De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
[pagina 5]
| |
Inleiding | |
[pagina 7]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 8]
| |
ritmisch geaccentueerd door tamboerijnen, en daarna ‘antwoordt’ Mirjam weer met een refrein dat vrijwel gelijkluidend is met Ex. 15:1Ga naar voetnoot1. Dit spontaan, vervoerd, responsoriaal hymnegezang, in zijn drieëenheid van woord, muziek en dans, kan men beschouwen als de oervorm van Israëls religieuze dichtkunst. Er kunnen meer aanleidingen geweest zijn tot het dichten van lofzangen. De ervaring van Jahwe's nabijheid, van Zijn ingrijpen in Israëls volksleven zal, evenals dat aan de Schelfzee het geval was, zangen hebben doen geboren worden. In tijden van overheersing en druk wordt het volk opgewekt om Gods daden te herdenken en te bezingen: Gij, die rijdt op blanke ezelinnen,
gij, die gezeten zijt op tapijten,
gij, wandelaars op de weg, gewaagt er van!
Op het geluid van hen die de maat aangeven bij de drinkplaatsen,
daar bezinge men de rechtvaardige daden des heren...
(Richteren 5:10-110)
Het is de grote verdienste van Hermann Gunkel de Psalmen bestudeerd te hebben als litteraire voortbrengselen, ze onderling te hebben vergeleken om daaruit de verschillende soorten vast te stellen, ze te hebben willen verklaren naar de situatie waarin ze ontstonden: uit hun sociaal, psychologisch en historisch milieu, hun ‘Sitz im Leben’. Aan de cultus, als natuurlijke voedingsbodem voor het religieuze lied, heeft hij daarbij een belangrijke plaats toegekendGa naar voetnoot2. ‘De eredienst van het volk Israël, die bestaat in de grote jaarlijkse feesten, in de dagelijkse offers, in dankceremonies, biddagen, wetsvoorlezing, verbondsvernieuwing enz., betekent de viering van Jahwehs heilsdaden, de erkenning van Jahweh als hun God. Liturgie is voor hen evenmin als voor ons alleen maar herdenking van lang vervlogen gebeurtenissen; de historische heilsdaden, vooral de uittocht uit Egypte en wat daarbij behoort, worden niet louter herdacht, maar worden enigszins opnieuw geactualiseerd, juist als heilsdaden (en woorden) van God, zodat de gelovigen ze opnieuw kunnen beleven’Ga naar voetnoot3. In en voor deze eredienst worden de psalmen vervaardigd. ‘Spontaan, zoals het verloop van een bepaald feest het eiste, dichtte men (de koning, de priester, de profeet?) de daartoe nodige psalmen’Ga naar voetnoot4. Eenmaal op deze wijze ontstaan, konden de liederen voor elke volgende analoge gelegenheid worden gebruikt, werden ze opgenomen in het traditionele ritueel. Maar ook vormden ze het (litteraire) model waarnaar volgende psalmdichters zich richtten. Buiten de eredienst ontstaan - en dat zijn de meeste - konden de psalmen toch later onder de liturgische gezangen worden opge- | |
[pagina 9]
| |
nomen, zoals omgekeerd de cultische liederen hun toepassing vonden in de huiselijke godsdienstoefening. | |
a. HymnenGa naar voetnoot1In het Oude Testament zijn getuigenissen te over, dat tijdens de grote godsdienstige feesten die in en bij Jeruzalems tempel gevierd werden, vreugdekreten werden geuit en lofliederen werden aangeheven, waartoe het volk door de koning of door de priesters werd aangespoord. Zulke uitroepen van vreugde waren Halleluja en Amen (i Kron. 16:36). Vaak zongen priester of koor voor, terwijl het volk herhaalde, inviel of met een refrein antwoordde. Zo bijvoorbeeld in de psalmen 118 en 136. De beurtzang kon ook plaats hebben tussen twee koren (eveneens in ps. 118)Ga naar voetnoot2. De liturgische hymnen zijn naar een standaardmodel gevormd. Ze beginnen met een invitatie om Gods lof te zingen, door de voorzanger tot het koor gericht of door dit laatste tot het volk: Prijst, gij knechten van de here
(Ps. 113)
Rijk is het aantal variaties op ‘prijst’: looft, zingt, lofzingt, roemt, dankt, verheft, zegent, belijdt, enz. De uitgenodigden komen eveneens onder vele namen voor: knechten van de here (= de zingenden), die in 's heren tempel staan (= de tempelkoren), rechtvaardigen, die de here vrezen, die hem zoeken, enz. Onmiddellijk daarop volgt het object: Loof de here!
