De vermakelijke spraakkunst
(1865)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste afdeeling. Van den aard en van de soorten der werkwoorden.De aard van de werkwoorden in 't algemeen is, dat zij, neem welke taal gij maar verkiest, de lastigste en moeilijkste dingen in de spraakkunst zijn. Toch kan men ze even slecht missen als den duim aan de hand, en men gebruikt ze ook, even als den duim, om te drukken; bepaaldelijk drukt men er de gedachten meê uit. De werkwoorden laten zich verdeelen in 1, Hulpwerkwoorden: dat is, zoodanige als dienen om een ander te vervoegen, of wel doorgaans met een ander achter zich gebezigd worden, als: zijn, wezen, hebben, worden, zullen, mogen, kunnen, laten, doen, moeten, trachten, enz. Aanm. Doen en laten hebben, naar men oppervlakkig denken zoû, een geheel strijdige beteekenis. Ondertusschen vinden wij ze omtrent in gelijken zin gebezigd in 't volgende billet-doux: | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Laat mij weten, lieve Machteld,
Of gij mij genegen zijt,
Maar doe 't mij heel spoedig hooren;
Want ik heb heel weinig tijd.
Zoo gij hooploos mij laat kwijnen;
Doet ge u zelve 't meest te kort;
Want de liefde doet mij sterven,
Als zij niet beäntwoord wordt:
2. Bedrijvende werkwoorden: deze onderstellen een onderwerp, als werken, en een voorwerp, waarop gewerkt wordt: b.v., als iemand zegt: ik bemin Willemijntje Kremsel, dan is die ik de werker (in dit geval, de minnaar), en Willemijntje Kremsel het voorwerp, waarop gewerkt wordt (het beminde voorwerp). 3. Lijdende werkwoorden: deze zijn precies het tegenovergestelde van de bedrijvende, en onderstellen een onderwerp, waarop gewerkt wordt, en een voorwerp als werker; zoo dat wanneer gij zegt: Willemijntje Kremsel wordt door mij bemind, dit juist hetzelfde uitdrukt als het vorige gezegde, met dit onderscheid, dat Willemijntje nu het onderwerp en haar minnaar het voorwerp wordt. 4. Onzijdige werkwoorden, die wel een onderwerp, maar geen voorwerp uitdrukken, als: ‘ik spring, ik dans, ik slaap.’ Aanm. Dit laatste is vermoedelijk een jokken; want als je sliept, zou je 't moeilijk kunnen vertellen. 5. Onpersoonlijke werkwoorden, die noch onderwerp noch voorwerp hebben, als: het hagelt, het waait. 6. Vermakelijke werkwoorden: t.w. de zoodanige, die gij in geen woordenboek vindt, hoewel er zeer gewone begrippen of handelingen - maar op vreemde of snaaksche wijze, meê worden uitgedrukt, b.v.: uitsnijen, voor ‘heengaan:’ lanterfanten, voor ‘niets degelijks uitvoeren:’ wat hebje er op te kediezen, voor ‘op aan te merken:’ pierlemagochelen, voor ‘foppen,’ enz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zullen op al deze soorten nader terug komen; doch willen eerst de verbuiging behandelen, die aan alle soorten gemeen is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede afdeeling. Van de verbuiging der werkwoorden.Bij het verbuigen der werkwoorden heeft men te letten op getal, persoon, wijs en tijd. Dit zijn, om zoo te zeggen, de eigenschappen van het werkwoord, en even als die van den opium, zijn het slaapverwekkende eigenschappen. Er zijn twee belangrijke punten, waar een schrijver op te letten heeft t.w.: 1o. een lezer te bekomen, die klaar wakker is, en 2o. hem klaar wakker te houden. Dit laatste nu is, waar over getal, persoon, wijs en tijd gesproken wordt, alles behalve gemakkelijk, te minder, dewijl gezegde schrijver onder zoodanige omstandigheden groot gevaar loopt, zelf in slaap te vallen. - Maar geen zorg! als wij gapen, mag de lezer geeuwen: wat niet kan verholpen, moet geleden worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde afdeeling. Van de getallen en de personen der werkwoorden.De werkwoorden hebben twee getallen en twee personen; - of noch het een, noch het ander; - maar hierover later. - Die getallen zijn: het enkelvoud en het meervoud: en in elk getal komen drie personen voor, als b.v. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voorbeeld, dat wij hier nederschreven, was, eer wij er om dachten, aan onze pen ontsnapt; wij zijn hier onwillekeurig de Vossiussen van vroegeren en lateren tijd nagevolgd, die, om hun spraakkunsten smakelijker te maken, er altijd vrij wat van beminnen en van liefde in lieten vloeien. Hoe noodlottig hier somtijds de uitwerkselen van waren, kunnen wij opmaken uit den navolgenden brief, door een jonge jufvrouw geschreven aan een spraakkunstenaar, wiens waren naam wij uit kieschheid veranderen zullen in dien van Abelaart, ook al een onderwijzer, die aan zijn leerling Heloïze heel wat meer leerde, dan waar hij voor betaald werd: Aan Abelaart.
