De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
optreden; de fundering en uitwerking van zijn leer, en in verband daarmee de bestrijding van zijn bestrijders; de vertaling van de Bijbel. In 1523 achtte Luther het ogenblik gekomen om zijn aandacht te gaan wijden aan liturgische zaken. Waarschijnlijk is hij daartoe geprikkeld door de afgezanten van de gemeente in Leisnich die in het voorjaar naar hem toegekomen waren en hem de wens hadden overgebracht een ‘Ordnung’ samen te stellen ‘zu singen, zu beten und zu lesen’Ga naar voetnoot1, en is het proces versneld door het optreden van de ‘Schwärmer’ Thomas Münzer in Alstadt en de uitgave van diens Deůtzsch kirchē ampt in genoemd jaar. De vertalingen van tien oudkerkelijke hymnen die het boekje bevatte en die Münzer tijdens de dienst liet zingen, vonden bij het volk een warm onthaalGa naar voetnoot2. Luther gaat aan het werk. In december 1523 ziet de Formula Missae et Communionis pro ecclesia Wittenbergensi het licht, het voorlopige dienstboek voor de nieuwe gemeente. In de voorrede beklaagt Luther zich erover dat hij geen nieuwe liederen voor de gemeente heeft kunnen opnemen, ze zal dus nog genoegen moeten nemen met de weinige overgeleverde die geschikt bevonden werden. De oorzaak? ‘Poetae nobis desunt, aut nondum cogniti sunt, qui pias et spirituales cantilenas (ut Paulus vocat) nobis concinnent, quae dignae sint in ecclesia Dei frequentari. Interim placet illam cantari post communionem Gott sey gelobet und gebenedeyet der uns selber hatt gespeyset etct.... Praeter hanc illa valet: Nu bitten wyr den heyligen geyst; item: Eyn kindelin so lobelich. Nam non multas invenias, quae aliquid gravis spiritus sapiant. Haec dico, ut, si qui sunt poetae germanici, extimulentur et nobis poemata pietatis cudant’Ga naar voetnoot3. ‘Poetae desunt’. Welnu, als dan dichters ontbreken, zal hij zelf de taak ter hand nemen en zijn vrienden opwekken hetzelfde te doen. Aan SpalatinusGa naar voetnoot4 schrijft hij: Gratia et pax. Consilium est exemplo Prophetarum et priscorum Patrum Ecclesiae, Psalmos uernaculos condere pro uulgo, id est, spirituales cantilenas, quo verbum Dei uel cantu inter populos maneat. Quaerimus itaque undique poetas, cum uero tibi data sit et copia et elegantia linguae germanicae, ac multo usu exculta, oro ut nobiscum in hac re labores et tentes aliquem Psalmorum in cantilenam transferre, sicut hic habes meum exemplum, uelim autem nouas et aulicas uoculas omitti, quo pro captu uulgi, quam simplicissima uulgatissimaque, tamen munda | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
simul et apta uerba canerentur. Deinde sententia perspicua et Psalmis quam proxima redderetur, libere itaque hic agendum et accepto sensu verbis relictis, per alia uerba commoda uertendum. Ego non habeo tantum gratiae, ut tale quid possem, quale uellem. Itaque tentabo, si tu uel Heman, uel Assaph, uel Iedithum sis. Idem peterem a Iohanne DoltzikoGa naar voetnoot1, qui et ipse copiosus et elegans est, sic tamen, si uobis otium erit, quod suspicor modo non esse tantum. Habes autem meos septem Psalmos poenitentiales et commentarios, e quibus sensum Psalmi capere poteris, aut si placet assignari tibi Psalmum primum, Ita, Domine ne in furore, uel septimum, Domine exaudi orationem. Iohanni Doltziko Psalmum secundum, item, Beati quorum, assigno, nam de profundis, a me versus est. Miserere mei iam praedestinatus fieri, uel si hi difficiliores sunt, arripite illos duos, Benedicam Dominum in omni tempore, Et exultate iusti in Domino, id est 33. et 32. uel Psalmum 103 Benedic anima mea Dominum. Responde uero, quid nobis in uobis sit spei. Vale in Domino. Vuitenbergae, Anno M.D.XXIIIIGa naar voetnoot2. Een waardevoller document inzake Luthers bedoelingen en verlangens bezitten we nauwelijks, zelfs niet in de onderscheiden voorredes tot de gezangboeken. Opvallend is hoe sterk Luther in deze brief de Psalmen op de voorgrond stelt. Uit de openingszin krijgt men de indruk dat hij met Psalmen bedoelt: geestelijke liederen (cantilenas spirituales, ut Paulus vocat - zie het citaat uit de voorrede tot de Formula Missae op blz. 70 hierboven) zoals de profeten (Mozes, Hizkia, Habakuk?) en de Kerkvaders (Ambrosius, Hilarius etc.) hebben gedicht, ‘psalmen’, hymnen, lof- en dankliederen dus. Maar uit het vervolg blijkt dat hij allereerst op het oog heeft psalmen-in-engere-zin over te brengen, d.w.z. òm te dichten tot cantilenen, (volksaardige) liederen naar het voorbeeld dat hij bij de brief insluit. Op grond van ‘de profundis, a me versus est’, heeft men gemeend dat Luther zijn ‘Aus tieffer not’ meegezonden zou hebben. Noodzakelijk is dit niet. Luther beveelt sterk de ‘berijming’ van de zeven boetpsalmen aan, maar zegt dat de zesde (ps. 130) niet meer bewerkt behoeft te worden aangezien hij dat zelf gedaan heeft. Zijn exempel kan ook psalm 12, Ach Gott von hymel sich dar eyn, geweest zijn, of Es spricht der unweysen mund wol (ps. 14), waarvan we aannemen dat ze eveneens tegen het eind van 1523 zijn gedichtGa naar voetnoot3. Maar wat was nu het exemplarische in de bijgevoegde psalm? De opvatting van het lied als zodanig, als weergave van de Hebreeuwse ‘Vorlage’ in een lied voor een nieuwtestamentische gemeente, een lied waarin men de eigen levens- en zielservaringen van de dichter ziet neergeslagen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een lied waarin het Verbum Dei verkondigd wordt naar de opvatting van de Wittenbergse reformatie? Of bestond het voorbeeld-ige ‘slechts’ in de vorm (cantilena) en de taal, vrij van ‘novae et aulicae voculae’, in de ‘verba, simplicissima vulgatissimaque, apta et tamen simul munda’? Ik meen dat het laatste het geval is. Zegt Luther zelf niet, dat hij niet kan wat hij wil? En wat hij