De vermakelijke spraakkunst
(1865)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 119]
| |
heeft, b.v. een hoop, aantal, troep enz.) beheerscht het werkwoord in 't enkelvoud als: ‘De menigte loopt uit. - De bende is voorbijgetrokken.’ Wanneer het kollektief een ander naamwoord bij zich heeft, staat het werkwoord nu eens in 't enkel- dan eens in 't meervoud. ‘Er is een groote koppel vinken over 't hout gevlogen.’ ‘Er zijn een menigte menschen aan de ziekte overleden.’ ‘Er staan een paar laarzen aan de deur’; - maar ‘Van wie is dat paar laarzen, Mevrouw?’ |
|