De vermakelijke spraakkunst
(1865)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
Tweede Hoofdstuk. Over de samenstelling van het proza.Eerste afdeeling. Over de goede volgorde der woorden.Een oud spreekwoord zegt: ‘een goed woord vindt een goede plaats.’ Misschien was dat vroeger zoo; maar tegenwoordig heeft men maar het eerste gedrukte stuk het beste ('t zij dan preêk, pleidooi, kamer-speech, openings-aanspraak of wat het wezen mag) in handen te nemen, om zich te overtuigen, dat maar al te dikwijls een woord, al is het op zich zelf nog zoo goed, volstrekt geen goede plaats in den zin, waar 't toe behoort, gevonden heeft. Maar hoe nu geleerd, altijd het goed woord op de goede plaats te zetten? - Ja, lezer, dat is juist de kunst, en daaromtrent zijn onderscheidene voorschriften gegeven, o.a. in de Spraakleer van den Heer Kuyper, § 323 en volgg., die gij met vrucht zoudt kunnen lezen, en die wij misschien nog met een honderd of wat zouden kunnen vermeerderen, indien wij plan hadden een dik boek te schrijven, in plaats van een boek, dat, naar het voorschrift van den dichter, het vermakelijke met het nuttige vereenigen moet. Liever alzoo dan uw maag te over- | |
[pagina 155]
| |
laden met een massa schrijfregels, die zij, wijslijk, niet gebruiken - en, zoo zij dit al deed, slecht verteeren - zou, willen wij hier eenige voorbeelden geven van volzinnen, uit de werken van zoogenaamd gevierde schrijvers gegrepen, en waarover wij wel gaarne uw oordeel vernemen zouden: ‘Zijn hoed heeft Willem afgezet.’ ‘Dat aardige brunetje, Maria.’ ‘Heel hard is die jongen aan komen loopen.’ ‘Die ondeugende meid heeft opgesnoept al de kolombijntjes, die waren in het trommeltje.’ ‘Hij gaf een oorvijg aan haar.’ ‘Zijn tweeden vader noemden wij hem.’ ‘Hij gaf aan een blindeman een aalmoes, die negen-entachtig jaar oud was.’ ‘Aan 't hoofd een erge wond kreeg, toen hij van de trappen rolde, die pakkedrager.’ ‘Op onze diners zijn getruffeerde kalkoenen in de mode omstreeks 't jaar 1786 voor 't eerst gekomen.’ ‘Hard woei het van daag bij ons geweldig.’ Bevallen u deze zinnetjes, lezer? - Niet? - Wel, beproeft dan eens, hoe gij ze zeggen zoudt, en herleest dan, liever nog dan alle Spraakkunsten, het gesprek van Mr. Jourdain met den maitre de philosophie. Gij zult dan vermoedelijk tot de slotsom komen, dat, door te schrijven zoo als een beschaafd mensch gesproken zoû hebben, gij ook 't minste gevaar zult loopen, vermakelijk Nederduitsch in de wereld te brengen. | |
[pagina 156]
| |
Tweede afdeeing. Over de behoorlijke samenstelling der volzinnen.Dat is, met andere woorden, over den stijl. De stijl is natuurlijk een heel belangrijke zaak. Immers zou, volgens Buffon, stijl en mensch zoo wat een en 't zelfde zijn. Aanm. Wij hebben de zoo beroemde uitdrukking Le style c'est l'homme, welke men aan Buffon toeschrijft, nooit bij hem kunnen vinden. En wij gelooven ook niet, dat hij ze kan gebezigd hebben; immers dan zou men tot de navolgende sluitreden moeten komen:De stijl is de mensch. Zijt gij nu begeerig, lieve lezer en lezeres, de volzinnen, die gij te schrijven hebt, goed te leeren samenstellen, of, met andere woorden, een goeden stijl te krijgen, dan kunnen wij u even min daartoe eenige stellige voorschriften geven, als dat wij u zouden kunnen voorschrijven, hoe gij u in een gezelschap zoudt moeten gedragen, om den naam te krijgen van een recht hupsch en geestig jong mensch of van een lief en beminnenswaardig schepseltje. In beide gevallen komt het meer aan op hetgeen men te vermijden, dan op hetgeen men te doen heeft. Wij zullen ons dus ook ten deze bepalen bij eenige wenken, omtrent de dingen, waar gij u vooral van hebt te wachten, zijnde b.v. 1o. Het lezen van alle mogelijke vertalingen, inzonderheid van vertalingen naar het Hoogduitsch of van berichten in koeranten. 