De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
[pagina 31]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 32]
| |
slaan. Maar ketters raken de Kerk altijd in haar zwakke plaatsen en zo heeft de Milanese bisschop evenzeer gereageerd - en stellig welbewust - tegen de praktijk in eigen Kerk, die de gemeente hoe langer hoe meer uit de kerkzang terugdrong.
Hier volgt de aanhef van een van zijn hymnen: AEterne rerum conditor,
Noctem diemque qui regis,
Et temporum das tempora,
Ut alleves fastidium.
Praeco diei jam sonat,
Noctis profundae pervigil,
Nocturna lux viantibus
A nocte noctem segregans.
Hoc excitatus Lucifer
Solvit polum caligine,
Hoc omnis errorum chorus
Viam nocendi deserit.
etc.
Van Ambrosius' tijdgenoot Prudentius (gest. na 405) is de bekende morgenhymne in dezelfde strofe en maat: Ales diei nuntius, een tegenhanger van Ambrosius' avondlied Te lucis ante terminum, dat zijn melodie leende aan de nog beroemder avondzang van een onbekende dichter uit de 7e eeuw: Christe, qui lux est et dies,
Noctis tenebras detegis
Lucisque lumen crederis,
Lumen beatum praedicans.
Eveneens in Ambrosiaanse stijl is het kerstlied van Sedulius (5e eeuw): A solis ortus cardine. ‘In de ambrosiaansche hymnen wordt het heil toegepast op elken dag, elk uur; elk tijdstip wordt daardoor beleefd als de komst van het heil. Dat is het geheim van deze monumentale kerkliederen. En daarbij past geheel de klare, streng-zakelijke stijl’Ga naar voetnoot1. ‘Monumental’ is ook de karakteristiek die Singer aan deze hymnen geeftGa naar voetnoot2. Met Venantius Fortunatus (± 530-± 600) komt bij het zakelijke en strenge een ander element, een nieuw mystisch godsbesef, vooral in zijn kruisaanbiddingsliederen: Vexilla regis prodeunt; Pange, lingua, gloriosi en Crux fidelis inter omnes. De strofe van beide laatste hymnen is zesregelig, het metrum trocheïsch. De Karolingische Renaissance doet een geleerde als Paulus Diaconus (720-795) gecompliceerder | |
[pagina 33]
| |
metra toepassen. Meer vermaard, om het gebruik dat Guido van Arezzo (gest. 1050) ervan maakte, dan beroemd is zijn hymne
Ut queant laxis resonare fibris
Mira gestorum famuli tuorum,
Solve polluti labii reatum,
Sancte IohannesGa naar voetnoot1.
Maar de Ambrosiaanse hymne blijft in ere, getuige het ‘geweldige’ lied, dat aan Rhabanus Maurus (ca. 776-856) wordt toegeschreven: Veni creator spiritus. In de nu volgende eeuwen wint het onderschuiven van woorden (aanvankelijk proza) onder de soms oneindige notenreeks van de Alleluia-jubel aan populariteit. Frankrijk is het stamland, Notker Balbulus uit St.-Gallen (ca. 840-912) een der vruchtbaarste auteurs ervan. Oorspronkelijk hebben de sequentie-‘liederen’, uiteraard, een onregelmatige vorm, maar langzamerhand ontwikkelden ze zich tot gewone strofische hymnen, al onderscheiden ze zich daarvan door hun bijzonder muzikaal type, een veelvuldig Alleluia- of Kyrieleis-refrein, en het loslaten van antieke metra. Een der allerschoonste sequenties is de Pinksterhymne Veni sancte spiritus
et emitte coelitus
lucis tuae radium.
Alleluia.
waarvan de dichter onbekend is. In de 12e eeuw brengt Adam de St.-Victor (gest. 1157) te Parijs de sequentielitteratuur tot grote bloei. Voorzover hij in regelmatige strofen schrijft, gebruikt hij bij voorkeur deze, van het Paaslied: Sexta passus feria,
die Christus tertia
resurrexit;
surgens cum victoria,
collocat in gloria
quos dilexit.