wil, kan men eveneens uit de brief lezen: een Duitse psalm die zich naar de sententia zo dicht mogelijk bij het Hebreeuwse origineel aansluit, zij het dan dat men de vrijheid moet hebben om iets weg te laten (of toe te voegen) terwille van de duidelijkheid, goede verstaanbaarheid, om moeilijke woorden en wendingen te vervangen door ‘commoda’ (het volk passende), mits de sensus van de psalm maar behouden blijft. Dat ‘vertalen’ van een Hebreeuwse psalm kon Luther zelf niet, die ‘gratia’ was hem niet geschonken. Daarom wendt hij zich tot mannen van wie hij mag aannemen dat zij er wel toe in staat zijn. Mochten ze met de ‘sensus’ wat moeite hebben, dan staan hun in Luthers vertaling van de boetpsalmen en zijn commentaren hulpmiddelen ten diensteGa naar voetnoot1. Wat Luther wel kon, was een lied schrijven recht uit de bewogenheid van zijn strijdbaar gemoed, van zijn evangelisch geweten, uit de diepste gronden van zijn religieuze ervaring, en in de oudtestamentische psalmen vindt hij de gedachten en dus ook de woorden die uitspreken wat hem beroert. Meer dan tien jaren had Luther reeds innig met de Psalmen verkeerdGa naar voetnoot2. Zijn eerste voorlezingen als ordinarius te Wittenberg (1512/3) waren aan het Boek der Psalmen gewijd. Ter voorbereiding bediende hij zich van het in 1509 verschenen Psalterium Quincuplex van Faber Stapulensis (Lefèvre d'Etaples), dat nog geheel op de uitlegmethode van zijn tijd is gebaseerd: de tekst eerst literaliter of historice te verklaren en dan spiritualiter: allegorice, tropologice, anagogice. De ‘historische’ verklaring komt hierop neer dat men de psalm leest als op Jezus Christus betrekking hebbende, ja, indien mogelijk als een gebed van Christus zelf. De ‘allegorische’ exegese richt zich op de Kerk. Het hartebloed van de jonge monnik bespeuren we echter in een derde uitlegging van de tekst, die hijzelf de ‘moralische’ noemt: de uitdrukking van eigen zielsbeleven. Zo was het mogelijk dat zijn leer van de rechtvaardigmaking haar oorsprong vond in zijn studie van de Psalmen. De justitia - ‘In justitia tua libera me’ (ps. 31) - bleek nu niet langer het strenge gericht Gods, maar een synoniem van Zijn barmhartigheid. In 1517 maakt Luther een vertaling van de zeven boetpsalmen en geeft die uit met verklaringen, waarbij hij zich nog verder van de allegorische verklaring verwijdert. Intussen leert hij grondig Hebreeuws en daarvan leggen zijn voorlezingen over de Psalmen in 1519 getuigenis af. De Bijbelvertaling brengt hem opnieuw met het Psalter in aanraking. Der Psalter deutsch verscheen in 1524 afzonderlijk. Van de boetpsalmen geeft hij nu een ritmische vertaling: vier heffingen per vers. Hier heeft de studie van het Hebreeuws haar invloed doen gelden. ‘Es war die natürliche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Folge dessen, dasz sich hier ein Dichter um die Wiedergebung von Gedichten bemühte.’Ga naar voetnoot1 Ziehier een voorbeeld: 1517
O Gott, tzu dyr hab ich geschryen von den tyffen,
o got, erhore mein geschrey.
1524
Aus der tieffen ruffe ich herr zu dyr,
Herr hore meyne stym.
In 1523, na het Betbüchlein van 1522, waarin hij een aantal psalmen vertaald had, en vlak vóór de Psalter deutsch, dicht Luther enige liederen. We kennen de aanleiding: het verzoek van de gemeente van Leisnich, het optreden van Thomas Münzer in Alstadt. Het lied dat dan ontstaat is tegelijk gemeentelied en lied van persoonlijk ervaren. Deze twee sluiten elkaar niet uit: met de ervaring van de genade Gods in Christus kan de gemeente instemmen als in een lof- en danklied. Zó is het ‘Lutherlied’ ontstaan, dat enig is in de geschiedenis van het protestantse kerklied. Het strijdt (tegen Rome en Dwepers), het leert (het dogma van de justificatie door het geloof alleen, de nutteloosheid der werken, de zondevergeving uit enkel genade), het getuigt, het belijdt, het klaagt en het juicht. En toch kon Luther niet wat hij wilde! O sancte Martine! Op de medewerking van Spalatinus en Doltzig kon Luther niet wachten. Hij zou trouwens tevergeefs gewacht hebbenGa naar voetnoot2. Nog in 1523 verschijnen zijn en anderer liederen op losse blaadjes en, in 1524, waarschijnlijk al in de maand januari, worden acht liederen verzameld in een Nürnbergse druk, later het Achtliederbuch genoemd, waarvan de titel luidt: Etlich Cristlich lider Lobgesang, vn̄ Psalm, dem rainen wort Gottes gemeβ, auβ der heyligē schrifft, durch mancherley hochgelerter gemacht, in der Kirchen zů singen, wie es dann zum tayl berayt zů Wittenberg in bung ist. wittenberg. M.D.Xiiij. [moet zijn XXiiij]Ga naar voetnoot3.
De helft daarvan is van Luthers hand en onder die vier zijn drie Psalmliederen:
Het vierde lied van Luther, in de volgorde van het boekje het eerste, is: Nu frewt euch lieben Christen gmeyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om te laten zien hoe Luther de oudtestamentische psalm heeft ‘verwerkt’, druk ik Ach Gott von hymel af naast zijn vertaling van psalm 12 uit Der Psalter deutsch van 152Ga naar voetnoot1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Psalm 130 - Aus tieffer not -, die op blz. 273 en 489 in ander verband geciteerd wordt, verhoudt zich evenzo tot de grondtekst. ‘Es ist kein Zufall’, aldus Felix MesserschmidGa naar voetnoot1, ‘dasz Luther sich gerade diesen Psalm zur Übertragung gewählt hat; gibt er doch Luthers innerlichster und schwerster Erfahrung, von der Not durch die Sünde, ergreifenden Ausdruck. Und Luther hat nicht versäumt, auch seine Anschauung von der Rettung allein durch die Gnade und sola fide in seiner Übersetzung besonders zu unterstreichen.’ De oorspronkelijke psalm is voor hem slechts skelet; zijn verduitsing is tegelijk commentaar en exegese, waarin hij de kern van zijn reformatorische leer verwerkt.
