte Straszburger Drucker und Verleger Wolfgang Köpfel in seiner besonderen Liebe für den Psalmengesang diesen Psalter vorgenommen und kurzer Hand sämtliche Psalmen dieser Sammlung im Jahre 1538 als 2. Teil des Straszburger Gesangbuchs abgedruckt hätte, ausgenommen die bereits im Straszburger Gesangbuch aufgenommenen Psalmen. So wurde dieser Psalter täuferischer Herkunft in das Straszburger Liedergut einverleibt und machte die Geschichte der Straszburger Lieder mit’Ga naar voetnoot1. Maar wat Cordier verzuimd heeft concluderend vast te stellen, is dat door de wederzijdse rooftochten in 1539 twee gezangboeken bestaan, die wat hun psalmenbestanddeel betreft - over de liederen spreek ik niet - zo goed als identiek zijn; en dat er dus in dit opzicht tussen het Straatsburgse en het anabaptistische gezangboek geen enkel principieel verschil bestaat! Het is hier de plaats om over de anabaptistische psalmen wat meer te zeggen. Feitelijk is de benaming onjuist. Beter kan men spreken over psalmen van Anabaptisten, want naar de inhoud onderscheiden ze zich in niets van de psalmen die we als orthodox-gereformeerd hebben leren kennen. Afgezien van Hetzer's 37e psalm, die een sterk actueel-sociale tendens heeft, en een enkele psalm van Adam ReusnerGa naar voetnoot2, onthouden zich de anabaptistische psalmberijmers van elke individuele toevoeging. De ‘strofevullingen’ zijn van louter stilistische aard. De berijmingen kenmerken zich door een zeer nauwe aansluiting aan de (Duitse) prozatekst. Vandaar dat we ook in zuiver-lutherse gezangboeken wel psalmen n anabaptistische afkomst kunnen tegenkomen. Over de anabaptistische gevoelens van Aberlin, Salminger en Dachser zijn alle kerkhistorici en hymnologen het eens. Ik acht me dus ontslagen van de plicht hiernaar een nader onderzoek in te stellen. Liever citeer ik een enkele psalm om een indruk te geven van de werkwijze en het resultaat dezer dichters.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aberlin's strofen zijn stellig niet zonder verdienste; die van Salminger missen elke litteraire waarde: ze zijn berijmd, en dan nog slecht berijmd, proza.
Jacob Dachser was omstreeks 1530 protestants geestelijke in Augsburg. Zeer waarschijnlijk is hij de samensteller geweest van de tussen 1530 en '38 in Augsburg verschenen gezangboekenGa naar voetnoot1. Er wordt gezegd dat hij beïnvloed was door de gereformeerde opvattingen uit Zwitserland of Straatsburg. In elk geval blijkt zijn voorkeur voor Duitse psalmen uit de Augsburger gezangboeken, waarin hij ook eigen psalmberijmingen opnam. Hoe langer hoe meer echter gaat Dachser sympathiseren met de Anabaptisten, onder wie hij tenslotte een invloedrijk prediker werd. Daar hij niet wilde herroepen, werd hij vier jaar gevangen gehouden. In 1538 gaf hij Der gantz Psalter Dauids, nach ordnung vnd anzal aller Psalmen uitGa naar voetnoot2. In zijn voorrede zegt Dachser, dat vele eenvoudige Christenen er zich aan gestoten hebben, dat er zoveel psalmen zijn die door de berijming de zin van de oorspronkelijke psalmen geheel teniet gedaan hebben. Om dat euvel te verhelpen, zegt hij: ‘Hab ich durch vil gůthertziger ansůchen, denselben zu gůt, im Namen Gottes, den gantzen Psalter schier von newen nach dem text (so vil ymmer müglich) nit allain des sinns, sonder auch der worten des teutsch getruckten Psalters, vmb der vngelerten willen, in gesang gemacht vnd gestellet, Wil darneben anderer arbeit vnd Gotesgaben (so im Psalmen machen mer auff den sinn dann auff die wort gesehen) vngetadelt haben, Derhalb ich auch ettliche Psalmen, so