Regel XVII.
Voorzetsels regeeren - op eenige uitzonderingen na, waar blz. 94, en volgg. op gewezen is, - den akkuzatief, als:
- ‘Wat zeî de slager van haar? - Hij zeî, dat ze voor hem niet geschikt, dat ze voor een vrouw te mager, en hij op zulke schrale spijs niet gesteld was.’
Een kiesch oor wordt gevoelig aangedaan, zoodra van dezen Regel wordt afgeweken, gelijk b.v, in de navolgende verzen eener romance, die wij, voor ons open raam zittende, het ongeluk hadden te hooren opdreunen:
Ik vond dien verleider daar met zij
En ze zoomde zakdoeken voor hij.
Even gelijk in gesprekken, als de navolgende, tusschen landlieden gevoerd:
‘Van hij naar zij toe is niet meer dan een pijp-rookens.’