(Ps. 103, 104 e.t.q.)
of: de naam van de here; de Heer der Heren; God; God der goden; de Allerhoogste; Jakobs God; de Heilige Israëls; de rots van ons heil, enz. Niet zelden breidt de invitatie zich uit tot de volkeren, de heidenen (117), de hemelingen (29) of zelfs wel tot de gehele kosmos (148). De uitnodiging gaat gepaard met een motivering: in het algemeen de goedheid, de grootheid, de daden des heren. Het hoofddeel (corpus) van de hymne werkt die motivering verder uit: Want des heren woord is waarachtig
en al zijn werk is gekenmerkt door trouw.
Recht en gerechtigheid heeft Hij lief;
de aarde is vol van de goedheid des heren.
(Ps. 33:4-5)
| |
[pagina 10]
| |
Die al uw zonden vergeeft,
Die al uw krankheden geneest,
Die uw leven van de groeve verlost,
Die u kroont met liefde en erbarmen.
(Ps. 103:3-4)
Een formeel slot is meestal afwezig. Soms echter wordt de hymne afgesloten met een Halleluja of een herhaling van de invitatie, of een combinatie van beide: Loof de here, mijn ziel! Hallelujah!
(Ps. 104:35c)
In deze vorm heeft Israël allereerst de geestelijke inhoud van zijn feesten uitgesprokenGa naar voetnoot1. De hymnen bezingen de Godsopenbaring naar de ervaring van het volk. Deze ervaring is op feiten gebaseerd. De hoofdthema's toch zijn Schepping en Verlossing. Het zijn de feiten in het natuurgebeuren, waarin God zelf spreekt, Zijn macht en majesteit verkondigt, en de feiten van de Verlossing - de bevrijding uit Egypte en andere historische realia - waaruit Gods goedheid, liefde, barmhartigheid als steeds zich vernieuwende, actuele werkelijkheid blijkt. De hymnen openbaren ons hoe geweldig de geestdrift van het volk voor Jahwe geweest is. Enthousiasme, aanbidding, lof en prijs zijn er de grondstemmingen vanGa naar voetnoot2. Tot de lofliederen rekent Gunkel de psalmen 8, 19a, 29, 33, 104, 105, 111, 113, 117, 135, 136, 145, 146, 147, 148, 149, 150. Er nauw mee verwant zijn volgens hem de ‘Zionsliederen’ (46, 48, 76, 84, 87, 122), de ‘Troonsbestijgingsliederen’ (47, 93, 97, 99) en de Dankliederen van Israël (124, 129). | |
b. Processie- en IntronisatiepsalmenGa naar voetnoot3In het eerste Boek Samuel lezen we hoe de Ark des Verbonds herhaaldelijk mee naar het slagveld werd gevoerd, totdat ze in handen van de Filistijnen viel. Uit Filistea teruggekeerd, werd ze, na een kort verblijf in Kirjat-Jearim, door David naar Jeruzalem gebracht (2 Sam. 6). Salomo geeft de Ark een plaats in het Heilige der Heiligen van de Tempel. Volgens sommigen zouden enkele psalmen aanwijzingen leveren, dat bij bepaalde gelegenheden de Ark in een processie werd rondgedragen. Er zijn inderdaad psalmen en psalmgedeelten, die het gemakkelijkst kunnen worden verklaard als ommegangsliederen, waarmee dan de ‘Sitz im Leben’, | |
[pagina 11]
| |
in dit geval de feestelijke plechtigheid van het ronddragen en terugbrengen van de Ark, aangegeven zou zijnGa naar voetnoot1. Psalm 24 zou het slotdeel van de arkprocessieliturgie kunnen vormen. Hij wordt toegeschreven aan David en kan dan ook zijn oorsprong vinden in de plechtigheid als beschreven in 2 Samuel 6. Reeds Franz Delitzsch wilde de psalm zo opgevat zienGa naar voetnoot2. J. Ridderbos nam zijn visie overGa naar voetnoot3. Drijvers ziet in het eerste gedeelte van de psalm (vs. 1-6) een beeld van de dialogen aan de tempelpoort tussen bedevaartgangers en priesters. Het laatste gedeelte daarentegen brengt hij in verband met de arkprocessieGa naar voetnoot4. Combineert men beider zienswijzen, dan krijgt men het volgende, naar mijn gevoel alleszins bevredigende beeld van de processieliturgie:
De hymnische inleiding werd gezongen aan de voet van de berg Sion: Van de here is de aarde en wat zij bevat,
de wereld met hare bewoners;
Want Hij heeft haar op de zeeën gegrondvest
en op de rivieren gevestigd.