Wee de arme maagd, die in uw boek studeert;
'k Heb, sints ik 't deed, mijn oogen uitgekreten.
Beminnen, ja, dat hebt ge mij geleerd;
Maar, als 't je blieft, leer mij nu ook vergeten.
Prof. Brill heeft dan ook, ter voorkoming van dergelijke treurige, ja hartverscheurende uitkomsten, in plaats van het werkwoord beminnen, het werkwoord lezen tot voorbeeld gekozen; wat niet alleen, als men met lezers te doen heeft, veel rationeeler, maar ook veel zedelijker is, en hem den dank moet doen verwerven van alle te recht bezorgde ouders en voogden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Vierde afdeeling. Van de wijzen der werkwoorden.De wijs, waarin een werkwoord gezegd wordt te staan, is een verandering, die het ondergaat, en waardoor de toestand wordt uitgedrukt, waarin de persoon, de zaak of de handeling verkeert. Griekenland had zeven wijzen; (hoeveel 't er nu heeft, weet ik niet). Maar een werkwoord heeft er vier; - te weten: 1o. De aantoonende wijs. Wat dat is behoef ik naauwlijks aan te toonen. Wat doet een bakker? Hij bakt brood (of koek, zoo hij namelijk koekebakker is). Wat doet een aantoonende wijs? Zij toont (iets) aan, als b.v. ‘hij leest, hij wordt onderwezen, zij zijn geleerd.’ Somtijds ook vraagt zij, b.v.: ‘Leert hij? Wordt hij onderwezen? Zijn zij geleerd?’ Of wel, in vermakelijk Nederduitsch: ‘Slaan ik hem wel genoeg? - Doen ik het niet verkeerd?’ Vr. Welke wijs is 't nuttigst? 2o. De gebiedende wijs. Deze gelast, vermaant, verzoekt, verbiedt, veroorlooft, enz,, als b.v.: ‘Loop heen, malle jongen!’ ‘Verdwijn, leelijk spook! Scheer je assieblieft weg.’ ‘Maak je uit de voeten.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Geef mij een enkel zoentje.’ ‘Drink 'reis.’ 3o. De onbepaalde wijs. Deze is eigenlijk de naam, waar 't werkwoord onder bekend is, en komt daarom zeker achter aan, als familienamen altijd doen. Zij heeft dan ook met persoon en getal niets te maken, en geeft alleen de werking of den toestand te kennen, door het werkwoord aangeduid, als: loopen, smullen, flikflooien. Sommige Spraakkunsten vermelden ook de bijvoegende wijs. Deze behoort echter tot het voorzangers-Nederduitsch, en wij kunnen ze dus best missen. Wie b.v. (of 't moest een akteur der Variétés zijn), zegt ooit: ‘Hij make niet langer zijn hof aan deze schoone.’ ‘Hij zij wie hij zij.’ ‘Dat hij vrij een cigaar rooke.’ ‘Ik wenschte dat er een einde aan dat gezeur kwame?’ Prof. Roorda heeft dan ook alle voorzangers met volle gerustheid uitgetart, hem een ander voorbeeld aan te voeren van een bijvoegende wijs buiten ‘'t zij’ en ‘'t ware,’ - beiden, wel beschouwd, louter bijwoordelijke uitdrukkingen. Het deelwoord wordt niet aangemerkt als een wijs van een werkwoord, maar als een vorm daarvan, die gebezigd kan worden als bijvoegelijk naamwoord, en dus in beide hoedanigheden (die van 't werkwoord en van 't bijvoegelijk naamwoord) deelt, b.v. ‘Hij heeft van het verleende verlof gebruik gemaakt,’ ‘Daar loopt hij rond als een razende Roeland.’ ‘Op een ton geklommen, sprak hij tot de menigte.’ De deelwoorden zijn tweeërlei, t.w. 1o. tegenwoordig of bedrijvend, als: vallende, kloppende, verbindende. 2o. verleden of lijdend, als: gevallen, geklopt, verbonden. Met behulp van de tweede soort maakt men de onbepaalde | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
wijzen van de lijdende werkwoorden, als: geklopt zijn of worden, verbonden zijn, enz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijfde afdeeling. Van de tijden der werkwoorden.Ja de tijden: - daar is te allen tijde over geklaagd. Die der werkwoorden geven te kennen of er gesproken wordt van een toestand of handeling, die nu plaats heeft, die voorbij is, of die komen moet. Zij zijn zes in getal, en heeten, volgens Prof. Brill: de onvolmaakt tegenwoordige tijd, de volmaakt tegenwoordige tijd de onvolmaakt verleden tijd, de volmaakt verleden tijd, de onvolmaakt toekomende tijd en de volmaakt toekomende tijd. De tegenwoordige tijd is altijd slecht, zoo men de lieden gelooven moet; maar dan bedoelen zij die soort van tijd, die gemeenlijk wordt voorgesteld als een naakt heer, met vleugels, een baard, een zeis en een zandlooper; terwijl de tegenwoordige tijd der werkwoorden een toestand of handeling uitdrukt, die op het oogenblik dat men spreekt, plaats vindt en al of niet voltooid is, b.v. Onvolm. tegenw. tijd: - ‘Ik bemin u: - Booi is baas: - De gekken krijgen de kaart.’ Deze tijd is onvolmaakt: want er bestaat onzekerheid, of de toestand (of handeling) voort zal duren, of ik namelijk u zal blijven beminnen, of booi baas zal blijven, of de gekken altijd door de kaart zullen krijgen. Volm. tegenw. tijd: - Ik heb u bemind. - Booi is baas geweest. - De gekken hebben de kaart gekregen. Hier zijn ik, booi en de gekken, in den tegenwoordigen tijd of toestand van bemind te hebben, baas geweest te zijn, de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
kaart gekregen te hebben, en die toestand is volmaakt of voltooid. De onvolm. verleden tijd stelt ons voor wat wel verleden is, maar daarom, even min als een student na een promotiepartij, niet noodwendig behoeft te zijn afgeloopen. Een fraai voorbeeld van den onvolm. verleden tijd levert ons de bekende droevige romance: Toen ik een kleine jongen was,
Lag ik te slapen in het gras
Aan 't kantje van een waterplas.
Ik droomde daar van groote schatten,
En, gretig om die aan te vatten,
Schoot ik ter zijden af, en ik
Viel tot mijn neus toe in het slik.
