De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 367]
| |
Vijfde hoofdstuk.
| |
[pagina 368]
| |
De Schildpad was geen verzierd, maar een werkelijk voorkomend uithangteeken, als b.v. bij den boekverkooper Claude Jordan te Leiden, die in 't laatst der 17de eeuw een maandelijksche Kronijk uitgaf, onder den titel: Histoire abrégée de l'Europe, die veel vertier had. De Kikvorsch hangt te Hoevelaken, te Maarn, aan de Lage Zwaluwe, en op menige plaats uitGa naar voetnoot1). Volgens The History of Signboards is de Gouden Kikker de voornaamste herberg op 't eiland Tessel: - dat moge vroeger zoo geweest zijn, en werkelijk kennen wij wel op Tessel een Notaris Kikkert, en hebben ook een Admiraal Kikkert gekend en talrijke knappe lieden meer van dien naam, zoodat het vroeger bestaan van zoodanig uithangteeken aldaar zeer waarschijnlijk is, doch tegenwoordig kennen wij het daar niet meer. Maar dat de Kikkers, die - altijd volgens het Engelsche boek - hier even talrijk zijn als de Hollanders, nog steeds in den smaak vallen, bewees onlangs een bontwinkel op den Nieuwendijk, waar wij niet minder dan acht opgezette Kikkers zagen; 3 daarvan billardden, 2 speelden kaart en 1 zat de krant te lezen, terwijl de 2 anderen duëlleerden. De Zigdeworm hing uit aan winkels, waar zijden stoffen verkocht werden, en, in 1656, aan een R.K. Kerk in de Kalverstraat. Het Kameleon past wel aan een ververij; wij vonden het te Leiden, met: * Ik zal u dienaar zijn als gij mij hebt van doen,
Mijn verf maakt alle kleur en slacht de Chamelioen.
De Bijekorf, met de daaromheen zwermende bijen, vinden wij niet alleen bij de koekebakkersGa naar voetnoot2), maar ook elders, o.a. te Rotterdam aan een kantwinkel op den Schiedamschen dijk, met dit vers: * In de Bijkorf verkoopt men kant,
Geen beter in 't Lant,
Voor geld contant
Strak in de hant.
Die man had gelijk: 't spaarde hem bankroetjes, en de moeite van 't rekeningen schrijven. Te Groningen buiten de A-poort ziet men een vergulde Bijekorf afgebeeld met het opschrift De Byekoer en het onderschrift, in slecht Friesch: In 't hûs de Byekoer
Der bakt men Grinserkoeke,
Mar troch de goede waer
Mat men de minscen loeke.
d.i.: ‘in 't huis de Bijekorf, daar bakt men Groningerkoek; maar door de goede waar moet men de menschen lokken.’ 't Uithangbord is boven- | |
[pagina 369]
| |
dien een zeldzaamheid, want zelfs in de provincie Friesland is de Friesche taal van de uithangborden zoo goed als verdwenenGa naar voetnoot1). De Hommel hangt bij Utrecht aan den Ouden Rijn en bij Arnhem uit. De Heidekrekel komt in Noordbrabant voor aan den weg van Veldhoven naar Knegsel. De Spin vindt men op een hek aan den Rijswijkschen weg met deze, niet nieuwe, zedeles: De Spin die spint haar net
Om vliegen in te vangen,
De groote vliegen door,
De kleintjes blijven hangenGa naar voetnoot2).
De Vlieg hebben wij alleen in 't vijftal gevondenGa naar voetnoot3); maar de Vloo aan den straatweg van Lochem naar Zutfen, en de Platluis zoowel onder Ossendrecht op de Belgische grens, als te Caaskerke in Vlaanderen. Van de denkbeeldige dieren hebben wij sommige reeds bij de heraldieke figuren besproken. Hier behandelen wij nog: den Eenhoorn, den Draak, den Fenix, het Zeepaard, den Salamander en den Basiliskus. De Eenhoorn hing aan verscheidene brouwerijen uit en komt nog op steenen of gebeeldhouwd aan tal van gevels voor. Meestal is het eenvoudig de Eenhoorn; somtijds de Vergulde Eenhoorn, gelijk men hem, in de Kalverstraat bij den Dam, boven op den hijschbalk zag staan, waar hij niet weinig blonk, als de zon er op scheen; - een enkele maal ook den Swerten Eenhoorn, een brouwerij te Delft in de 17de eeuw; - de gewone kleur is echter wit. Ook aan herbergen hing de Eenhoorn uit, o.a. aan eene te Edam, waar in 1787 het ‘Vaderlandsch Genootschap’ vergaderde, dat in Mei van 't zelfde jaar, ten gevolge van een oploop der Oranjegezinden, ontbonden werd. Ten aanzien van den Eenhoorn bestaan gelijksoortige verhalen als die, welke wij reeds aangaande het Witte Hert hebben medegedeeld, en hij wordt somtijds op gelijke wijze met een gouden halsband en keten afgebeeld. Tusschen de wijze, waarop men de twee dieren ving, was echter een groot verschil: het Hert werd gejaagd en geschoten, doch den Eenhoorn kon men (naar luid der oude verhalen) niet vangen, dan door een jonge maagd te doen nederzitten op de plek, waar het dier gewoon was te komen grazen. Zoodra had de Eenhoorn haar niet gezien of hij kwam op haar af, lei den kop op haar schoot en viel in slaap, en dan werd het arme dier door haar aan de jagers overgeleverd, even als Simson door Delila aan de Filistijnen. Vondel schildert dit in de schoone verzen, die hij, in zijn ‘Adam in Ballingschap’, Belial tot Eva zeggen laat: | |
[pagina 370]
| |
Het zou den wilde Eenhoren lusten
In uwen zuivren maagdeschoot,
Noch van geen hant gerept, te rusten,
Gaeft ghy uw aenschijn voor hem bloot.