Dan volgt de vraag van de feestgangers: Wie mag de berg des heren beklimmen,
wie zijn heilige stede betreden?
De priesters onderrichten: Die rein is van handen en zuiver van hart,
geen ijdelheid najaagt noch valselijk zweertGa naar voetnoot5. enz.
Dan beklimt de processie de berg en komt voor de gesloten poort van de Sionsburcht, waarachter zich de Verbondstent bevindt, aan. Terwijl de menigte zwijgt, spreekt een priester: Heft, poorten, uwe bogen omhoog;
verheft u, gij aloude ingangen,
opdat de Koning der glorie inga!
| |
[pagina 12]
| |
Binnen vraagt men: Wie is deze Koning der glorie?
Het antwoord luidt: De here, sterk en geweldig,
de here, een held in de strijd!
Als de poort niet ontsloten wordt, herhaalt men het verzoek, waarop dezelfde vraag volgt. Nu komt het afdoende antwoord, met vermelding van de ‘arknaam’:Ga naar voetnoot1 De here der heerscharen,
Hij is de Koning der glorie!
Men kan zich voorstellen dat de oorspronkelijk eenvoudig opgezette liturgie, misschien nog in Davids tijd (vgl. psalm 68, 25-30), in elk geval later, met andere ceremoniën is uitgebreid, waarin dan het koningschap van Jahwe wordt bezongen. Psalm 24 bevatte reeds dat element. Het is mogelijk in psalm 47 zulk een voortzetting te zien. Als de ark zijn plaats weer heeft ingenomen, zingt men: God voer op onder gejuich,
de here onder bazuingeschal!
Dan wordt Jahwe's koningschap verheerlijkt: Zingt Gode, psalmzingt,
zingt onze Koning, psalmzingt!
Want God werd de Koning der ganse aarde,
zingt een plechtige lofzang!
God werd Koning over de volkeren,
God heeft zijn heilige troon bestegen!
(Ps. 47:6-9)
Zoals men ziet sluiten deze psalmen zich nauw bij de hymnen aan. Ze komen er ook in bouw mee overeen. De zojuist geciteerde psalm 47 begint, evenals de lofliederen, met een oproep, alleen in nog sterker bewoordingen: Alle gij volken, klapt in de handen;
juicht Gode toe met jubelgeroep!
