De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 404]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
I.Wij hebben reeds opgemerkt, hoe Jan van Galen aan een wafeltjeshuis en Koning David bij een besteedster werden uitgehangen. Andere kontrasten zijn niet in de uitgehangen figuren maar in de omschrijving der nering zelve gelegen. Ook daarvan hebben wij reeds voorbeelden ontmoet, o.a. zeker Lemmersch opschrift: Hier verkoopt men koffy en kousenGa naar voetnoot1), - dat tegelijk een bewijs oplevert hoe de zucht tot alliteratie, die vroeger, ja reeds in de vroegste eeuwen, het Duitsche vers beheerschte, nog niet verdwenen is; dat: Koopt - Koffij - Kousen, zou een vers van 't Hildebrandslied tot cieraad hebben gestrekt. - Doch tot andere. Op den weg van Brugge naar Bloemendaal leest men op een bordje: Hier scheert men.
Mijn zoon is Notaris.
Hier zet men lavementen.
En te Clercken, een Vlaamsch dorp: Bij Cies Verdru.
Franschbrood en horlogiën
| |
[pagina 405]
| |
Te Brugge, op de Kaai achter 't Stadhuis: Hier fabrikeert men
Amerikaenschen tabak van Amsterdam.
terwijl men te Amsterdam hier en daar op een uithangbord onder een schoen en laars te lezen krijgt: Eigengemaakt werk van Tilburg. In Mei 1810 kwam Napoleon met Maria Louize te Gent en werd er plechtig ingehaald. Aan triomfbogen was er natuurlijk geen gebrek, maar aan het kleine Vleeschhuis hadden de slagers een opschrift geplaatst, dat goed gemeend was, doch den Keizer niet beviel:
Les petits bouchers de Gand,
à
Napoleon le Grand.
De vinding was van den geleerden Cornelissen; maar 't werd spoedig weggenomen; - de Keizer wilde niet le grand boucher heetenGa naar voetnoot1). | |
II.Onder de Engelsche woordspelingen is deze zeker eene der aardigste. In Fishstreet-Hill te Londen zette iemand, die Farr (‘verre’) heette, een tabakswinkel op en schreef op zijn uithangbord: The best tobacco by Farr (‘de beste tabak bij Farr,’ of: ‘verreweg de beste tabak.’) Die aardigheid bezorgde hem een aantal klanten, waaronder, die vroeger bij zijn overbuurman kwamen. Deze wist echter raad en liet op zijn bord zetten: Far better tobacco than the best tobacco by Farr, (‘beter tabak dan de beste bij Farr’); en de zet werd zoo goed gevonden, dat zijn klanten tot hem terugkeerden. Dat de anecdote waar is, wordt bevestigd door tabaksbriefjes, die nog in 't Britsch Museum, in de zoogenaamde Bank's Collection, bewaard worden. Met de Fransche woordspelingen op uithangborden zou men een boekdeel kunnen vullen. Ten bewijze dat zij niet van gisteren bestaan, deelen wij er eene mede uit de 15de eeuw. De lijfarts van Lodewijk XI heette Coytier. Van welk karakter die Koning was leert ons de geschiedenis. Coytier viel bij hem in ongenade en liep gevaar zijn hoofd te verliezen; maar de slimme geneesheer was tevens astroloog, en, wetende wat gevaar hem bedreigde, gaf hij den bijgeloovigen despoot te kennen, hoe hij uit de sterren gelezen had, dat de Koning drie dagen na hem (Coytier) zou sterven. Dit deed Lodewijk besluiten, het leven van Coytier te sparen niet alleen, maar zoolang mogelijk te rekken, en hij gaf hem een goed pensioen. Coytier ging daarvan te Parijs leven en plaatste in den gevel van zijn huis een abrikozeboom met het bijschrift: à l'Abricotier (Coytier à l'abri). | |
[pagina 406]
| |
Onder de restauratie had men voor sommige gaarkeukens te Parijs op 't uithangbord een os, als een juffrouw naar den laatsten smaak gekleed, en daaronder: Boeuf à la mode. Nu gebeurde 't, dat een deftig gekleede, doch zwaarlijvige burgervrouw een magazijn uitkwam op 't oogenblik, dat twee juffertjes van de lichte soort het binnentraden. ‘Zeg eens, Pélagie,’ zei de eene, haar gezellin met den elboog aanstootende, ‘daar gaat Boeuf à la mode van tafel.’ - ‘Ja,’ zei de dikke Mevrouw: ‘en 't wild komt in de plaats.’ Maar onze Hollanders zijn in hun woordspelingen soms niet minder gelukkig geweest: bij die met den Geleerden Man, het Geleerde Varken, enz. voegen wij nog het navolgende puntdicht op den predikant Lantsman: * De grootste predikant der Haagsche predikanten,
En van de minste niet, die tegen het gevoel
Der Remonstranten zich liet hooren in den stoel,
Heeft onlangs zelf aanvaard de leer der Remonstranten.