Die snelvoet geeft zich niet gevangen
Dan aen een maeght en smilt en schreit
Als hy u ziet, van groot verlangen,
Om zulck een schoone, hem ontzeit.
Zo prickelt min zijn maeghdedriften.
Zijn horen kan venijnen schiften.
voorbeeld van. En nog 100 jaar later had een boekverkooper in Keulen het nevensstaande uithangen. Een Londensche boekverkooper in 't begin der 17de eeuw had den Eenhoorn en den Bijbel. Diezelfde kracht, aan den Hoorn toegekend, gaf aanleiding, dat de Eenhoorn ook door apothekers en chemisten werd uitgehangen. ‘De hoorn van den Eenhoorn,’ zegt Albertus de Groote, ‘zou, naar sommigen beweeren, beginnen te zweeten in de nabijheid van vergift, en daarom op den disch van aanzienlijken gebracht en tot heften van messen gebezigd worden, welke laatsten, in de tafel gestoken, de aanwezigheid van venijn verraadden; de waarheid hiervan is intusschen niet voldoende bewezen.’ Wat het ook moge geweest zijn, dat voor den hoorn van den Eenhoorn verkocht werd - vermoedelijk die van den narwal - het gold aanzienlijke prijzen. In de schatkamers der Vorsten en der kloosters werden zulke hoornen als iets buitengemeen kostbaars bewaard; onder de krooncieraden van Engeland was er een, die op tienduizend pond werd geschat, en te Rome was er een verkocht voor 90,000 kroonen. De Mariakerk te Utrecht had er zelfs drie, die aan haar door Keizer Hendrik V waren | |
[pagina 371]
| |
geschonken, en het werd als iets wonders aangemerkt, dat er op de bruiloft van Karel den Stoute zeven hij elkander waren te zien geweestGa naar voetnoot1). De groote waarde dier hoornen was oorzaak, dat ook goudsmids, althans in Engeland, zich den Eenhoorn tot uithangteeken kozen. In zeker Engelsch dagboek wordt verhaald, hoe op 1 Mei 1561 de zoon van meester Godderik den goudsmid zich voor zijn vaders winkel verhing en wel ‘aan het uithangbord met den Eenhoorn.’ Te Maastricht in de Brugstraat no. 1050 komt op een gevelsteen van 1762 een Eenhoorn in een landschap voor, met het onderschrift In het EenhoornGa naar voetnoot2). Waarschijnlijk nam men hier - en ook elders - het onzijdige geslacht, omdat men er dier bij verstond, terwijl men het mannelijk bezigde als men den hoorn zelven bedoelde. De Draak is een zeer oud symbool. 't Was reeds bij de oude Germanen een veldteeken en in de middeleeuwen deelde hij met St. Joris naam en faam. Wij hebben hierbovenGa naar voetnoot3) gezien, hoe het oudste huis in den Haag afwisselend beide namen droeg, natuurlijk omdat beiden, de Ridder en de Draak, op het uithangbord voorkwamen. Dat de Draak ook als cieraad aan verscheiden kasteelen voorkwam, bewijzen de namen Drakenstein, Drakenborg, enz. Als uithangteeken komt hij thans zelden meer voor; vroeger meermalen. Toen in 1397 Bergen op Zoom afbrandde, was den Draecke een van de twee huizen, die staan blevenGa naar voetnoot4). De Drake te Dordrecht was in 1677 het eigendom van Sofia van Beveren. En aan dat huis op de Tesselschekaai te Amsterdam, waar 't Erasmusbeeldje in den gevel stondGa naar voetnoot5), hing, in 't begin der 18de eeuw, toen 't een herberg was, de Vergulde Draak uit; terwijl terzelfder tijd (1714) Teun Andriesz ‘baes-kladschilder in de Batavierstraet’ den Groenen Draak had uithangen. In Engeland vindt men nog vele Draken, meest groene; maar ook roode en zeldzaam witte. Te Maastricht in de Groote Staat no. 1818 ziet men twee Draken, met de koppen naar elkander gekeerd, en daaronder: In het Draakenveld, 1769Ga naar voetnoot6). De Fenix kon worden uitgehangen door iemand, die zich als een Feniks (d.i. als eenig in zijn soort) wilde aankondigen. Op een gevel- | |
[pagina 372]
| |
steen te Dordrecht, wijk B no. 60, ziet men de Vogel Phoenix, en de Fenix is nog een logement te Leeuwarden. Maar dikwijls had de Fenix als uithangteeken zijn bestaan aan een brand te danken. Pieter Luytjes van der Meulen en zijn broeder lieten in 't midden der vorige eeuw te Leeuwarden een tweemaal verbranden runmolen geheel van steen herbouwen, en plaatsten er toen het navolgende voor:
De jonge Fenix.