Hoe intensief Luther zich in de laatste maanden van 1523 en de eerste van '24 met het kerklied heeft beziggehouden, blijkt uit de gezangboekuitgaven van laatstgenoemd jaar: de beide Erfurter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enchiridia (- ‘zcum Schwartzen Hornn’ en ‘zum Ferbefasz’Ga naar voetnoot1 -) en de Tenor-partij van het Geystliche gesangk Buchleyn (het zog. ‘Walthersche Gesangbuch’)Ga naar voetnoot2. De Enchiridia, zeer waarschijnlijk buiten medeweten van Luther verschenen, bevatten 18 liederen van zijn hand; het koorgezangboek, het eerste officiële, waaraan ook Luther een voorrede heeft meegegeven, 24Ga naar voetnoot3. Nieuwe psalmliederen hierin zijn Wol dem der ynn Gottes furcht steht (ps. 128), Es wollt uns Gott genedig seyn (ps. 67) - deze beide al in de Enchiridiën - en Wer Gott nicht mit uns diese zeyt (ps. 124). Opmerkenswaard is dat Luther in deze drie psalmen zich veel nauwer dan in de ‘oudste’ aan de bijbeltekst refereert. Het sterkst spreekt dat in Wol dem der ynn Gottes furcht steht, door Luther wel opgevat als huwelijkszang, maar tevens als zegenpsalm geschikt geacht voor de zondag.
Van de twee laatste versregels zegt Schliszke: ‘Noch wichtiger ist die Erweiterung im Mittelpunkt des Liedes. Strophe 3 Zeile 3-4 bringen in evangelischer Freiheit einen neutestamentlichen Gedanken in den Psalm und sprengen den alttestamentlichen Rahmen’Ga naar voetnoot4. Psalm 67 was in Israël een volksdanklied voor een goede oogst. Bij Luther is hij geworden een danklied voor de gaven in Jezus Christus, voor het heilbrengend Woord, en, in de laatste (3e) strofe, een bede om zegen tot Vader, Zoon en Heilige Geest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welk een waarde Luther hecht aan een woordgetrouwe weergave van de bijbelpsalm, moge blijken uit de geschiedenis rondom het ontstaan van Wer Gott nicht mit uns diese zeyt (ps. 124). Men zal zich het Quaerimus undique poetas herinneren. Het is niet te stout gefantaseerd wanneer men aanneemt dat behalve aan Spalatin en Doltzig ook aan anderen een soortgelijke brief is gezonden, eveneens met een exemplum van Luthers hand. In elk geval ontving Luther in de eerste dagen van januari '24 van Justus JonasGa naar voetnoot1 een bewerking van psalm 124: ‘Wo Gott der herr nicht bey uns helt’. Onder de handen van Jonas was de korte bijbelpsalm uitgegroeid tot een lied in acht strofen van zeven regels. Had Jonas de brief niet goed begrepen? Of heeft hij wellicht het voorbeeld verkeerd opgevat en gedacht dat het Luther juist om de commentaar te doen was? De 14e van dezelfde maand stuurt Luther aan Spalatinus ‘poema Justi Jonae Praepositi’, waaronder we, met Lucke, nauwelijks iets anders kunnen verstaan als de bewuste psalmGa naar voetnoot2. Ik kan niet aannemen dat Luther de psalm als een navolgenswaardig voorbeeld aan zijn vriend heeft doorgezonden, eerder als een afschrikwekkend. Zijn eigen bewerking, ongetwijfeld direct daarop vervaardigd, zou tonen hoe hij zich deze psalm in het Duits voor zijn gemeente dacht. Ik geef nu beide bewerkingen naast elkaar, waarbij ik gelegenheid zal hebben te laten zien hoc dicht Luther bij het origineel - in dit geval zijn eigen vertaling van 1524 - gebleven is. ‘Trotzdem ist die Verdeutschung ein Meisterwerk der Sprache und Verskunst’, zegt SchliszkeGa naar voetnoot3, woorden die men hem graag zal nazeggen. Maar het ‘trotzdem’ is onbegrijpelijk, tenzij men op het standpunt mocht staan dat een vertaling, - men neme dit woord in de pregnante zin van in een andere taal over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen -, van Hebreeuwse poëzie ternauwernood poëzie kan worden. In elk geval heeft Luther, die vreesde niet te kunnen wat hij wilde, het bewijs van het tegendeel gegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er volgen bij Jonas nog twee strofen van gelijke strekking. Had de dichter zich beperkt tot de strofen I, III en V, ik vermoed dat we dan een psalm van Luther gemist hadden, zo zeer zou het psalmlied zijn ideaal nabijgekomen zijn. Want Jonas' strofen hebben onmiskenbaar kwaliteiten. Ze zijn uit dezelfde gesteldheid voortgekomen als waarmee de Wittenberger zijn 12e psalm concipieerde: de verontwaardiging over de vervolging en laster van de kant van Roomsen en Dwepers. Jonas' derde strofe is heviger, naar woordkeus en ritme expressiever dan Luthers middelste. Een versregel als Strick ist entzwey und wyr sind frey (III, 5) is daarentegen, als zovele van Luther, onnavolgbaar. Het heeft er ook alle schijn van dat Luther ontevreden was over de bewerking die Michael Styfel (Stifel, Stieffel) gegeven had van de 10e psalm en die wel in het Geystliche gesangk Buchleyn van 1524 (het Walthersche Gesangbuch) was opgenomen, van waaruit ze in de Nürnberger, Erfurter en Zwickauer Enchiridien van 1525-'28 en de Straatsburgse gezangboeken van 1525-43 werd overgenomen, maar die in geen van de onmiddellijk van Luther zelf uitgaande liedboeken sedert 1524 meer een plaats vindt, behalve dan in een druk van 1537, waar de ‘psalm’ van 18 strofen tot 5 is teruggebrachtGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste drie strofen luiden: michael styfel
(Wackern. III. Nr. 108, S. 79) Der X. Psalm
i
Deyn armer hauff, Herr, thutt klagen
grossen zwang vom widerchrist,
Der seyn bosheyt hat verschlagen
wol vnter dem wort mit list,
Welchs ynn diesen letzten tagen
seyns grewels verstorung ist.
ii
Dein zukunfft wyr hoch begeren,
ach wo bleybstu, Herr, so lang?