Dit baart zeer veel gebaar bij die het niet verstaan,
En des te meerder noch, dewijl de Consistorie,
Schoon haar de waarheid bleek zeer klaar van dees historie,
Hem laat in zijn beroep, ja, keurt dit wel gedaan,
Om dies wil, dat de leer der Remonstrantsche kerken,
Den Hemel nader quam dan 's Leeraars eigen leer;
Doch die 't rechtzinnig vat verwondert zich niet zeer;
Hij nam de langste leer omdat hij 't hoogst liet werken.
De man had namelijk een reparatie boven aan zijn huis gehad en den ladder der nabijgelegen Remonstrantsche kerk geleend, omdat zijn eigen te kort was. De veenkolonie Kielwinneweer, een uur bezuiden de gemeente Hoogezand gelegen, is haar naam aan een woordspeling verschuldigd. Ten tijde dat de Groningers daar een vaart groeven tot afvoer van het veen, ontstond er een twist met de Drenters, die den voortgang zochten te beletten. De zaak werd echter geschikt en het graven hervat, waarop de Groningers zeiden: ‘wij winnen weêr,’ of ‘de kiel wint weêr.’ Het eerste huis, dat er te staan kwam, was natuurlijk een herberg, en op het uithangbord las men: Dit huis in 't veen gebouwd, dat staat niet in Sapmeer,
Daarom wordt dit genoemd de Nieuwe Winneweêr.
Die mij de nering gunt, dien wil ik graag beminnen,
Wat ik verloren heb zoek ik hier weêr te winnenGa naar voetnoot1).
Te Leeuwarden aan den hoek van de Torenstraat bij de Vrouwenpoort las men boven een gangetje: het Leven is een doorgangGa naar voetnoot2). | |
[pagina 407]
| |
Een buitenplaats in Zuidholland, die Spruitenburg heette, werd, nadat zij door een apteeker gekocht was, nooit anders dan Spuitenburg genoemd; een andere, die Buitenrust heette, werd te koop aangeslagen; doch door een ongelukkige drukfout kwam er een l in plaats van de i op het aanplakbiljet te staan, wat te onaangenamer voor den eigenaar was, omdat hij juist van een bult voorzien was, en 't niet weten wou. | |
III.Voor een tapperij aan den weg tusschen Leiden en Warmond vindt men een aardigheid, zoo geestig als men die voor een tapperij kan verlangen, daar de kan boven de hand staat en 't geheel evenwel een stichtelijken zin heeftGa naar voetnoot1). Als tegenhanger geven wij 't volgende tinnegieters-uithangbordje, dat een vrij kabbalistisch voorkomen heeftGa naar voetnoot2), zoodat het aan de geleerden stof tot diepzinnige beschouwingen had kunnen geven, indien de tinnegieter er niet zelf de verklaring had onder geschreven, waaruit bleek, dat het zoo eenvoudig was als het ei van Columbus: Dat gaat op, en dat gaat neêr,
Dat gaat heen, en dat gaat weêr,
Dat is recht, en dat is krom,
Dat gaat heen, en dat weêrom.