In dit treurverhaal wordt zeker de gebeurtenis, waar de dichter van gewaagt, voorgesteld als lang voorbij; maar in den volgenden zin kan twijfel bestaan: ‘De geächte spreker uit Nergenshuizen bleef bij zijne meening.’ Immers het is mogelijk, dat de overtuigende rede van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
minister, de toezegging van een lintje, de benoeming van zijn zoon tot ontvanger, de vrees voor een niet herkiezing of voor een schrobbeering van zijn vrouw, te weeg hebben gebracht, dat de geächte spreker een uur later er niet langer bij bleef. Dienstmeisjes zijn zeer gewoon, den onvolm. verl. tijd in plaats van den tegenwoordigen te bezigen; en zeggen liefst: ‘Mevrouw, daar was de slager.’ ‘Juffrouw, daar wazzen de schoenen voor den jongen heer,’ als de slager, met wien zij nog een praatje moet hebben, op stoep staat, en de schoenmakersjongen op de mat wachtende is naar het dubbeltje, dat hij voor 't t'huisbrengen der schoenen hoopt te krijgen. De volmaakt verldn. tijd stelt den toestand of de handeling voor als reeds volbracht in dien verleden tijd, waarvan gesproken wordt: ‘Ik had mijn hof al aan een vrijster gemaakt, eer ik nog tot jaren van onderscheid gekomen was.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Men lette b.v. op het onderscheid tusschen den volm. tegenw. en den volm. verleden tijd. - ‘Mietje, heb je aan den slager gezeid, dat hij mij het zuiver gewicht niet gebracht heeft?’ - ‘Ja juffrouw, dat had ik hem gisteren al gezeid; maar hij zeî: dan had de kat zeker hetgenige, dat te kort kwam, weg gekaapt.’ Misschien weet Mietje wel, welke kat. De onvolmaakt toekomende tijd stelt voor wat verondersteld wordt te zullen geschieden, b.v. als iemand zegt: ‘De snijer zal mij morgen dat nieuwe pak t' huis sturen en, als 't mij past, zal ik hem betalen.’ Als wat hem past? het pak, of het betalen? De volmaakt toekomende tijd stelt voor wat verondersteld wordt te zullen geschied zijn, b.v. ‘Ik ben benieuwd, heden avond na het bal, te weten aan hoe vele meisjes ik het hoofd zal op hol gemaakt hebben.’ Dat de tijden der werkwoorden aan denkende koppen overvloedige stof tot overpeinzing opleveren, hopen wij met de navolgende voorbeelden te bewijzen: 1. ‘Tegenwoordig, hoezeer dan matig, genot is beter dan toekomende weelde.’ Of, duidelijker gezegd: ‘Een vogel in de hand is beter dan tien die vliegen.’ 2. Een onvolmaakt huis is beter dan in 't geheel geen huis, en een halve boterham beter dan in 't geheel geene. 3. Volmaakte spraakkunsten zijn beter (doch zeldzamer) dan volgemaakte. Daar-en-tegen heb ik, als de wijn goed is, liever een volgemaakte, dan een volmaakte kelder. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Zesde afdeeling. Van de verbuiging der hulpwoorden.Wij hebben reeds aangemerkt, of er althans op gezinspeeld, dat knapen, wanneer zij werkwoorden verbuigen, zelden blijken aan den dag leggen, in die oefening eenig bijzonder vermaak te scheppen, - dat vermaak altijd uitgezonderd, 't welk een rechtgeäard verstand geniet bij het verwerven van kundigheden. Genaderd tot dit gedeelte der spraakkunst bevinden wij ons in een moeilijken tweestrijd. Het weglaten der verbuiging zou een verzuim zijn, te ernstig, om in een vermakelijke spraakkunst begaan te mogen worden: en het opnemen der verbuigingen zou ons boek te ernstig maken en daardoor even ongepast zijn. Wat zullen wij doen? Den gulden middelweg kiezen, den lezer voor vollediger onderricht naar ernstiger spraakkundigen verwijzen, en hem, verzoeken er genoegen mede te nemen, zoo wij ons bepalen bij 't geen werkelijk in ons boek te huis behoort, de vermakelijke verbuigingen. Door verbuiging (of, zoo als men placht te zeggen, vervoeging) van een werkwoord, verstaat men de regelmatige opsomming der verschillende wijzen en tijden, met in-acht-neming van personen en getallen. Een vermakelijke verbuiging is zoodanig eene, waarbij met wijzen, tijden, getallen en personen zekere vrijheden worden genomen. Zoo worden de werkwoorden hebben en zijn door sommigen op een wijze verbogen, waarvan hier enkele staaltjes volgen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebben. Aantoonende wijs.Onvolmaakt tegenwoordige tijd.
Onvolmaakt toekomende tijd.
Gebiedende wijs. Hawaar!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn. Aantoonende wijs.Onvolmaakt tegenwoordige tijd.
Volmaakt tegenwoordige tijd.
Onvolmaakt verleden tijd.