Daarop volgt de motivering, die in het corpus wordt herhaald. Een karakteristiek element is de accentuering van Jahwe's universele koningschap en Zijn gericht over de volken der aarde, naast Zijn scheppingsmacht en verlossende liefde. Gunkel veronderstelt invloed van de liederen die gezongen werden bij de troonsbestijging van de (aardse) koningGa naar voetnoot2. | |
[pagina 13]
| |
Tot deze groep behoren volgens Drijvers, in hoofdzaak steunend op Gunkel, de psalmen 24, 47, 68, 93, 96-99, 132 en 149Ga naar voetnoot1. | |
c. Klaagliederen van het volk‘De concrete situatie van deze psalmen zijn de nationale bid- en boetedagen in Israël, gehouden naar aanleiding van nationale rampen als oorlog, verloren veldslag, droogte, misoogst, pest, sprinkhanenplaag en dergelijke’Ga naar voetnoot2. De psalmen zelf zijn een weerklank van de gebeden die grote leiders als Mozes en Jozua, in later tijd Nehemia en Ezra, ten gunste van het volk hebben uitgesproken. Naar hun structuur zijn ze eenvoudig. Het is slechts de ene stem van de priester (of wellicht soms koning) die voorbidt: God aanroept (‘O here’, ‘O God’), om hulp smeekt, de klacht motiveert door een verhaal van de omstandigheden, nogmaals - nu uitvoeriger - om hulp en uitredding smeekt en tenslotte pleit, in psalm 74 met deze woorden: ‘Sta toch op, o God, verdedig Uw zaak!’ In de tijd van de profeten kenmerkt dit genre zich door een tweedeling: het hartstochtelijk gebed en het Goddelijke antwoord, door de priester (oorspronkelijk door een koor van priesters) in naam van de verzamelde gemeente uitgesproken, als bewijs van de zekerheid der verhoringGa naar voetnoot3. Volksklaagzangen zijn: 44, (58), 74, 79, 80, 83, (106), (125). De haakjes geven Gunkel's aarzeling te kennen. Drijvers rekent er nog toe: 60, 77, 85, 89, 90, 126, 129 en 137Ga naar voetnoot4. | |
d. De KoningspsalmenVolgens Gunkel werden deze psalmen gezongen door de hofzangers bij de verschillende feestelijkheden van de koning en zijn huis. We moeten ons dan verplaatsen naar het koninklijk paleis, waar de koning werd gehuldigd ter gelegenheid van zijn troonsbestijging, zijn zalving, zijn verjaardag, zijn huwelijk, een overwinning enz. Het koningschap droeg in Israël een goddelijk karakter, in deze zin dat de koning, - niet zelden aangeduid als: koning van Jahwe, gezalfde van Jahwe -, vertegenwoordiger is van het koningschap van God. De nauwe relatie die er bestond tussen de aardse koning en Jahwe maakte dat de koningspsalmen door en door godsdienstige liederen werden, geschikt om ook in de tempel te worden gebruikt. ‘Soms sprak de koning zelf de woorden uit, zoals bij de ‘troonrede’ van psalm 100 [= Hebr. 101] of bij het gebed van psalm 143 [= Hebr. 144]. Meestal echter werden de heerlijkheid en rechtschapenheid van de vorst door anderen bezongen (ps. 20 en 71 [= Hebr. 21 en 72]), werd een orakelspreuk tot hem gericht (ps. 2; 19 en 109 [= Hebr. 2;20 en 110]), of werden heilwensen geuit (ps. 44 [= Hebr. 45])Ga naar voetnoot5.’ | |
[pagina 14]
| |
Vier van de acht koningspsalmen spreken over de Messiaanse koning, in het Boek der Psalmen de andere vertegenwoordiger van het koningschap van Jahwe (2, 45, 72 en 110). Naar hun bouw en stijl zijn ze geïnspireerd op de ‘gewone’ koningspsalmen; exegetisch behoren ze tot de moeilijkste van het psalmboek. Men kan het eens zijn met Drijvers, als hij zegt: ‘Direct wordt in deze psalmen Israëls koning beschreven, maar met termen en beelden die in hun volle betekenis alleen op de Messias slaan. Wat overdrachtelijk wordt gezegd van de aardse vorst, wordt letterlijk vervuld in de persoon van de messiaanse heerser’Ga naar voetnoot1. Tot de groep van Koningsliederen rekent Gunkel de psalmen 2, 18, 20, 21, 45, 72, 101, 110, 132 en 144:1-11. | |
