Regel V.
Voornaamwoorden stemmen in getal en geslacht overeen met de naamwoorden, waar zij betrekking op hebben, als:
‘Hier is de man, dien je zocht: de man, wiens leven je begeert.’
‘Toen de oude juffrouw naar bed ging, trokken Mietje en Antje haar de kousen uit.’
Het betrekkelijk voornaamwoord, altijd in dezelfde persoon staande als het naamwoord, brengt die persoon ook op het werkwoord over, als:
‘Ik, die een geleerde ben, gevoel mij opgewekt, u te onderwijzen in de spraakkunst.’
‘Gij, die dit onderwijs waardeert, zult knap worden;’ - maar
Hij, die dit mijn boek niet koopt of niet bestudeert, zal een domöor blijven.