Willtu vns den nicht geweren
vnd abwenden vnsern drang?
Sihe doch, wie als wolff vnd beren
die gewalltig rott an jhm hang.
iii
Wenn er hohmut treybt mit toben,
brennen mus deyn armer knecht,
Seynen anschlag mus man loben,
was er thut, ist alles schlecht;
Das heysst gutt, so disem buben
mus weychen deyn Gottlich recht.
Wanneer men nu nagaat dat deze strofen een weergave zijn van de bijbeltekst (naar het Psalter deutsch van 1524):
dan kan men zich voorstellen dat in een dergelijk lied Luther zijn psalmideaal niet verwezenlijkt zag.
Ein feste burg ist unser Gott kan men nauwelijks onder de psalmliederen rekenen. Het is zelfs geen bewerking van psalm 46, maar, aangegrepen door de machtige woorden die de Oude Kerk reeds in tijden van nood zong: Deus noster refugium, heeft Luther, in deze zich congeniaal tonend aan de Profeten wier voorbeeld hij wilde volgen, zijn Psalm geschreven. Men kan - Spitta heeft het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daanGa naar voetnoot1 - gaan zoeken naar overeenkomsten tussen psalm en lied, maar dat heeft geen zin. Luther wist wat de oudtestamentische psalm inhield: een belijdenis van rotsvast geloof in de overwinning door Jahwe's reddende nabijheid. Noch de doodsbedreiging van de krachten der natuur, noch de overmacht van razende vijanden kunnen de Godvrezende schokken, want de Heer is zijn toevlucht en bescherming. Vanuit deze wetenschap die de psalm hem geschonken had, dichtte hij, onder de druk van de machten en gevaren die hem en zijn gemeente bedreigden, van welke aard die ook geweest mogen zijn, de zang, die de kracht heeft van een bezwering: Ein feste burg ist unser Gott. Ik geloof ook niet dat bij het dichten van dit lied het ideaal uit 1524, dat hij zijn vrienden voorhield, Luther voor ogen stond. Ein feste burg is enige jaren later ontstaan (1529?) en intussen hadden anderen al gedaan wat hij wel wilde, maar niet kon. Hem was een andere gratia geschonken! Dit blijkt ook uit de andere liederen. Waar Luther ‘vertalen’ gaat, blijft hij poëtisch doorgaans beneden de kracht van zijn ‘vrije’ liederen. ‘Seine besten Lieder dichtete der zornige oder um seine Lehre oder das Heil seiner Gemeinde besorgte Reformator, seine mittleren der blosze Liturge und seine schlechtesten der Theologe und KatechetGa naar voetnoot2.’ Met een uitvoerige behandeling van de overige liederen zou ik buiten het kader van deze studie treden, maar ik kan ze toch niet geheel voorbijgaan, omdat hun vormprincipes op de latere psalmberijmingen invloed hebben gehad.
In liturgisch opzicht heeft Luther niet radicaal met het verleden gebroken. Integendeel, hij heeft heel wat elementen uit de oude Kerk overgenomen. De Formula Missae et communionis van 1523 bevat nog zo goed als alle Latijnse misgezangen en hoewel hij zelf, met medewerking van Rupff en Walther, twee jaar later een Duitse Misliturgie samenstelde, wilde hij toch de Latijnse mis niet geheel afschaffen met het oog op de scholieren in de steden, zoals hij schreef in zijn Deudsche Messe vnd Ordnung Gottisdienstes (Wittenberg 1526): ‘...denn es ist myr alles umb die iugent zu thun’Ga naar voetnoot3. Zo heeft hij ook bij het samenstellen van een gezangboek voor de gemeente uit de voorreformatorische liederenschat overgenomen wat met zijn leer overeenkwam of daarin zodanige wijzigingen aangebracht dat ze voor zijn evangelische gemeenschap geschikt waren. We vinden dan ook ‘vertalingen’ van oudkerkelijke hymnen en andere Latijnse gezangen als Christum wir sollen loben schon (A solis ortus cardine), Kom Gott schepfer heyliger geyst (Veni creator spiritus), Nu kom der heyden Heyland (Veni redemptor gentium) Verley uns frieden gnediglich (Da pacem); bewerkingen en uitbreidingen (in reformatorische zin) van voorreformatorische Duitse ‘kerk’-liederen als: Gelobest seystu Jhesu Christ, Gott der vater won uns bey, Nu bitten wyr den heyligen geyst, Mitten wyr im leben sind, Christ lag ynn todes banden; bewerkingen, meestal ook omwerkingen van oudere liederen, van de Decaloog, het Paternoster en het Credo, bewerkingen van enkele bijbelplaatsen als Jesaia dem propheten das geschach (Das deudsch Sanctus), Christ unser Herr zum Jordan kam, Sie ist mir lieb die werde Magd (geen Maria-lied, maar Ein lied von der Heiligen Christlichen Kirchen aus dem xij. capittel Apocalypsis). Wat Luther bewogen heeft tot het overzetten van de Latijnse hymnen en gezangen, lezen we in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de voorrede tot de verzameling van begrafenisliederen van 1542. ‘Zu dem [nl. tot de begrafenisplechtigheid] haben wir auch... die schnen Musica oder Gesenge, so im Bapstum... gebraucht sind, genomen, der etliche in dis Bchlin drcken lassen... Doch andere Text drunter gesetzt... Der Gesang und die Noten sind kstlich, Schade were es, das sie solten untergehen, Aber unchristlich und ungereimpt sind die Text oder wort, die solten untergehen’Ga naar voetnoot1.