Het rijm, dat voordien sporadisch en vaak toevallig optrad, is nu een principieel element geworden en zal zich in de volgende eeuwen handhaven. De beroemdste twee liederen die de 13e eeuw heeft voortgebracht zijn uit de gedachten-, liever gevoelswereld van de H. Franciscus (1182-1226) ontstaan: het Dies irae, dies illa, toegeschreven aan Thomas de Celano (± 1190-± 1260), en het Stabat mater dolorosa, misschien van de Engelse minderbroeder John Pecham.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 34]
| |
Maar naast Franciscus moeten twee andere groten geplaatst worden, Bernhard van Clairvaux (1091-1153) en Thomas van Aquino (1225-1274), de exponenten van de Mystiek en de Scholastiek. Het spreekt vanzelf dat de verschuivingen in de theologie in hun liederen tot uiting komen: de persoonlijke beleving van het heil in Jezus (en van de vertroosting in Maria) bij Bernhard en de zijnen, de accentuering van het sacrament bij Thomas. Van Bernhard is het bekende lied Jesu dulcis memoria; van Abaelardus (1079-1142), zijn tegenstander, de sequentie Mittit ad virginem, een Annunciatielied, merkwaardig om zijn 5-regelige strofe: Mittit ad virginem
non quemvis angelum,
sed fortitudinem
suam, archangelum,
amator hominis.
Thomas' bekendste hymnen zijn: Pange, lingua, gloriosi; Sacris solemniis juncta sunt gaudia; Lauda, Sion, salvatorem (een sequentie) en het lied van de Sacramentsprocessie Adoro te devote, latens deitas. Al in de 10e eeuw ontstonden naast de sequenties de tropen. De vocalises op de e van Kyrie (eleison) waren zo uitgesponnen dat de zangers moeite hadden met het onthouden van de notenreeksen. Om hun bij het instuderen te hulp te komen werd onder elke noot een lettergreep geplaatst van een zin die de ruimte tussen Kyrie (of Christe) en eleison opvulde. Deze interpolaties acht men de oorsprong van de dramatische opvoeringen in de kerk op de hoge feestdagenGa naar voetnoot1. De ‘opvulsels’ droegen uiteraard een populair karakter. Ze hebben aanleiding gegeven tot grove ontsporingen, maar anderzijds ook tot het dichten van volkse hymnen, die zeer dicht bij het geestelijk volkslied staan, vooral door hun melodieën.
Een voorbeeld van een zeer oude troopGa naar voetnoot2 (ws. 11e eeuw):
Kyrie - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - eleison.
Kyrie, fons bonitatis, Pater ingenite, a quo bona cuncta procedunt, eleison.
Kyrie, qui pati Natum mundi pro crimine, ipsum ut salvaret, misisti, eleison. etc.
Van de volkshymnen die op deze wijze ontstonden, zijn uit de 14e eeuw het bekendst: In natali domini, Quem pastores laudavere, Nunc angelorum gloria, Puer natus in Bethlehem, Resonet in laudibus, die alle Kerstliederen zijn; het Passielied Patris sapientia, veritas divina; het Paaslied Surrexit Christus hodie. In de volgende eeuw voegt zich daar nog aan toe het Kerstlied Dies est laetitiae. Zo zijn sedert de tijd van Hilarius van Poitou en Ambrosius van Milaan vele duizenden hymnen gedicht. De geschiedenis van de oorspronkelijke toepassing ervan is niet geheel duidelijk. Gelet op de inhoud van zijn liederen zal Ambrosius ze hebben vervaardigd om ze te doen zingen tijdens de dagelijkse ochtend- en avonddiensten, die in elk geval in zijn tijd gehouden werden. In de volgende eeuw werden tussen de vigiliën (metten) en de vesper de laudes, tertia, sexta en nona gevoegd, waar | |
[pagina 35]
| |
in de 5e eeuw de prima nog bij kwamGa naar voetnoot1. Sedert Benedictus (± 480-na 543) in zijn Regel hymnen voorschreef voor de liturgieën der getijdegebeden, werden ze in de kloosters algemeen toegepast. In Duitsland en Frankrijk kwamen ze vrij spoedig daarna ook in de gewone eredienst, in Rome echter eerst in de 12e eeuw. ‘En het heeft niet lang geduurd. De geweldige bloei van de hymnenliteratuur is door de kerk opzettelijk geknot. Een zekere vrees voor het volks- en gemeentelied is hieraan niet vreemd geweest’Ga naar voetnoot2. |
|