Elfde hoofdstuk. Van de voegwoorden.
De voegwoorden vinden hun natuurlijke plaats aan den ringvinger: 't zijn de gom-elastieke ringetjes, dienende om woorden of zinnen aan elkander te verbinden: of, beter gezegd, 't zijn de Officieren van den Burgerlijken Stand, die samenvoegen of scheiden wat samengevoegd of gescheiden wil zijn.
Behalve het staaltje van ‘vermakelijke samenvoeging’, dat op het prentje hierover is afgebeeld, mogen de navolgende voorbeelden volstaan:
‘Piet en Jan leven rustig en te vrede, om dat zij eenloopende gezellen zijn.’
‘Wij betalen minder voor ons brood; maar des te meer voor het equivalent.’
‘Als afschaffer preêkt de heer A. tegen den jenever; doch als staatsdienaar en in 't belang der schatkist verheugt hij zich, als er braaf jenever gedronken wordt.’