Als Luther er in 1542 zo over dacht, zal hij negentien jaar tevoren zeker niet anders gevoeld hebben. De teksten mogen dan niet zo ongerijmd en onchristelijk zijn geweest als die van de begrafeniszangen, de muziek zal hem in de eerste plaats hebben aangetrokken. Hij bleef tevens in de lijn van een populaire traditie toen hij met bekende kerk- en (geestelijke) volksliederen de geliefde melodie overnam. Deze melodie schreef de dichter de vorm van zijn strofe en een bepaald aantal lettergrepen per vers voor. De tweedelige vierregelige strofe neemt daarbij de belangrijkste plaats in: zowel wereldlijk als geestelijk volkslied hadden de invloed van de ‘ambrosiaanse’ hymne ondergaan. De vrije, grote strofen stammen uit de wereld van de sequentie en antifoon; ook de fijne vijfregelige van Verley uns frieden gaat terug op de antifoon Da pacem. Ook elders past Luther bestaande strofevormen toe: de negenregelige van de historische ballade in Eyn newes lyed wyr heben an (het lied op de Brusselse martelaren van 1523), in Psalm 67 en in Christ unser Herr zum Jordan kam; de (driedelige) zevenregelige, waarmee hij aan het volkslied en het ‘Gesellschaftslied’ aanknoopte. De driedelige vorm, naar de terminologie van de Meistersänger uit Stollen, Gegenstollen en Abgesang bestaande, is een vinding van de Minnesang. Van daaruit is hij in het volkslied overgegaan. In het ‘kerklied’ was deze vorm niet of nauwelijks doorgedrongen. Voor Luther is hij echter de geliefdste strofe geworden, die hij ook met volmaakt meesterschap hanteert. De beide ‘Stollen’ bestaan ieder uit één volzin, door gekruist rijm, staand-slepend, met elkaar verbonden. Het ‘Abgesang’ heeft twee staande rijmen, terwijl de slotregel slepend doch niet rijmend eindigt. Reeds Jonas heeft de kracht van deze strofe ervaren, toen hij, Luthers exemplum volgend, zijn 124e psalm schreef. Zo'n opgang heeft de vorm onder de kerklied-dichters van de 16e eeuw gemaakt, dat men al spoedig ging spreken van de ‘Kirchenliedstrophe’.
Bij een onderzoek naar de ‘metriek’ van Luthers liederen blijkt dat deze veel sterker afhankelijk zijn van de melodie dan bijvoorbeeld de MinnesangsliederenGa naar voetnoot2. ‘De noten maken de tekst eerst levend’, zegt Luther, en daarom is het niet zo erg als een vers wat hinkt. Een Meistersänger is de reformator niet geweest, al is hij vanzelfsprekend sterk door hun metrische principes beïnvloed geworden. Maar sterker staat hij in de traditie van het wereldlijk en geestelijk volkslied, van het kerklied. Dat wil niet zeggen dat Luther geen enkele aandacht schonk aan de overeenstemming van metrisch en natuurlijk woordaccent, integendeel, in tal van liederen is de afwisseling van sterk en zwak betoond regelmatiger dan bij vele van zijn tijdgenoten. Waarom of waardoor echter in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ene lied veel meer gevallen van ‘antimetrie’ voorkomen dan in het andere, is niet vast te stellen. Ook dat Luther liet zingen: Vatér unsér im Hímmelréich, had in de 16e eeuw noch een verklaring, noch een verontschuldiging, noch een berisping nodig. De dichters van deze tijd bekommeren er zich niet veel om, natuurlijk en metrisch accent met elkaar in overeenstemming te brengen, daar de antimetrie door de melodie opgeheven wordt of in elk geval niet als zo storend wordt gevoeldGa naar voetnoot1. Wat tot nu toe van Luthers liederen is gezegd, geldt in het algemeen ook van zijn stijl. ‘Luther hat neue Töne gefunden, Töne eines neuen Fühlens, der Herzensangst, des Zornes und Ingrimmes, der Inbrunst, des Gotteseifers, des Trotzes und der Wut - eigene, persönliche Form hat er fast nie geschaffen, und wollte es nicht. Alles Formale, Metrik und Strophe, zum Teil auch der Ausdruck, ist bedingt durch das weltliche und geistliche Volkslied, durch das Gesellschaftslied und das Meistersingerlied, und durch die Hymne. Das ist wichtig. Denn es ist eines der Hauptfordernisse einer Dichtung, die für eine Gemeinde bestimmt ist...’Ga naar voetnoot2. Wel veronderstellen zijn liederen, en naar we hebben gezien ook zijn psalmen, sterke persoonlijke overtuigingen en ervaringen, doch hun uitbeelding is niet subjectief, volstrekt niet personnlijklyrisch. Luthers gemeentelied beweegt zich dan ook, om zo te zeggen, in de middellaag van het gevoel. Zo kan de gehele gemeente deel hebben aan het lied.
Zowel formeel als ook naar de inhoud was Luthers dichterlijke werkzaamheid er dus op gericht vat op het volk te krijgen. Niet alleen luisterde hij de taal van het volk af en maakte hij de psalmen voor ieder verstaanbaar, maar hij actualiseerde ook de oudtestamentisch zangen. Van bijzondere betekenis daarbij is de keuze van de werkwoordstijden. Volgens Lerche heeft A. Risch er in zijn artikel ‘Luther als Bibelübersetzer’ op gewezen dat de reformator in het Psalter in steeds sterker mate presens- en futurumvormen heeft gebruikt waar Vulgaat en Hieronymus verledentijdsvormen hebben. Wat zich in de psalmvertalingen langzamerhand ontwikkelde, is in de psalmliederen volledig in praktijk gebrachtGa naar voetnoot3. Wat aan deze zangen dynamiek, ritme en klank verleent, zijn de melodieën. We behoeven hier niet in te gaan op de vraag in hoeverre Luther zelf melodieschepper is geweest. Dat hij echter bij de samenstelling van de gezangboeken een muzikaal woord heeft meegesproken, is niet aan twijfel onderhevigGa naar voetnoot4. Welke waarde de reformator hechtte aan de melodieën van enkele Latijnse hymnen, zagen we boven. Ook het voorreformatorische Duitse kerklied heeft hem