von andern vorhin nach dem text der worten gemacht, bleyben vnd vngeändert hab lassen, allain fleyssiger corrigiert...Ga naar voetnoot3’ Het merendeel is echter van zijn hand. Ook Dachser's ‘Psalmenlieder zeichnen sich sämtlich durch eine bewuszt enge Anlehnung an den Text aus’Ga naar voetnoot4, zoals we straks aan een voorbeeld zullen zien. Over de poëtische waarde van zijn gedichten bestaan verschillende meningen. Horn oordeelt niet ongunstig: ‘Seine Lieder sind sprachlich gewandt und metrisch sehr mannigfaltig’Ga naar voetnoot5, Lerche daarentegen heeft er weinig bewondering voor: ‘Ein hoher poetischer Wert kommt ihm jedoch nicht zu; sowohl in sprachlicher als auch metrischer Beziehung hat es Mängel aufzuweisen’Ga naar voetnoot6. Lerche heeft slechts 13 strofevormen geteld; 50 psalmen zijn in de kerkliedstrofe geschreven, 50 andere zijn een variatie daarop. Ik onthoud me van een beoordeling en geef slechts enkele voorbeelden ter overdenking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Bei der Umdichtung von Psalmen, die nicht erzählenden Inhalts sind, sondern starke seelische Empfindungen zum Ausdruck bringen, findet Dachser hin und wieder eine innerlich bewegte Sprache. Bei Psalm 116 ändert er den Anfang des Bibeltextes “Das ist mir lieb...” in “Ich hab geliebt, drumb wirt der Her” und stellt damit eine wirkungsvolle Beziehung der ersten Strophe zu der vierten “Ich glaub, darumb ich reden thar” her,’ schreef LercheGa naar voetnoot1, maar hij had Luthers laatste Psalter-versie (1545) geraadpleegd, niet die van 1524. Bij de ‘Schwermer’, zoals Luther bij voorkeur de aanhangers der mystieke leer van het ‘inwendige licht’, dat is het beroep op de eigen profetische verlichting, noemde, bestaat een uitgesproken aversie tegen het berijmen van psalmen. Sebastian Franck, een Zuidduitse ‘enthousiast’, volgeling van Caspar Schwenkfeld, waarschuwt er tegen in zijn New Wolgegrünter Vorpsalm van 1537: So stelen [de dichters] jm [David]
sein Geist vnd stimm
anmassens wie die affen
en verder: Die silben zelt, on Geyst her prelt,
zů Chor latein Psalliert im schein,
das thůn yetz vil zů TeütscheGa naar voetnoot2.
Bij de Anabaptisten in het algemeen is de geestdrift voor het psalmberijmen niet groot. Naar mijn mening laat zich dit verklaren uit de afwezigheid van een kerkorganisatie zoals we die bij Luthersen en Gereformeerden aantreffen, en dus ook van elke vorm van liturgie. Trouwens, geordende vergaderingen van de gemeente waren de Anabaptisten ontzegd. Zelfs in het liberale Straatsburg, waar predikanten als Zell en Capito niet onwelwillend tegenover hen stonden, waren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijeenkomsten verboden, zodat de Wederdopers gedwongen waren bij nacht ergens in de Elzasser bergen bijeen te komenGa naar voetnoot1. Men begrijpt, dat daar geen psalmgezang - zo men er al behoefte aan gevoeld heeft - kon weerklinken. Toch hebben enkelen hunner voor hun geloofsgenoten de psalmen zingbaar gemaakt. Ze deden dat in bijbelgetrouwe versificeringen, in het algemeen zonder enige poëtische waarde. Maar het bijbelwoord, dat ze als enige bron der Openbaring aanvaardden, kon op deze wijze uiting geven aan hun religieuze gevoelens. De Psalters van Salminger en Dachser zijn in hoofdzaak voor stichtelijk huisgebruik bestemd geweest. De melodieën waren merendeels ontleend aan bestaande psalmen en gezangen, ook wel aan volksliederen (zie Dachser, ps. 54: Im thon; wie Künig Laβles lied; Salminger, ps. 57: Im thon Rosina, Oder uun welche hie jr = melodie van Greiter bij ps. 125).
