De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 389]
| |
Zevende hoofdstuk.
| |
[pagina 390]
| |
in dien tijd bloeide te Amsterdam: - en van daar ook, bij tegenstelling, de naam van grove-diamantslijper voor ‘straatslijper.’ Steenkoopers hingen de Marmeren Steenrotz uit; - ook den Steenbergh, welke men beiden nog op zeventiende-eeuwsche gevelsteenen bewaard vindt, de eerste op de Reguliersgracht bij de Prinsengracht, en den tweeden op de Joden-breêstraat. In de Eerste-laurierdwarsstraat ziet men op een gevelsteen van 1641 twee Bergen afgebeeld met het onderschrift: de 2 Kruutbargen, waarschijnlijk woonde daar een kruit- en vuurwerkmaker. In den Krijtbergh - op 't Cingel - was reeds in 1656 een R.K. kerk. Een echt-Hollandsche delfstof is de Turf. De Lichte Turf vermeldt de Ned. Stad- en Dorpbeschrijver als het uithangteeken van een herberg te Voorburg; - de Veenhoop en de Nieuwe Veenhoop hangen aan herbergen uit aan de Smilde, waarbij men moet opmerken dat hier gespeeld wordt met de dubbele beteekenis van 't woord hoop. Voor 't overige komt de Turf op borden dikwijls voor in de gedaante van een opgestapelde mand, met het onderschrift de Turfmand, aan zulke kroegen, waar turfdragers verkeeren. Aan een wijnhuis te Batavia hing in de voorgaande eeuw het Hollandsche Kooltje uit en men verhaalt daarvan de volgende geschiedenis. Een schip voer naar Oostindiën en elk van de maats had het een of ander meêgenomen, dat hij daar ginds met winst hoopte te verkoopen. Een was er echter, die zijn kist met turf had volgestopt. De anderen lachten hem hartelijk uit; aan wien zou hij zijn turf slijten in dat warme land? Jan liet ze lachen; maar te Batavia gekomen, nam hij zijn ontslag en zette een wijnhuis op, dat het bovengenoemde opschrift kreeg, terwijl hij aankondigde, dat ieder bij hem zijn pijp aan een echt Hollandsch kooltje kon komen opsteken. Men rookte toen nog geen cigaren en wie pijpen rookt kent het genot, dat er bestaat, wanneer men, na zich beholpen te hebben met plaggen of houtskool (steenkool was toen nog niet in gebruik) of fidibussen, weêr eens een zuiver doorbrande turfkool tot dat einde bekomen kanGa naar voetnoot1). Geen wonder dus dat de man toeloop kreeg - ook van de deftigste Onder- en Opperkooplieden. En toen eenmaal de kist ledig en de turf op was, was 't huis wel beklant en de waard in bonis. Sommige uithangteekens dezer soort hebben betrekking tot plaatselijke bijzonderheden. Zoo hangt aan de herberg te Rokanje de Steenrots uitGa naar voetnoot2). De eenige merkwaardigheid, welke dat dorp bezit, en waarom het | |
[pagina 391]
| |
somtijds door vreemdelingen bezocht wordt, is de Waal, een water dat veel koolstofzure kalk inhoudt en daardoor de eigenschap bezit, hetgeen men er inwerpt te versteenen. Een tabaks-, koffie- en theewinkel te Utrecht op de Oudegracht noemt zich naar den Gesloten Steen; dat is een steenklomp, die, aan den hoek eener steeg, met een ijzeren ketting aan 't huis is vastgesloten; welk sluiten, volgens de overlevering, voor de rust der burgers noodzakelijk was, vermits anders de Duivel en zijn maat hem alle nachten gebruikten om er castie meê te spelen: 't geen zulk een rumoer maakte, dat niemand, zelfs de Bisschop, een oog kon toedoen, zoodat deze laatste bevel had doen geven, den steen vast te leggen en den Duivel te noodzaken, ergens anders zijn vermaak te gaan zoeken. De Hoeksteen eindelijk, die boven een gang in de Looiersstraat uithangt, heeft een godsdienstige beteekenis. 't Is een groote steen, waarop een schrijfpen is uitgehouwen, met het jaartal 1786, en daaronder de Hoecksteen. Wie aan den steen in dat jaar dien vorm gegeven heeft is ons onbekend. Vóór 1760 was de Hoeksteen een hofje der Doopsgezinden, en de aloude vorm van den Hoeksteen, die sedert de dagen der Kerkhervorming een symbool van Hervormde Gemeenten is geweest, was deze: een driekante steen, op elke zijde met een V gemerkt, waarvan de beteekenis was: ego sum Via, Veritas, Vita, (‘ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven’). Vermoedelijk zal vóór 1786 deze steen ook wel een zoodanige geweest zijn. De Hoeksteen plagt vroeger ook wel tot uithangteeken van hoekhuizen gekozen te worden; men leest den naam nog aan 't hoekhuis van den Binnenkant en de Bantammerstraat. |
|