zangwijzen verschaft, evenals het wereldlijk volkslied. Opmerkelijk is dat de psalmen alle een oorspronkelijke (door Johann Walther of Luther zelf gecomponeerde, vaak op oudere volkszangwijzen geïnspireerde) melodie hebben gekregen, die zich echter in karakter nauw bij de andere aansluit: syllabisch, met slechts enkele melismen, hoofdzakelijk als afsluiting van een melodische zin, en hier en daar een syncopische figuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beter dan woorden zullen een tweetal voorbeelden compositie en karakter illustreren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Luthers medewerkersLuther wilde dus Psalmen. Daartoe ging hij zelf aan het dichten en trachtte hij ook anderen te bewegen hem in dit werk bij te staan. ‘Quaerimus itaque undique poetas’, schreef hij aan SpalatinusGa naar voetnoot1, en uit het ‘undique’ mogen we afleiden dat zijn verzoeken niet alleen aan deze en Doltzig zijn uitgegaan. We mogen zelfs aannemen dat ook aan de ‘anderen’ een soortgelijk program is voorgelegd als de brief aan Spalatin vermeldt: jou, Spalatinus heb ik van de boetpsalmen de eerste (ps. 6) of dè | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zevende (ps. 142 [Hebr. 143]) toebedacht en Doltzig de tweede (ps. 31 [Hebr. 32]) - de zesde (ps. 129 [Hebr. 130]) heb ik zelf in verzen gebracht en voor de 4e (ps. 50 [Hebr. 51]) al een dichter gevonden; vind je de twee opgegevene te lastig, dan kun je psalm 33 [Hebr. 34], 32 [Hebr. 33] of 103 [Hebr. 103 of 104?] nemen. Is het zo, dat de reformator een zeer bepaald, zij het voorlopig, programma voor ogen stond? Is er een reden te bedenken waarom hij naast het De profundis allereerst de psalmen 12 en 67 dichtte? Is het toevallig dat Michael Styfel psalm 10 laat publiceren, dat Johannes Gra(u)mann (Poliander) psalm 103 berijmt en Andreas Knoppken (Knoppen, Knöpken), onder andere, psalm 25 (eerste publikatie 1527)? Dat Luthers voorkeur in het bijzonder uitging naar de boetpsalmen, behoeft ons, dunkt me, niet zo zeer te verwonderen. Van alle psalmen waren dit de bekendste en, als gebeden, de meest gebruikte. Tal van afzonderlijke uitgaven waren ervan in omloop, weinig minder talrijk waren de ‘uitleggingen’ erop, waaronder een van de reformator zelfGa naar voetnoot1. Luther knoopte nu eenmaal graag bij het gegevene aan, want het was hem niet om een totale omwenteling te doen, maar om een hervorming, een zuivering. Door middel van boetpsalm-liederen wilde hij de nieuwe inhoud bij het volk ingang doen vinden. Zijn eigen psalm Aus tieffer not is daar het beste bewijs van, en ik neem aan dat het Miserere, - iam praedestinatus fieri - geen ander geweest is dan de berijming van de 51e psalm door Erhart Hegenwalt, welk lied te Wittenberg freytag nach Epiphanie im 1524 Jar het lichtzagGa naar voetnoot2. Maar ook langs een andere weg trachtte Luther het bestaande, in ‘gezuiverde’ vorm vanzelfsprekend, te continueren. Dat deed hij bijvoorbeeld in het Betbüchlein van 1522, dat de voor leken bestemde gebedenboekjes, waaronder het befaamde Hortulus animae, moest vervangen. ‘Trotz der deutlich erkennbaren Fäden, die von Luthers Buch zu den vorreformatorischen Gebetbüchern sich hinüberziehen, ist das “Betbüchlein” doch etwas wesentlich anderes geworden’Ga naar voetnoot3. Het principieel andere is mede gelegen in het feit dat Luther, nog voor de eerste oplage in druk voltooid wasGa naar voetnoot4, aan het gebedenbestand acht verduitste psalmen (in proza) als ‘Mustergebete’ toevoegde. Dit waren de psalmen 12, 67, 51, 103, 20, 79, 25 en 10. Waarom Luther juist met deze psalmen zijn gebedenboekje completeerde, daarvoor heeft men geen verklaring kunnen geven. Maar het verband tussen de in 1523/'24 vervaardigde psalmberijmingen en het Betbüchlein is m.i. onmiskenbaar. Wat het vrome gemeentelid in zijn huis in proza bad, zou hij in Gods huis in liederen zingend bidden.
Luthers oproep is, zoals we zagen, niet geheel onbeantwoord gebleven. Wel blijkt zijn hoop op Spalatin en Doltzig ijdel geweest te zijn, maar anderen hebben zich aan het werk gezet. Niet altijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot tevredenheid van de Meester. Justus Jonas en Michael Stiefel ondervonden het: de eerste werd ‘gecorrigeerd’, de tweede kwam niet in aanmerking om in het officiële gezangboek te worden opgenomen. Gunstiger zal Luther geoordeeld hebben over de 51e psalm van Erhart Hegenwalt. Diens lied is weliswaar vrij mat, maar het is vroom en - bijbelgetrouw. De eerste van de vijf strofen luidt:
De volgende die onze aandacht vraagt, is de Meistersinger van Nürnberg, de schoenmaker Hans Sachs. In 1526 publiceerde hij Dreytzehn Psalmen zusingen, welke direct daarop (1527) in de Nürnberger en Erfurter Enchiridiën opgenomen werdenGa naar voetnoot1. Het zijn de psalmen 9, 10, 11, 13, 15, 30, 43, 56, 58, 124, 127, 146 en 149. Ze zijn alle gedicht in de ‘kerkliedstrofe’, maar deze mist de helderheid van Luthers bouw. Niet zelden zet een volgende strofe de gedachte van de vorige voortGa naar voetnoot2. Waar het ritme en het aantal lettergrepen het toelaten, neemt Sachs de prozatekst (Luthers Psalter van 1524) woordelijk over. Zo wordt het gedicht, in zijn streven de tekst zo getrouw mogelijk weer te geven, eigenlijk rijmend proza met getelde syllaben, en, uiteraard, een aantal stoplappen. Opmerkelijk is de asyndetische zinsbouw, die men in andere gedichten van Sachs ook aantreft; hier echter maken zijn liederen door het weglaten van de verbindingswoorden vaak een onsamenhangende indruk.