Er zijn meer dingen, waar een diepe zin in schijnt te steken en die, als men ze doorschouwt, even onbeduidend blijken te zijn als bovenstaand rebus. Andere zijn met cijfers samengesteld. Voor een luifel te Lekkerkerk las men, onder een afbeelding van Adam en Eva in 't Paradijs: 't A A. 10. is. 11. 8. zoekt. die. 20. De verklaring vond men, als men de cijfers in 't Fransch las: dix, onze, huit, vingt; en, voor de dubbele A: paar A, - en dan stond er: 't Paradis is ons: wie 't zoekt, die vindt. | |
[pagina 408]
| |
Te Wognum leest men voor een boerenhofstede: O Mensch U U U U U U U U Godt.
(O Mensch acht Uwen God)Ga naar voetnoot1).
| |
IV.Bij een tabaksvorkooper te Haarlem in de Groote-Houtstraat las men het navolgende Raadsel op het uithangbord: * Hij is onschuldig ende vrij
Van Swarte konst of Tooverij,
Van Moort of Diefte of ander Schant.
Waarom dan sulcke wreede straf,
Te werden in een steenen graf
Tot pulver en tot asch verbrant?
Het antwoord was: Toebak. Te Leeuwarden aan den Stompen Toren staat op een steen een Appelboom uitgehouwen; aan een tak hangt een schild, waarop een verkeerde wereld, met dit onderschrift: Anno 1570
Is 't niet verdrietich?Ga naar voetnoot2)
Wat was verdrietig? Dat Adam en Eva van dien boom gesnoept hadden? Of dat de wereld zoo verkeerd was? - Wij laten 't aan de beslissing van filozofen en filantropen of zij in die 300 jaren een haar beter geworden is. Zoo mocht het ook wel een raadsel heeten, als de reiziger in Italiën, voor een paarhonderd jaren, op de deur van een herberg las est, en als hij verder kwam est en alweêr est. Dan begreep hij er niets van, voordat het hem werd uitgelegd, en wij willen 't onzen lezers ook uitleggen. Zeker prelaat, die zeer op goeden wijn gesteld was, had de gewoonte, wanneer hij zijn pastorale bezoeken ging afleggen, een zijner dienaars vooruit te zenden, die in elke herberg den wijn proeven moest en, waar hij dien goed bevond, op de deur schreef: est (‘'t is’); en dan wist de prelaat als hij daar langs kwam, dat hij gerust kon afstappen en een goede teug bekomen. Niets was natuurlijker, dan dat de waarden aan den koerier de moeite uitwonnen en zelve est op de deur schreven: - een gewoonte, die later van lieverlede haar beteekenis weêr verloor. Toen nu onze geestelijke Heer wat te lang en te veel van 't lekkere nat geproefd had en stierf, schreef zijn dienaar op zijn graf: | |
[pagina 409]
| |
Est, est, est! Propter nimium est
Dominus meus mortuus est,
waarvan de vrije vertaling luidt: Al te veel est, steeds van het best,
Was mijn meesters dood op het lest.
