De vermakelijke spraakkunst
(1865)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Zesde hoofdstuk. Over de lidwoorden.Het lidwoord (of ‘artikel’) is niet anders, als Prof. Brill te recht opmerkt, dan een aanwijzend of bepalend voornaamwoord, doch dat, even als iemand, die zich heeft laten trouwen, alle zelfstandigheid heeft opgegeven. Daarom komt het ook aan den ringvinger, die, als ieder weet, het zinnebeeld is der (echtelijke) slavernij. De oude spraakkunstenaars geven twee soorten van lidwoorden op, t, w. Bepalend: de in 't mann. en vr.: - het in 't onz. Onbepalend: een in 't mann. en onz.: - eene in 't vr. Prof. Roorda heeft onwederlegbaar aangetoond, dat het laatste (eene) niet bestaat of althans alleen t'huis behoort in het voorzangers-Nederduitsch: en Prof. Brill merkt met niet minder recht op, dat een eigentlijk onder de telwoorden gerekend moest worden, en, waar 't als artikel gebezigd wordt, | |
[pagina 69]
| |
toch niet of bijna niet gehoord wordt - waarom dus ook dwaze verbuigingen als eenen en eener, die 't nog wel tot een twijfelachtig woord maken, gerust kunnen wegvallen. Een minister, een weduwvrouw, een oliekoek laat hij, die beschaafd Nederduitsch spreekt, niet anders hooren, dan of er stond nminister, nweduwvrouw, n-oliekoek. Wederom echter de Dordtenaars scheppen er een zonderling vermaak in, dit quasi-artikeltje niet alleen te laten hooren, maar het zelfs met een staart te voorzien, en zeggen n'n'n' minister, n'n'n' weduwvrouw, n'n'n' oliekoek. Als verder bewijs, hoe weinig dat zoogenaamd onbepalend lidwoord van ouds in tel is, diene, dat men zich, bij woorden, die in 't meerv. staan, er geheel van ontslaat, en maar slechtweg zegt: ministers, weduwvrouwen, oliekoeken. De of het, en de in 't meerv., heeten bepalende lidwoorden, om dat zij bepalen, welke personen of zaken in 't bijzonder worden aangeduid. - Ter opheldering diene het navolgende roerende dichtstukje, waar alle drie de lidwoorden in voorkomen:
Dc molenaar stal het mout,
En de timmerman stal het hout,
En het snijertje stal het laken,
Om een rok voor het drietal te maken.
De en het wijzen hier aan, dat er van een zeer bepaalden (en wel van een zeer diefachtigen) molenaar, timmerman en snijer, alsmede van zeer bepaalde (hun ter bewerking toevertrouwde) mout, hout en laken gesproken wordt. Een daar-entegen wijst niets aan dan dat men het missen kan; want ik zet het den beste, uit den laatsten regel op te maken of de snijer voor elk van drieën 'n rok, of één rok voor hun drieën maken zouGa naar voetnoot1). | |
[pagina 70]
| |
Een zelfstandig naamwoord, waar geen lidwoord voor staat, wordt altijd in zeer algemeenen zin genomen. Als ik b.v. zeg: ‘water is goed voor kikkers,’ dan bedoel ik geen bijzondere soort van water, niet bepaald duin-, regen-, sloot-, Heppinger-, Seltzer-, roze-, troebel of gefiltreerd water, maar water in 't algemeen; en, even zoo, allerlei soort van kikkers,
't zij die in slooten of moerassen, 't zij die op parades of bals rondhuppelen. - ‘Hebje Van Pingelens “Blik in de toekomst” gelezen?’ vroeg Vlox aan Levi Stopp. ‘What!’ riep Levi met minachting uit: ‘Bhlik in de thoekomst! What is bhlik? ghoud in den zhak, dhat's je bhol.’ Ten voorbeelde welk een machtige verandering het bezigen | |
[pagina 71]
| |
al of niet van het bepalend lidwoord te weeg kan brengen, diene het navolgende. Het gezegde: ‘daar is een deur,’ is de bloote vermelding van een bestaand feit; terwijl ‘daar is de deur!’ zoo veel te kennen geeft als: ‘wees zoo goed, heel gaauw je biezen te pakken.’ Eigen namen van personen, landen en steden nemen geen lidwoord voor zich, dan in de navolgende gevallen: 1o. Wanneer het lidwoord een deel van den naam uitmaakt, als b.v. de Witt, de Poorter, de Ruyter, de Betuwe, het Gooi, het Gebed zonder end; in andere gevallen zegt men eenvoudig Jan, Klaas, Mietje, Hummes, Wassenaar, Arkel, Onstee, Parijs, Kampen, Vlooienburg. 2o. Ter aanduiding van een bijzonder geslacht, b.v. ‘een Bourbon, de Medicissen, een Harlekijn.’ 3o. Wanneer eigen namen als gemeene namen gebezigd worden, b.v.: ‘dat's een Kenau van 'n meid. - Hij is de Cicero van de balie.’ 4o. Als er een bijvoegelijk naamwoord voor den persoon - of den plaatsnaam komt; zoo b.v.: ‘de geleerde Van der Hummes. - Het schalksche Annemietje. - Het volkrijke Londen. - Het ontruimde Schokland.’ Ook worden de lidwoorden weggelaten 1o. bij titels, voor eigen namen (in 't enkelv.) gevoegd, als b.v. ‘Keizer Karel had een hond’ enz. ‘Dominee Preppel preêkt 'n Zondag.’ ‘Vrouw Lijsbet mag geen brandewijn... (maar wel lavas),’ ‘Van al de juffrouwen Haspel, vind ik juffrouw Antje de mooiste.’ 2o. bij woorden, die een familiebetrekking aanduiden, en bij 't woord meester, als de leerlingen tot of van hem spreken, b.v. ‘Zeg aan vader, dat moeder alweêr met neef aan 't wandelen is.’ - Of nicht dat goed vindt? | |
[pagina 72]
| |
‘Hoezee! meester is ziek: geen school van daag.’ Aanm. Te spreken van de meester, de moeder, de vader, de broeder enz., waar meester, moeder, enz. genoeg is, hoort in het podding-Neêrduitsch te huis. 3o. bij stoffelijke namen, als: ‘Wijn moet er wezen.’ ‘'s Avonds zitten wij bij den haard,
Eten wij koeken en pruimetaart.’
4o. bij naamwoorden, die als tot een geheel vereenigd worden, als: ‘Man en vrouw, huis en hof, kind noch kraai, botje bij botje.’ Behalve de artikelen, hier genoemd, bestaan er nog andere, als wetsartikelen, geloofsartikelen, artikelen van dagbladen, enz. enz. Maar, dewijl dat geen lidwoorden zijn, zullen wij ze als incourante artikelen beschouwen en er onze lezers niet mede vermoeien. |
|