Toch kan het oordeel over Sachs gunstiger luiden dan in het bekende epigram: Hans Sachs ist ein Schuhmacher und Poet dazu wordt uitgedrukt. ‘Nirgends ist die Würde des Kirchenliedes verletzt, und wenn auch sprachliche und rhyth- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mische Unzulänglichkeiten den Wert seiner poetischen Leistung heranmindern, so atmen seine Lieder [bedoeld zijn de Psalmen] doch eine rührend kindliche Frommigkeit’, aldus LercheGa naar voetnoot1. Ik geef nu twee psalmen van Hans Sachs met de overeenkomstige prozatekst. Psalm 124 heb ik gekozen ter vergelijking met de berijming van Jonas en LutherGa naar voetnoot2, psalm 43 omdat deze later in ander verband weer ter sprake zal komenGa naar voetnoot3.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hans sachs
(Wackern. III, Nr. 97, S. 66) Der .cxxiiij. Psalm Dauid. Nisi quia dominus erat in nobis.
i
Wo der herre nicht bey vnns wer,
also sag Israheli,
Wo nicht bey vns were der herr,
wenn die menschen vnzeli
Setzen wider vns gwaltigklich,
sie verschlunden vns lebendich,
wenn jr zoren ergrimmet,
ii
So het das wasser vns ertrenckt,
wasser stram hetten nohe
Vnser sele zů grundt versenckt,
es weren wasser hohe
Vber vnser seel gangen drat:
gelobt sey got, der vns nicht hat
geben zum raub in zeene!
iii
Entrunnen so ist vnser seel,
wie ein vogel on wissen
Einem listigen vogler schnel,
der strick der ist zerrissen
Vnd wir sind frey, ledig vnd loß,
vnser hilff steet im herren ploß,
der gmacht hat hymel, erdenGa naar voetnoot1.
Richten we nu onze blik nog even op de twee Noordduitsers, Johannes Gramann en Andreas Knoppken. De laatste schonk zijn eersteling als bijdrage aan het Nederduits gezangboek van 1526: EYn gantz schone vnde seer nutte ghesangk boek, tho dagelyker uinge geystlyker gesenge vnd Psalmen, vth Christliker vnd Euangelischer schryfft, beuestyghet, beweret, vnde vp dat nyge gemeret [usw.]Ga naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waardering moet men hebben voor de knappe manier waarop de bijbelpsalm woordgetrouw in drie kerkliedstrofen - waarvan ik er hier twee laat volgen - is verwerkt, zonder dat de dichter daarbij vervallen is in de onvolkomenheden van Hans Sachs.
Drie andere psalmen, 2, 3 en 25, verschenen in 1527, als aanhangsel van Burkart Waldis' spel De parabell vam vorlorn Szohn, Tho Ryga ynn Lyfflandt. M.D.xxvij.Ga naar voetnoot1 Psalm 2 wordt beneden in mijn hoofdstuk over Utenhove geciteerdGa naar voetnoot2; ik druk hier van psalm 25 de eerste strofe af. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In De drudde psalmGa naar voetnoot1 heeft Knoppken zich laten gaan. De betrekkelijk korte psalm heeft bij hem negen strofen van zes regels (aabccb, maar met vele assonanties). De uitbreidingen zijn echter alle aan de psalmen ontleend! Van Gramann heeft Wackernagel de enige psalm opgenomen: Der .CIII. Psalm, Nu lob mein seele den Herren. In gesangs weiβ., in vier twaalfregelige strofen, waarvan de eerste luidt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik meen genoeg voorbeelden te hebben bijgebracht om aan te tonen dat in het eerste decennium na Luthers oproep de dichters (op een enkele uitzondering - Gramann - na) er naar hebben gestreefd niet alleen bijbelgetrouwe, maar zelfs zoveel mogelijk woordgetrouwe berijmingen te schrijven. Luthers Psalter van '24 was voor dat ‘woord’ het richtsnoer. Gezegd kan dus worden dat men in het algemeen meer Luthers aanwijzingen gevolgd heeft dan zijn exempla. Geen van de tijdgenoten echter komt Luther nabij in ‘markige Knappheit, Urwüchsigkeit und Kraft des Ausdrucks’Ga naar voetnoot1. Wel hebben ze met hem getracht de psalm te maken tot een lied voor een nieuwtestamentische, protestantse gemeente. In de meeste gevallen gebeurde dat evenwel als een soort toepassing en dan nog ter vulling van een strofe. Voor Luther is de psalm aanleiding tot een lied, voor zijn volgelingen is hij het lied zelf. Toch hebben de psalmen in de diverse stedelijke gezangboeken van lutherse signatuur een bescheiden plaats ingenomen temidden van de na 1530 steeds toenemende stroom van evangelische liederen. Het beroemde Leipziger gezangboek van 1545, gedrukt door Valentin BabstGa naar voetnoot2, brengt naast de zeven psalmen van Luther (Ein feste burg daaronder begrepen) in het eerste deel slechts drie berijmde psalmen (nl. van Jonas, Hegenwalt en Kolros), in het tweede tien, waaronder vijf van Straatsburgse oorsprong. ‘Zu einem ganzen Liederpsalter ist es auf lutherischem Boden zunächst aber noch nicht gekommen’, zegt Leopold CordierGa naar voetnoot3. Voordat op lutherse bodem een volledig berijmd psalter ontstond, waren er op de Duitse al zes verschenen. In de volgende paragraaf zal daar nader over gesproken worden. Nu wil ik alleen opmerken dat geen van bedoelde volledige psalters het werk is geweest van één dichter. Dat is wel het geval bij Der Psalter, In Newe Gesangs weise, vnd künstliche Reimen gebracht, durch Burcardum Waldis. Mit ieder Psalmen besondern Melodien, vnd kurtzen Sum̄arien. [Aan het eind] Getruckt Zu Franckfurt am Meyn, Bei Christian Egenolff. Anno M.D.Liij. Im Mayen., het eerste complete Lutherse psalmboekGa naar voetnoot4. Zijn eerste psalm publiceerde Waldis in 1527 als aanhangsel van zijn ‘Fastnachtspiel’: De parabell vam vorlorn Szohn Luce am xv. [&c.]