Op de Doodkistenmakersgracht te Amsterdam staat een gevelsteentje, waarop men leest: Noit als nu en van dusent niet een. Dit steentje is uit het begin der 17de eeuw en zinspeelt vermoedelijk op den bloei van Amsterdam. Men zal 't dan dus moeten aanvullen, om den zin verstaanbaar te maken: Amsterdam heeft nooit zoo gebloeid als nu, en van duizend steden is niet eene aan deze stad gelijk. Op het Droogbak vindt men een gevelsteen, waarop niets anders te lezen staat dan Paas-avent. Waarschijnlijk was dit een herinnering van den dag, waarop het huis voltooid, en, naar oud gebruik, met een vrolijke partij was ingewijd. Maar 't kon ook wel den naam van den eigenaar verbeelden: immers zoo goed als men in den Aardenhout van Longueville ‘Langeveld’ maakte, kon een Amsterdamsche steenhouwer van Passavant ‘Paas-avent’ maken. Op de Heerengracht bij de Oude-spiegelstraat zegt een steen: Geeft wat tijt. En als men op de Keizersgracht bij de Spiegelstraat voor een huis leest: In 't derde vredejaar, geeft dit den wandelaar eenige stof tot overdenking, hoe hij dit jaar berekenen moet. Bij een Sinees te Batavia leest men op een bord: Baas-Zeilschoenmaker. In Holland kent men zeilschepen en zeilschuiten - zelfs een zeilwagen; doch men weet er nog van geen zeilschoenen, en men is geneigd te vragen, of hier ook te denken valt aan geperfektioneerde waterschoenen, waar men meê naar 't Hemelsche Rijk zeilt. De zaak is echter eenvoudig: de man maakt schoenen van zeildoek en die ‘zeildoeksche schoenen’ noemt hij, kortheidshalve, zeilchoenenGa naar voetnoot1). | |
V.Een welgestelde boer, doch die niet lezen of schrijven kon, had te Amsterdam een nieuwen wagen besteld en toen die klaar was moest hij er | |
[pagina 410]
| |
ook een rijm op hebben. Hij kuierde naar een poëet en deze schreef op een papiertje: Plat van neus en scheef van beck,
Altijd droncken, altijd geck,
Onbequaem om zorgh te dragen,
Is de voerman van dees wagen.
De boer was recht in zijn schik, ging met zijn papiertje naar een schilder, die het vers op het krat schilderde, en reed, met zijn mooien wagen en zijn signalement, triomfant naar huis. Dat de legende de grap aan Vondel toeschrijft is natuurlijk. 't Is met Vondel gegaan als in onze dagen met Talleyrand. Even als alle kwinkslagen, die in de laatste tachtig jaren uitgekraamd werden, op rekening van dezen gesteld zijn, even zoo heeft men aan Vondel alle rijmen toegeschreven, waar de overlevering geen maker voor wist aan te wijzen. Een anecdote en een gezegde hebben altijd meer zout, wanneer men er een naam aan vast kan hechten, en hoe beroemder die naam is hoe beter. Toch mogen wij hier in 't voorbijgaan herinneren, dat Vondel volstrekt geen grappenmaker was, en dat de bovenstaande vertelling van onderscheiden boeren wordt verteld en het tooneel der handeling mede verschillend wordt opgegevenGa naar voetnoot1). Misschien heeft men meer dan één dommen boer met hetzelfde rijm beet genomen. Hetzelfde is 't geval met een ander rijm, dat een boer, die zijn vrouw in haar zondagspak op zijn wagen had doen schilderen, aan een poëet kwam vragen om 't er ter harer eere onder te plaatsen. Toen de dichter niet terstond antwoordde, maar aan 't nadenken ging, dacht de boer, dat de ander hem niet verstaan had en vroeg herhaaldelijk: ‘Verstèje me wel?’ - De poëet gaf hem hierop het volgende, dat de boer, niet kunnende lezen, onder zijn vrouws beeltenis liet stellen: Verstéjeme wel? is 't eenig woord,
Dat m' uit den vent zen bakkes hoort,
Het wijf is mooi en blank van vel,
Maar speult de h ... - verstéjeme wel?
Ook dit heeft men aan Vondel toegeschreven; veeleer echter zou men Huygens voor den maker mogen houden; immers er komt onder zijn sneldichten werkelijk een voor, dat er op zinspeeltGa naar voetnoot2). Op het Spui te 's Gravenhage las men boven de deur van een korsettemaker: Hier maakt en repareert men
Dames en kinderen
Corchetten met en zonder naad
En zet men ringetjes in dezelveGa naar voetnoot3).
| |
[pagina 411]
| |
Te Rousselaere in Vlaanderen leest men aan een klein huisje: Hier verjongt men menschen,
Bij Raveschot Anna,
Kleermaker.