Rees de Fenix uit de kolen
En des Vaders assche weêr,
So doet ook dees nieuwe molen.
Twee verslond het vuur weleer, enz.Ga naar voetnoot1).
En zoo is dan ook in onzen tijd niet oneigenaardig de Fenix het blazoen van meer dan eene brandwaarborgmaatschappij. 't Zeepaard komt meest op de uithangborden van zeemanskroegen voor. 't Vergulde Seepeerd 1656 vindt men nog op een gevelsteen te DokkumGa naar voetnoot2). In 't begin der 16de eeuw hing aan een boekwinkel te Brussel de Zee-Ridder uit; maar daar wij hem nimmer gezien hebben, kunnen wij niet zeggen, of 't een Ridder op een Zeepaard, dan wel de bekende Meerman was. Den Salamander hebben wij reeds in het Eerste DeelGa naar voetnoot3) aangeduid als eigenaardig bij de Chemisten. Op de Oude-schans bij de Koningsbrug te Amsterdam zagen wij den Salamander op een mooien gevelsteen. Den Basiliskus hebben wij hier te lande als uithangteeken niet gevonden; doch in the History of Signboards wordt hij vermeld als het uithangteeken van een plaats van openbare vermakelijkheden te Highbury in 't begin der 17de eeuw, en hij behoort dus ook in Engeland reeds tot de antiquiteiten. In het Bestiarium, een oude natuurlijke historie der dieren, wordt zijn geboorte dus verhaald. Als de Haan zeven jaren oud is, groeit er een ei in zijn lichaam. Zoodra hij dit bemerkt, wordt hij benaauwd en angstig en zoekt een heimelijke plaats op, waar hij het ei kan leggen. Hij krabt een | |
[pagina 373]
| |
kuiltje in den grond en loopt er tienmaal daags heen, telkens hopende het ei kwijt te zullen raken. Dan riekt de Pad het venijn, dat de Haan bij zich draagt en legt zich op de loer. Pas heeft nu de Haan het ei gelegd en zich verwijderd, of de Pad gaat er op zitten broeien. En als de tijd verstreken is, komt er een dier uit het ei, dat kop, hals, borst en pooten als een Haan, doch voor 't overige het lichaam van een Slang heeft en dit is de Basiliskus. Dat werkelijk de Hanen hun fatsoen zoo verre te kort deden, dat zij eieren legden, wil men bewijzen uit een proces, tegen een hunner in 1474 te Bazel gevoerd, en waarvan het gevolg was, dat hij overtuigd werd, en veroordeeld om, met zijn ei, als een toovenaar verbrand te worden, wat met evenveel plechtigheid geschiedde als waarmeê men 't een ketter zou gedaan hebben. Anderen echter beweeren, dat die Bazelingen gebazeld hebben en een kraaiende kip voor een haan hebben aangezien. Nog heden ten dage heeft de landman een afkeer van een kraaiende kip en meent, dat die onheil op zijn erf brengtGa naar voetnoot1). Maar de lezers der Jobsiade zullen nu beter begrijpen, waarom de boeren van Ohnewitz zoo ontsticht waren, toen de kandidaat Jobs, in het Haneboek, op het titelblad een ei nevens den Haan plaatste. Wie weet of de Basiliskus niet bedoeld werd door het ongekende wanschepsel, dat aan een bierhuis te Leiden uithing: * In 't ongeboren Monsterdier
Verkoopt men goet vier guldens bier.
Hoe jammer, dat alleen het rijm en niet de afbeelding is bewaard gebleven; 't zou een prachtige stof voor een historisch-physisch-medisch-chirurgische dissertatie hebben gegeven, de herkomst, aard en soort van dat ongeboren dier en zijne verhouding tot het vier-guldens-bier te onderzoeken. |
|