2o. Het bezoeken van schouwburgen. - Geeft men er echter operaas of balletten, of zijt gij een jonge juffrouw, die er natuurlijk niet heengaat met het oogmerk om te luisteren (ten zij misschien naar eenig behagelijk gefluister achter u), | |
[pagina 157]
| |
maar om te zien en gezien te worden, dan kan dit minder kwaad. 3o. Het lezen van het Bijblad: - deze vermaning geldt natuurlijk alleen jeugdige politici. 4o. Het zoeken naar een zwieriger of verhevener wijze van datgene te zeggen, wat u natuurlijk voor den geest was gekomen. 5o. Het schrijven van zinnen als b.v. den navolgenden: Beter dan de - door anders zeer geleerde en in het vak van de studie van de taal sedert hunne prilste jeugd geöefende en door een vlijt, die van geen vermoeien wist, het tot eene ongemeene hoogte gebracht hebbende, maar ten gevolge van de verknochtheid aan hunnen letterarbeid te veel aan hun kamer geboeide en te weinig in het openbare en volle menschenleven, gelijk het door Goethe genoemd wordt, verkeerende mannen - geschreven Spraakkunsten, die, hoe uitmuntend ook, en hoe ook van de schranderheid en de bekwame hand des samenstellers getuigende, toch zelden door hen of haar, die er zijn onderricht uit putten en zijn stijl uit vormen moet, op haren rechten prijs gesteld worden, ja hem of haar veelal, wat wel niet naar behooren kan geheeten worden, maar toch door een treurige ervaring maar al te dikwijls geleerd, ja als tot een om zoo te zeggen onloochenbaar feit verheven mag aangemerkt worden, met verveeling, tegenzin en andere dergelijke onpassende en onpasselijke gewaarwordingen vervullen, is, om alle lezers, van welken rang, stand, kunne, leeftijd of klimaat, aangenaam bezig te houden en daardoor de nutte taalwetenschap te doen innemen als eene in suiker gewikkelde of met eenen, het verhemelte aangenaam prikkelenden, drank vermengde medicijn, eene als de door ons, die er steeds op uit zijn geweest, der menschheid in 't algemeen en der jeugd in 't bijzonder van dienst te zijn en die, het zij met al die nederigheid gezegd, die het schoonste cieraad is van verdien- | |
[pagina 158]
| |
stelijke lieden, aan die veelomvattende kennis en die grondige studie, die vereischt worden om onderwijs te geven in die beginselen der taal, die 't noodigst zijn om gekend te worden, die algemeene bekendheid met de zeden, gebruiken en uitingswijzen der zich om ons heen bewegende wereld, die alleen door gestadige beweging in, wrijving met en ervaring uit die wereld verkregen wordt, benevens dien smaak, die vereischt wordt om die ernst en boert, die 't onderwerp medebrengt, op gepaste wijze af te wisselen, paren, met veel hoofdbrekens, bewerkte, herhaaldelijk herziene en nu eindelijk, als vrucht van jaren arbeids bij Gebroeders Binger uitgegevene Vermakelijke Spraakkunst geschiktGa naar voetnoot1) | |
Derde afdeeling. Over de leesteekens.‘Let op de punten!’ riep de Dominee, en stak zijn ellebogen over den preêkstoel naar buiten. - ‘Let op de leesteekens!’ is een voorschrift, herhaaldelijk door de leerlingen uit den mond van den Onderwijzer gehoord; maar dewijl de lezer, die tot dus verre in dit boek gevorderd is, óf geen woord gelezen heeft, óf reeds alles volkomen weet, wat wij hem zouden kunnen vertellen, zoo zouden wij zijn vorderingen in 't lezen slechts nutteloos belemmeren, indien wij hem dwongen, bij nuttelooze punten te blijven staan. Wij willen alzoo ons bepalen tot de zoodanige, waarvan de aard van dit werk vordert, dat wij melding maken. | |