. Het volledige opschrift luidt: De cxxvii. psalm vordutscht dorch Borchardt Waldis sampt mit twen andern LauesenghenGa naar voetnoot5. Aanleiding tot het dichten ervan was Luthers zendbrief An die Christen zu Riga in LieflandGa naar voetnoot6, met een uitleg van psalm 127, waarin de reformator in het bijzonder de werkheiligheid bestrijdt en de werking van het geloof zonder de werken der wet in het licht stelt. Deze gedachten heeft Waldis ook in zijn psalmlied op de voorgrond geplaatst. Als voorbeeld geef ik de eerste drie strofen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat Max Horn, die zijn Inaugural-Dissertation aan Waldis heeft gewijd (zie noot 6, pag. 91) niet is opgevallen, is dat de dichter zich bovendien heeft laten inspireren door de psalmencommentaar van Johannes Bugenhagen de PommeraanGa naar voetnoot1. Zo bijvoorbeeld in de voorlaatste (se) strofe: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De psalm werd in 1531 in het Rostocker, in '34 in het Magdeburger Gesangbuch ingelijfdGa naar voetnoot1. Volgens Horn moet Waldis tussen Kerstmis 1536 en juli 1540 zijn meeste berijmingen geschreven hebben. Eerst in '53 verscheen zijn volledige Psalter in druk, nadat misschien al enkele jaren tevoren sommige psalmen op vliegende blaadjes verspreid waren. Wel werden in het Bonner Gesangbuch van 1561 zes psalmen opgenomen, maar ingang heeft Waldis' werk niet gevonden. Daarvoor waren zijn liederen te sterk persoonlijk gekleurd, hetgeen ook in zijn strofebouw duidelijk tot uiting komt. Nu valt echter niet te beslissen of eerst de liederen en daarna de melodieën zijn ontstaan. Het omgekeerde is evenzeer mogelijk. Van de zangwijzen zegt Horn: ‘(Man hat) in den Waldis'schen Melodien alte Hymnenmelodien zu sehen, die - ursprünglich zum rezitierenden Vortrag bestimmt - im Psalter zu rhythmischen Reihen nach bestimmten Strophenschematen zusammengefasst sind’Ga naar voetnoot2. Verder merkt hij op: ‘Die Lieder... erfüllen ihre Bestimmung vollkommen erst dann, wenn sie gesungen werden’Ga naar voetnoot3. Waar het maar enigszins mogelijk is, betrekt Waldis de psalm op Christus; in de overige gevallen past hij hem toe op het evangelie, op het Godsrijk, op de gemeente, op de individuele evangelisch-gelovige. In de opschriften boven zijn psalmen drukt hij de bedoeling ervan duidelijk uitGa naar voetnoot4. Een begenadigd dichter was Waldis ongetwijfeld. Zijn 70e psalm moge daar een bewijs van zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burkart waldis
(Wackernagel III, Nr. 764, S. 664) Psalm. LXX. Deus in adiutorium. Gebetpsalm vmb hülff wider die Tyrannen vnd feind der Christenheyt.
i
Hilff, Herre Got, zu dieser zeit
der Christenheyt,
errett vns auß der angst vnd not!
Tyrannen mord vnd ketzer gifft
gar hart vns trifft,
veruolgen gar biß in den todt.
Ir bse tück
wirff du zurück,
mach sie zu schand
nur alle sand,
die vns bßlich nach stelln, O Got!
ii
Auff das die Christenheyt auff erd
getrstet werd,
sich frewen můß vnd frlich sein.
All die deins Namens ehr lieb han,
glauben daran
vnd fragen nach dem willen dein,
Die dancken dir
aus hertzen gir,
vnd sagen, das
on vnderlaß
hoch globt sei Got in seiner gmein.
iii
Ob wir gleich arm sein vnd elendt,
das glück sich wendt
vnd vns die Welt verachtet sehr,
So han wir doch den trost bei dir,
daß du kompst schir,
errettest vns, mein Got vnd Herr!
Du stehst vns bei
vnd machst vns frei,
drumb wir mit preiß
auff alle weiß
singen deins Namens lob vnd ehr!
Het ligt niet in de bedoeling van dit overzicht alle psalmendichters van de Wittenbergse reformatie de revue te laten passeren. Wel zou een onderlinge vergelijking van opvattingen en resultaten belangwekkend en leerrijk zijn, maar dat zou een voor ons doel veel te omvangrijke studie worden. Geen protestants dichter in de 16e eeuw toch of hij heeft kerkliederen vervaardigd. Geen kerkliederendichter of hij heeft psalmen berijmd. In de voorafgaande bladzijden hebben we een indruk kunnen krijgen van de wijze waarop de dichters de taak die Luther hun voorgehouden had, hebben vervuld. Bij de reformator zelf constateerden we een zeker verschil tussen de theorie, zoals hij die in zijn brief aan Spalatin had uiteengezet, en de praktijk van zijn psalmliederen. Van zijn vrienden heeft Luther toepassing van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theorie gevraagd en vaak ook gekregen. Anderen daarentegen hebben eer het voorbeeld van de Meester gevolgd. In het algemeen kunnen we zeggen dat de ‘lutherse’ psalm, ook de woordgetrouwe van de eerste categorie, een lied is voor de nieuwe gemeente. Tussen de psalmen van Burkard Waldis en die van Hans Sachs bestaat in dit opzicht geen essentieel verschil. Doordrenkt van de reformatorische leer en van het levensgevoel der nieuwe gemeente, zet de psalmberijming van de Wittenbergse reformatie in zijn nieuwtestamentische interpretatie in zekere zin de traditie van de middeleeuwse psalmexegese voort.
Op Duitse bodem zullen ook psalmberijmingen ontstaan waaraan de middeleeuwse christologische exegese volkomen vreemd is. Maar de gedachte om een psalm voor het volk zingbaar te maken, door hem in volksliedaardige strofen te berijmen en van een volksliedaardige melodie te voorzien, gaat terug op Luther. De berijmingen waarop ik zojuist doelde, zijn die van Ambrosius Lobwasser, die in 1565 het gehele Franse psalter vertaalde - de eerste druk dateert van 1573 -; van Paulus Schede (Melissus), die de eerste vijftig psalmen van Marot en de Bèze in het Duits overzette (1572), en die van Philipp der Jüngere, Freiherr von Winnenberg und Beilstein, die op zijn beurt in 1588 het hugenootse psalmboek vertaaldeGa naar voetnoot1. Over de laatste spreek ik verder in het geheel niet; over Lobwasser en Schede zal ik in het hoofdstuk over de Psalmen van Datheen de dan in dat verband nodige mededelingen doen. Een studie die op enigermate bevredigende wijze de ideële en formele invloed van de Duitse psalmberijmingen zou willen schetsen, zou zich over een groot aantal landen van Europa moeten uitstrekken: Duitsland zelf - voor de r.k. berijmingen -, Engeland, Schotland, de Scandinavische landen, Polen, Italië, Zwitserland, Spanje en Frankrijk en Nederland. In dit boek zal, bij de behandeling van de Elzas, Frankrijk en de Nederlanden, aan die invloeden vanzelfsprekend de nodige aandacht worden besteed. |
|