e. De individuele klaagliederenDe oorsprong van de individuele klaagliederen zoekt GunkelGa naar voetnoot2 in bepaalde godsdienstige verrichtingen. Plaats (het heiligdom), tijd ('s morgens vroeg) en handelingen (wassingen, reinigingen, het in zak en as zitten, het zich ter aarde werpen), in sommige psalmen genoemd, hebben hem in die mening gesterkt. Een aantal andere daarentegen ontstond ver van het heiligdom (16, 42/43, 55, 61, 120), blijkens het uitgesproken verlangen naar Jahwe en Sion, of de afkeer van het offer. Steeds echter is de aanleiding te zoeken in de individuele nood van de vrome Israëliet. Deze nood wordt gevormd door dreigend doodsgevaar: de angst voor het dodenrijk, waar men slechts als schim leeft, waar men ook Jahwe niet prijzen kan. Oorzaken van de angst zijn allereerst ziekte en (in nauw verband daarmee?) de ‘vijanden’, verder de valse gerechtsaanklacht. Soms is de doodsangst zo sterk, dat de smekeling zich al in het dodenrijk waant. Over de vijanden in de psalmen bestaat een zeer uitgebreide litteratuur. In het eerste deel van zijn commentaar op de Psalmen heeft prof. dr. J. Ridderbos een uitvoerig overzicht daarvan gegeven. De vijanden, - ook wel genoemd: tegenstanders, goddelozen, werkers van ongerechtigheid - zijn: de bezetters van het land in de post-exilische tijd en de volksgenoten die met hen heulen; de machtigen en rijken, die de vromen vertrappen; kwaadaardige toeschouwers bij ziekte; tovenaars of demonen; aanklagers en mensen die zich met leedvermaak bij dezen aansluiten; buitenlandse vijanden van de koning; chaos-machtenGa naar voetnoot3. Genoemde sterk uiteenlopende opvattingen van verschillende geleerden hangen met tal van andere samen, als die omtrent de oorsprong van de psalmen en de aanleiding tot het dichten ervan in het algemeen. Neemt men aan, dat de ontstaanstijd der afzonderlijke liederen zich uitstrekt van de pre-monarchale tot in de post-exilische periode, dan zal telkens de ‘vijand’ anders geïnterpreteerd moeten worden. De datering der afzonderlijke psalmen is dus het primaire probleem en dit zal onoplosbaar blijvenGa naar voetnoot4. | |
[pagina 15]
| |
Al deze smeekpsalmen vertonen dezelfde structuur. Ze beginnen met de aanroeping van de Godsnaam: Jahwe (here), Elohim (God), waarop de klacht volgt, met als voornaamste bestanddeel de vertelling, de schildering van de situatie. De eigenlijke smeking vormt de kern, terwijl de psalm meestal eindigt met de motivering van het gebed: de bidder vertrouwt op Gods hulp en rechtvaardigheid, waaraan hij een gelofte voor een danklied - soms is het al aanwezig - vastknooptGa naar voetnoot1. De klaagliederen munten uit door hun sterke gemoedsbeweging. Taal en stijl zijn daarmee in overeenstemming. De beelden zijn uitermate concreet (niet altijd de situatie!) en niet zelden hyperbolisch. De voorstelling is vol afwisseling: nu eens denkt de dichter in de nood aan de heerlijkheid van Gods uitredding, dan weer herdenkt hij, na de verhoring, de toestand waarin hij eerst verkeerde. De vijanden, en in het bijzonder de valse aanklagers, worden sprekende ingevoerd, hun beschuldigingen weerlegd. Tot deze groep, die in het Boek der Psalmen rijk vertegenwoordigd is (39, waarvan 3 gedeeltelijk) - ‘sie bilden den eigentlichen Grundstock des Psalters’Ga naar voetnoot2 -, wil Drijvers ook de zes psalmen over de onrechtvaardige mensen (10, 11, 14, 36, 53, 94a), die over de onrechtvaardige rechters (58 en 82), de vergeldingspsalmen (37, 49 en 73) en de vloekpsalm 109 rekenenGa naar voetnoot3. Bij het smeekmotief laat Gunkel de boeteliederen (51 en 130) en de onschuldsliederen (5, 7, 17 en 26) aansluiten. | |