Niemand zal begrijpen hoe een boerensnijder zich beroemen kan de menschen door een nieuw buis jonger te maken; maar de zaak wordt opgehelderd door een scheermes, dat boven dit opschrift geschilderd staat. Raveschot is kleermaker, en zijn vrouw Anna scheert de lui, gelijk dit op meer plaatsen gebruikelijk is. Te 's Hertogenbosch op de deur van een baardscheerder: Verkoop en inkoop van menschen hair
In alle kleurenGa naar voetnoot1).
En de Nederlandsche SpectatorGa naar voetnoot2) las op 't besteedstersbordje van de weduwe Philips in de Muiderstraat te Amsterdam: zet ook Lava Mente.
Boven het pothuis van een zeventiende-eeuwschen pantoffelmaker las men: Mijn vrou en ik hebben samen twee bochels,
Maar nergens vindje sulcke stercke pantoffels.
't Is niet zoo zeer om die twee bochels, dat wij 't rijm aanhalen, als om dat het op nieuw bewijst, hoe naauw ch en f aan elkander verwant zijn, zoo, dat ze zelfs op elkander rijmden, even als men ook onverschillig verkocht en verkoft, gracht en graft, achter en after, brulocht en bruloftGa naar voetnoot3) schreef, omdat men 't gelijkluidend uitsprak. En nog heden zijn het ‘hecht van een mes’ en het ‘heft van een mes’ beiden in gebruik. Op een uithangbord voor een herberg tusschen Arnhem en Zutfen stond een berg geschilderd, waar boven rook of wolken, en daaronder het woord Moskou. Ieder ging op de andere zijde kijken, maar vond er dezelfde voorstelling. ‘Waar,’ vroegen zij dan aan den waard, ‘waar leit Moskou nu?’ - ‘Wel!’ was 't antwoord, ‘dat leit achter den berg.’ Voor een herberg tusschen Nijmegen en Grave placht een steen in den gevel te staan met de woorden: Wie weet of het waar is. Die steen is er niet meer; maar de woorden staan nog in de gelagkamer op een plankje, tegen een balk gespijkerd. Die herberg was van ouds een rendez-vous voor de jagers, en wanneer deze hier hun jacht-avonturen zaten op te snijen, waaronder niet weinig bonken liepen, en de spreker den kastelein | |
[pagina 412]
| |
tot getuige riep met de vraag: ‘Harmen is 't niet waar?’ dan hield Harmen zich neutraal, als 't past aan een verstandigen waard, en zei: ‘Wie weet of het waar is?’ waarvan de herberg den naam kreeg, die eerlang in den gevel kwam te staan. - En nog heden, als de kastelein in 't zelfde geval komt van iets te moeten bevestigen, vergenoegt hij zich met, van achter zijn toonbank, de oogen op het plankje te slaan, waar Harmens advies nog geschreven staat. | |
VI.Wij willen dit hoofdstuk met een paar kakografiën besluiten, en kiezen er een uit het Noorden en een uit het Zuiden. Een zeventiende'-eeuwsch uithangbord te Leeuwarden: * Hir makt en verko
ptmen velr. han
deware. waar. vande kunst
zoekende. een
ige. zeer. nette
modelties, hir kan
vinden.
Een hedendaagsch Vlaamsch, te Brugge in de Peperstraat: Hier verkoop
men eenive
raen 5 centi
men den
druepel
en bier aen
8 centen
de kanneGa naar voetnoot1),
Ceniver aen 5 centimen den druepel wil zeggen: ‘genever à 5 centimes het glaasje.’ Toen, voor een halve eeuw, de Brusselaars den smaak voor den Hollandschen jenever hadden weggekregen, was 't altijd: ‘'n druppelken Ollands, zulle?’ |
|