Eer wij van de hulpwoorden afstappen, moeten wij 's lezers aandacht vestigen op de bijzondere kracht, welke zij, mids met oordeel aangewend, aan de rede kunnen bijzetten, b.v. ‘Ik zal je om je ooren geven.’ ‘Zel je?’ - ‘Ik weet er een loopje op.’ ‘Doe je?’ ‘Mijn naam (zei de man aan den veldwachter, die er hem naar vroeg) kon Heintje-Pik wezen; maar dat is 'm niet.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Zevende afdeeling. Van de verdeeling der werkwoorden naar hun verbuiging.De werkwoorden worden niet alleen in verschillende soorten verdeeld overeenkomstig hun aard, maar ook overeenkomstig de verbuiging, die zij ondergaan. Met betrekking tot deze laatsten hebben wij gelijkvloeiende, ongelijkvloeiende en onregelmatige werkwoorden. De gelijkvloeiende zijn de zoodanige, waarbij de vokaal, die er in voorkomt, in geen der tijden eenige verandering ondergaat. Wij hebben er ons niet lang mede bezig te houden: de oude spraakkunsten geven er ook geen ander voorbeeld van, buiten dat eeuwige beminnen; wat echter, als wij reeds zeiden, alleen diende, om aan de jeugd allerlei dwaze gedachten in 't hoofd te brengen, die er nooit weêr uitkwamen. Het is onze stellige overtuiging, dat vele ouden van dagen de noodlottige hartstochten die, in hun prilste jaren aangekweekt, hun rijperen leeftijd verbitterden, alleen te wijten hebben aan het vergif, op die wijze door hen ingezogen met de melk van Moeder Spraakkunst. De lezer nu moet dat verbuigen van gelijkvloeiende werkwoorden maar aanleeren en onderhouden door eigen oefening. Hij kan daartoe b.v. het bedrijvend werkwoord betalen kiezen, of het lijdend werkwoord belast worden, werkwoorden, die geen onaangename gewaarwordingen kunnen doen ontstaan dan in schriele gemoederen, en die tevens, ten gevolge van dat gezegend verband, 't welk tusschen 's menschen verschillende denkbeelden bestaat, hem tot nuttige overpeinzingen leiden kunnen op het gebied der staathuishoudkunde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
En nu, door gelijkvloeiende werkwoorden heen gesprongen zijnde als Harlekijn door de wijzerplaat, gaan wij over tot de ongelijkvloeiende. Van deze, bij welke de vokaal, in de hoofdtijden (met welken naam men gewoon is den onvolmaakt tegenwoordigen tijd, den onvolmaakt verleden tijd en het deelwoord te noemen), geheel verandert of een andere uitspraak bekomt (als b.v. ik beveel, ik beval, bevolen, ik slaap, ik sliep, geslapen, ik blijf, ik bleef, gebleven), geeft Prof. Brill meer dan twintig bladzijden vol voorbeelden. Op dringend verzoek van zijne en van onze uitgevers zullen wij den lezer beleefdelijk na die meer dan twintig bladzijden verwijzen, en ons bepalen bij het geven van een vijftal voorbeelden, die de heer Brill verzuimd heeft op te geven, ofschoon men ze dagelijks hoort, te weten:
Op gelijke wijze zullen wij handelen met betrekking tot de Onregelmatige werkwoorden: dat zijn die, waarvan in de hoofdtijden niet alleen de vokaal maar ook de voornaamste medeklinkers veranderen, zoo dat gezegde hoofdtijden bij elkaêr schijnen te passen als een bakkers-slaapmuts bij een zijden japon en een paar dragonderslaarzen. Van dien aard zijn b.v. ‘ik breng, ik bracht, ik zit, ik zat, gezeten, ik ga, ik ging, gegaan’ enz. enz. enz. Ook hier kunnen wij een verzuim herstellen, door Prof. Brill begaan ('t is niet dan met leedwezen dat wij zulke knappe lieden op onnaauwkeurigheden betrappen) en eenige vormen van onregelmatige | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
werkwoorden opgeven, waar hij niet aan schijnt gedacht te hebben, als
En hiermede stappen wij van de werkwoorden af. |
|