sen? - Zal ik u in uw rijtuig helpen?’ enz. enz., en wordt door den of de toegesprokene meestal zeer goed verstaan.
- ‘Mijn Heer zeî alzoo, dat ze dien sinjeur... hm!’ - kan, wanneer men, bij 't uiten van dit laatste geluid, de gesloten rechterhand, met den duim tegen den middelsten knokkel van den wijsvinger, op de hoogte van 't rechter oor brengt, er een opwaartsche beweging aan geeft, terwijl men 't hoofd tevens links op zij werpt, het vermoeden te kennen geven, dat de bedoelde sinjeur is opgehangen.
- ‘Wel! wel! ik zeg...’, wanneer men juist niets zegt, kan verwondering, goed- of afkeuring, verontwaardiging enz. uitdrukken, al naar den toon, dien men daarbij bezigt.
- ‘Zulje inderdaad? zulje?’ kan geächt worden te beteekenen: ‘zelje je onderstaan, het weêr te probeeren, bretale jongen die je bent?’ - maar evenzeer: ‘zulje inderdaad mijn wenschen verhooren, lieve, beminnelijke, engelachtige, aangebeden Sofie? - zulje mij gelukkig maken?’ enz.
Over de ellipsis, in koopmansbrieven gebruikelijk, hebben wij vroeger reeds gesproken. Sedert het afdrukken van dat vel is ons een minnebriefje ter hand gekomen, zeker door dezen of genen kantoorbediende geschreven en waarin die zijn bedrevenheid in koopmansstijl aan den dag legt. Wij mogen het onzen lezers niet onthouden.
Potsstad 1 April 1864.
Dierbare Leonora!
Hebbe den balsem des slaaps de geheele nacht gemist. Hebbe op het laatste inteekeningsbal het gedroomde ideaal gevonden. Wist tot dien tijd niet, wat liefde was. Hadde vaak den draak gestoken met dat gevoel, en, zoo als Romeo zegt, met lidteekens gespot, vermids nooit wond gevoeld had. Ondervinde eindelijk de macht der schoonheid; schrijve met