Er zijn, behalve de getallen, ook nog andere telwoorden, b.v. boer, vrouw, heer.
De telwoorden hebben geen meervoud, of liever, wanneer zij dat hebben, zijn het geen telwoorden meer, maar zelfstandige naamwoorden, b.v.
‘'t Is kwart voor achten.’
‘Zij zijn met hun zessen.’
‘Zijn er geen tweeën in dat spel?’
‘Er worden honderden bezwaren gemaakt.’
‘Peetoom. Hoe zitje in je klasse?
Neefje. De eerste, Peetoom.
P. Met je hoevelen ben jelui?
N. Met ons eenen, Peetoom.’
In de meeste spellen (als kaart-, dobbel- en dominospellen), verandert een van naam, en heet aas.
A. | Wie is den Koning zelf de baas? |
B. | De Tweede Kamer. - |
A. Neen. het aas.
Van de rangschikkende telwoorden, als: eerste, tweede, andere, laatste, zooveelste enz. zullen wij niet anders zeggen, dan dat zij, wel beschouwd, tot de bijvoegelijke naamwoorden kunnen gebracht worden, waar zij al de eigenschappen van hebben.
Onbepaalde telwoorden noemt men de zoodanige, die een onbepaalde hoeveelheid uitdrukken, als: al, geheel, elk, eenig, weinig, menig, wat, veel, velerlei, allerhande, en nog een paar honderd andere.
Aanm. Met de verdeeling der getallen in evene en onevene hebben wij hier niet te maken, aangezien die bij de cijferkunst t'huis behoort. Toch moge hier, verscheidenheidshalve, de navolgende sluitrede wel te pas gebracht worden:
Twee en drie zijn even en oneven. Twee en drie zijn vijf. Dus is vijf even en oneven.