Keren we terug naar Straatsburg. Het ziet er naar uit dat daar, na het verschijnen van Köpphel's volledige Psalter, een soortgelijke reactie volgde als een jaar of acht tevoren. Nog komen er twee herdrukkenGa naar voetnoot2, maar in 1541 ziet een gezangboek het licht dat zich van deze principieel onderscheidt. De titel zegt al dat het slechts de voornaamste en beste psalmen, geestelijke liederen en koorgezangen bevat, een bloemlezing is voor stads- en dorpskerken, voor Latijnse en Duitse scholenGa naar voetnoot3. Het aantal geestelijke liederen is er teruggebracht tot 34, dat der psalmen tot 24:12 ‘lutherse’ en 12 ‘Straatsburgse’. De Aberlin-Salminger-Dachserse psalmen zijn aan de kant gezet. Door de voorrede van Bucer heeft dit gezangboek een officieel karakter gekregenGa naar voetnoot4. Het is Bucers bedoeling wat meer eenheid te brengen in het kerkgezang; allereerst echter de jeugd op te voeden tot goede zangers. Het formaat, groot-folio, wijst er op dat we hier te doen hebben met een ooek voor de cantor. De sterke schifting van de gezangen, maar vooral van de psalmen, en het grote contingent lutherse liederen, zou hebben plaats gehad met het oog op de Concordia tussen Straatsburg en Wittenberg (1536)Ga naar voetnoot5. In de volgende (populaire) uitgaven van wat men ‘Bucers gezangboek’ is gaan noemen, is echter weer een verschuiving, zij het een kleine, waar te nemen in de richting van het Straatsburgse elementGa naar voetnoot6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het gezangboek van 1541 af te leiden dat Bucer zijn invloed heeft aangewend om het opdringen van de psalmen een halt toe te roepen, gaat m.i. te ver. Had Bucer afwijzend tegenover een volledig psalter gestaan, dan zou het Bonner Gesangbuch van 1544 er wel anders uitgezien hebben. Na de verklaring van Walter Hollweg: ‘Heinrich Alting zeigt sich durchaus nicht so schlecht orientiert, wie Krafft meint’Ga naar voetnoot1, staat wel vast dat we in Bucer en Melanchthon de samenstellers van dit gezangboek mogen zien. In zijn Historia Ecclesiae Palatinae schrijft Altingius namelijk: ‘Accessit mox altera [nl. oorzaak van tweespalt tussen de fanatieke lutheraan Heshusius en de gereformeerden van de Paltz] ex libello Cantionum Ecclesiasticarum, quem pius Elector [Otto Hendrik van de Paltz] ex variis libellis, maximè ex Hymnologiâ Bonnensi Melanchthonis et Buceri, confici voluit...’Ga naar voetnoot2. De eerste druk van het Bonner Gesangbuch is verloren gegaan, maar we bezitten een herdruk van 1550Ga naar voetnoot3. Daaruit nu blijkt dat het boek de verzameling is geworden van zo goed als alle psalmen die tot dan op Duitse bodem zijn ontstaan, 193 in getal. Voor de samenstelling hebben Bucer en Melanchthon Köpphels Psalter van 1539 tot voorbeeld genomen. Het is het omvangrijkste en het meest oecumenische gezangboek (er zijn ook een kleine honderd gezangen in opgenomen) dat de Duitse hymnologie kent. In 1561 werden er nog 11 psalmen aan toegevoegdGa naar voetnoot4. Als men van een Bucer-ideaal wil spreken ten aanzien van een kerkelijke liederenbundel, dan geloof ik dat we dit in het Bonner Gesangbuch verwezenlijkt mogen zien.
Behalve goede kerklieddichters heeft Straatsburg uitnemende componisten gekend. In de personen van Greiter, Dachstein en Pollio zijn beide kwaliteiten verenigd. De oudste melodieën zijn door Theodore Gérold, met medewerking van E. Wagner, uitvoerig behandeld, zodat ik kan volstaan met naar zijn geschrift en de daar aangehaalde litteratuur te verwijzenGa naar voetnoot5. Een enkele opmerking slechts, ontleend aan Gérold. ‘Quand on étudie nos mélodies strasbourgeoises on cst frappé d'un fait: les heurts entre les accents des mots et ceux de la musique sont rares. On sait qu'au XVIe siècle on n'exigeait pas encore du poète l'alternance régulière entre les syllabes accentuées et celles qui ne le sont pas. On se contentait de compter les syllabes. Celui qui a examiné les mélodies des cantiques de Luther dans les premières éditions sait combien on est parfois embarrassé de faire accorder les accents des mots avec ceux de la musique. Dans les recueils de Strasbourg cette difficulté se présente en somme assez rarement’Ga naar voetnoot6. We hebben al opgemerkt dat verscheidene Straatsburgse psalmberijmers hebben gestreefd naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een jambisch alternerend vers, vandaar dat de door Gérold bedoelde ‘stoten’ tegen de muzikale accenten hier veel minder vaak voorkomen dan in de Wittenbergse liederen. De kleine vocalise aan het eind van de melodie, - een eigenaardigheid van zovele 16e-eeuwse zangwijzen - vindt men ook in de Straatsburgse terug. Voor het overige zijn de melodieën zuiver syllabisch en is het aantal melismen nog kleiner dan in de WittenbergseGa naar voetnoot1.
Aanvankelijk werden de nieuwe volkspsalmen gebruikt in de vesperdiensten, maar al zeer spoedig vonden ze ook in de morgengodsdienstoefening hun toepassing. Het laat zich verstaan dat de gemeente in het begin enige moeilijkheid had met de zang; de melodieën waren immers nog niet algemeen bekend. Daarom werd in Straatsburg het cantorschap ingesteld. De componisten Greiter en Dachstein, die beide uit de geestelijke stand afkomstig waren, zijn de eerste cantoren - vóórzangers - geweestGa naar voetnoot2. |
|