Regel XV.
Bijwoorden plaatst men gemeenlijk vóór bijvoegelijke naamwoorden, achter werkwoorden en tusschen het hulpwerkwoord en het werkwoord, b.v.
- ‘De man, die 't woord zou voeren, trad op; maar hij was krimineel dronken: hij kon naauwlijks op zijn beenen staan, stotterde gedurig en werd ongeduldig aangehoord.’
‘Zij is smaakvol gekleed.’
‘Het oog der ijverzucht ziet bijzonder scherp.’
De Fransche markies is een bevallig mensch: hij danste