[pagina 159]
| |
In de eerste plaats dan moeten wij doen opmerken, dat, wie over punten en kommaas heenloopt, groote kans heeft, te struikelen en op zijn neus te rollen: 2o. dat wie er te veel op gesteld is, altijd alles in de puntjes te hebben, al licht kans loopt voor een keuteligen, of, cierlijker uitgedrukt, een pierkepuntigen vent gehouden te worden: 3o. dat wie verzuimt, de punten op de i's te zetten, wel eens kwalijk verstaan wordt: 4o dat enkele puntjes nu en dan vrij wat meer beteekenen dan een heele omhaal van woorden. Immers, als gij een juffrouw van eene van haar vriendinnen hoort zeggen: ‘Ja, zij ziet er nog al niet onaardig uit, en zij kan bij wijlen nog wel geestig wezen, maar.....’ Om dan in te vullen wat met die puntjes beteekend wordt, zou men wel een paar bladzijden noodig hebben. Aanm. Omgekeerd was het, ruim 80 jaar geleden, de mode bij vele schrijvers, bladzijden vol met puntjes te vullen, wat dan meestal zooveel zeggen wilde, als dat zij het schetsen van de diepe smart of den deerniswaardigen toestand van den held of de heldin van 't verhaal, of wel de stichtelijke of andere overpeinzingen, waar hetgeen voorafging aanleiding toe geven kon, aan den lezer overlieten. Die puntjes hadden dan een dubbel nut, n.l. zij ontwikkelden het denkvermogen van den lezer, en zij spaarden den zetter heel wat moeite: zonder nog te spreken van het gemak, dat zij den schrijver, en het voordeel, dat zij den uitgever bezorgden. 5o. dat vraagteekens op zich zelve heel nuttig kunnen zijn, doch dat een wandelend vraagteeken als de pest geschuwd moet worden. NB. Wij bedoelen een wandelend vraagteeken in figuurlijken, niet in lichaamlijken zin. 6o. dat uitroepingsteekens (ook wel eens verwonderingsteekens genoemd) ofschoon maar ééne hand vereischende om op 't papier te worden gedrukt, allebei de handen vorderen, wanneer men ze op den schouwburg, vooral bij de opvoering van operaas, wil te voorschijn brengen. | |
[pagina 160]
| |
Uitroepingsteekens.
7o. dat sedert eenigen tijd verbindingsteekens, vooral in het Dagbladen-Nederduitsch, zeer in zwang zijn gekomen. Men denke maar aan advertentiën, als: ‘Bevallen van een Zoon, Anna Petronella Hippel-Huppel (voor “geboren Huppel”, zoo als men vroeger zou geschreven hebben).’ Bij zulke gelegenheden ontstaat wel eens de vraag, of er een mijnheer Hippel bestaat, en zoo ja, of de man van de heuchelijke gebeurtenis, die er heeft plaats gehad, iets af weet: ‘Het bestuur der nieuwe Internationale Stoom-Sleepboot-Rhijn-Maas-Merwe-Gouwe-IJsel-Vecht- en Amstel, en langs | |
[pagina 161]
| |
Staats-, Hollandsche-, Rhijn-, Centraal- en Rotterdam-Antwerpschen Spoorweg-vervoerdienst adverteert’ enz. 8o. dat hij, die verzuimt, aanhalingsteekenen te bezigen, waar zij te pas komen, even zoo handelt als een minister, en eens anders verantwoordelijkheid vrijwillig op zich laadt. Zoo b.v. bevat de volgende zinsnede een niet genoemde zelfbeschuldiging: ‘Ik denk nog dikwijls aan de woorden van dien knaap: ik heb dat horologie gerold.’ Vr. Waarom zijn ambtenaren der belastingen slechte stijlisten? En hiermede stappen wij voor het tegenwoordige af van een onderwerp, waarvan gij, waarde lezers - tusschen ( ) gezegd, wij insgelijks - uw bekomst wel zult hebben, en gaan tot iets vermakelijkers over. |
|