f. De individuele dankliederenDe persoonlijke dankpsalmen vinden hun ontstaan in de liturgische ceremonie van de ‘dankzegging’. Is een Israëliet uit grote nood verlost, dan brengt hij, liefst in het kader van een der grote feesten, een bezoek aan de tempel om zijn vreugde en dank te betuigen door middel van een offer, dat vaak de inlossing betekent van een gelofte. Psalm 118 levert een illustratief voorbeeld van het verloop van een dergelijke liturgie. Er is enige reden om aan te nemen dat de dankbrenger een koning is, althans een aanvoerder, na het behalen van een overwinning op de vijanden des landsGa naar voetnoot4. Toen het voorbeeld eenmaal gegeven was, konden ook dankpsalmen ontstaan buiten het liturgisch verband. Zeer waarschijnlijk onder invloed van de prediking der profeten, die weinig waarde hechtten aan het ceremonieel in 't algemeen en dat van het offer in 't bijzonder, komt het accent te liggen op de dankbaarheid. Sommige uitdrukkingen - in de poorten der dochter van Sion (9:15); zodat ik inga tot Gods altaar (43:4); zo zag ik in het heiligdom naar U uit (63:3) - doen evenwel veronderstellen dat die dank in de tempel wordt gebracht. Er zijn ook dankpsalmen die geen enkele binding met de tempel meer hebben. Het litteraire schema echter blijft gehandhaafd: aankondiging, verhaal, opwekking tot de omstanders. Individuele dankliederen zijn volgens Gunkel de psalmen 18, 30, 32, 34, 41, 66, 92, 116, 118 en 138. Drijvers voegt daaraan toe: 9, 22b, 23, 40a, 63, 94b, 103 en 107. | |
[pagina 16]
| |
g. De VolksdankpsalmenGa naar voetnoot1De Volksdankpsalmen vinden hun oorsprong in de grote vreugdefeesten in Israël en hun aanleiding in een wonderbaarlijke bevrijding uit de hand van de vijand, een bijzonder rijke oogst, enz. Ze zijn nauw aan de hymnen verwant, maar bezitten een ‘verhaal’. De opbouw moet men begrijpen uit het dramatisch karakter van de ceremonie. | |
h. De bedevaartspsalmenDe Mozaïsche wet schreef voor dat de Israëliet driemaal per jaar verschijnen moest voor het aangezicht van de here, zijn God, op de plaats die Hij verkiezen zou (Deut. 16:16), om daar zijn offers te brengen. De drie hoge feesten - Pasen, Pinksteren en Loofhutten - waren herinneringsfeesten, waarop resp. de uittocht uit Egypte, de wetgeving op de Sinaï en het verblijf in de woestijn werden herdacht. De aard van de offers hing samen met de agrarische kalender. Onderweg werden door de pelgrims liederen gezongen (psalm 84!). Hoogtepunten vormden de nadering van de heilige plaats, de beklimming van de tempelberg, de ontvangst door de priesters in het heiligdom. Ook voor de meeste bedevaartsliederen is de dialoog karakteristiek. Zo in de ‘voorbereidingspsalm’ 15. Op de vraag van de feestgangers:
Here, wie mag verkeren in Uwe tent?
wie mag wonen op Uw heilige berg?
antwoorden de priesters: Wie onberispelijk wandelt en deugd betracht,
enz.
De beklimming van de berg Sion begint. Hymnen weerklinken: Komt, laat ons juichen de here,
afgewisseld door vermaningen: ‘Verhardt uw hart niet als te Meriba....’
(Ps. 95:1, 7b, 8a)
Onder het zingen in wisselzangen van de 100e psalm trekt de stoet van priesters en volk de tempel binnen (1b-3a; 3b, c; 4; 5). Men kan zich voorstellen dat in de nu volgende tempeldienst de ‘prediking’ vooral gericht zal zijn geweest op de betekenis van de feestdag. Binnen dit raam, althans binnen dit litteraire raam, hebben de zogenaamde leerdichten hun organische plaats, in het bijzonder in de na-exilische periode, toen de strikte wetsnaleving van zo grote betekenis werd geacht. Dat verscheidene psalmen een overzicht geven van Israëls vroege historie, vindt een gerede ver- | |
[pagina 17]
| |
klaring in de liturgieën van de hoge feesten, die immers de herinnering aan Jahwe's bemoeiingen met Zijn volk levendig moesten houden. Het afscheid van pelgrims en priesters wordt gezongen in psalm 134, de herinnering aan het verblijf te Jeruzalem in psalm 122.
Er zijn nog enkele ‘Gattungen’ te onderscheiden - felicitatiepsalmen profetische gedichten, wijsheidsdichting, e.a. - maar die laten wij hier onbesproken, omdat ze gemakkelijk als zodanig te herkennen zijn. |
|