De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 361]
| |
Vierde hoofdstuk.
| |
[pagina 362]
| |
De Koning van de Haring staat op een gevelsteen van 1502 te Delftshaven uitgehouwen, hiernevens afgebeeld. Aan een optelling van al de Haringen, Pekelharingen, Vergulde en Gekroonde Haringen, Drie Haringen, Vier Haringen, enz., die aan scheepstimmerwerven, brouwerijen, winkels en koopmanshuizen uithingen, zullen wij niet beginnen; wij bepalen ons tot een tweetal. Te Enkhuizen hing in de 17de eeuw bij een haringkooper de Gekroonde Haring uit met een Latijnsch monorijm en dubbelrijm tevens. Men moet zich daarover niet verwonderen; de kennis van 't Latijn was toen vrij algemeener dan tegenwoordig. Toen kenden velen zeer goed Latijn, zonder een akademischen graad te bezitten; - tegenwoordig bezitten velen een akademischen graad, maar verstaan zij nu allen het volgende?
Halec sal satum: crassum blancum grave latum,
Illud dorsatum scissum perventrificatum,
Huic caput ablatum sic pellibus excoriatum,
Intus mundatum, crudum vel ïgne crematum,
Illi saepe datum, dum transis nocte cubatum,
Hoc thyriacum valet antidotum pretiatum.
Quod parat optatum, potamen largis luatum,
Dans de mane ratum, guttur rebibende paratum,
Haustu postratum reparat, madidatque palatum,
Et caput, et pectus, desiccat phlegmatisatum,
Dans urinatum cito mox, deinde cacatum,
Dirigit, inslatum, cibum penetrat, veteratum,
Hoc medicinatum Laurens fert verificatum.
Bij een woordelijke vertaling zou de aardigheid verloren gaan. Voor onze lezeressen, die geen latijn behoeven te verstaan, zeggen wij alleen, dat de haringkooper uitlegt, hoe een haring bij ongesteldheid meer helpt dan alle medicijnen, en besluit: Ook de oudste en hardste stof moet voor dit middel buigen:
De deugd van dit recept kan Laurens u getuigen.
Die Laurens was natuurlijk de koopman zelf. Op de Gedempte Oudegracht te Haarlem staan voor een huis drie gevelsteenen; op den middelsten een Zalm, en daaronder in de Gulden Salm, op ieder van de beide kleinere een Haring. Dwars over den gevel leest men: | |
[pagina 363]
| |
Al is de Salm een goede vis, de Haring spant de kroon gewisGa naar voetnoot1).
Onder de honderden Zalmen, die er uithingen, noemen wij alleen de Leckerkerckse Salm, op de Boerenvischmarkt te Amsterdam, omdat hij ons leert, waar toen de beste zalm van daan kwam. De Dolfijn is altijd zeer in achting geweest:
Cet animal est fort ami
De notre espèce: en son histoire
Pline le dit, il faut le croireGa naar voetnoot2).
En Pater Abraham van St. Clara vergeleek zelfs de advokaten bij de Dolfijnen; ‘want,’ zeide hij, ‘gelijk deze visch de menschen op zijn rug neemt en uit de gevaren der zee redt, zoo helpen de goede en knappe advokaten ook menigeen uit groote gevaren.’ De nevensstaande moge al zijn makkers vertegenwoordigen: 't is een Rotterdamsche gevelsteen op het Spinhuiswater; - en als een pendant van hem plaatsen wij een Delftshavensche, met een Steur. De Bruinvisch gold bij onze voorouders en nog tot in de 16de eeuw voor een lekkernij en kwam dus ook als uithangteeken voor. 't Is vreemd, dat bij de vermeerderde konsumptie van visch en vermeerderden uitvoer naar Engeland, men 't niet beproeft, hem weêr aan de markt te brengen. - Bij een zoutkooper hing de Bruinvisch uit met deze uitnoodiging: * Kom in de Bruinvisch om pekel en zout,
Want hier van beids is voor jonk en out.
Men zal u gerijf doen elk met gemak,
Pekel met de maat en zout bij de zak.
Hier is pekel te koop, elk zijn gerijf,
Gij zult hier vinden een vriendelijk man en een geriefelijk wijf.
| |
[pagina 364]
| |
Meer kon men waarlijk niet verlangen. Zoowel van den Bruinvisch als van tal van andere visschen, als: Kabeljaauw, Schelvisch, Stokvisch, Rondvisch, Leng, Karper, Bot, Snoek, Baars, Voren, Zeelt, enz., kan men nog tal van exemplaren vinden, die de natuurlijke uithangteekens waren van vischverkoopers of van hen, die, als de zoutkooper van zoo even, eenig beroep dreven, dat tot de visscherij in betrekking stond. Ook aan scheepstimmerwerven, aan brouwerijen, die voor schepen brouwden, aan herbergen of winkels, die door visschers bezocht werden, hingen visschen uit. En talrijk komen, vooral in de streken waar veel te hengelen valt, de Baarzen voor: zoo b.v. hangen aan den weg van Gouda naar Waddinksveen de Oude Baars en de Nieuwe Baars tegen over elkander uit, en de Braadaal aan de Waal tegenover Brakel. De Visschen op de gevelsteenen verschillen hierin van de ‘heusselijke,’dat ze niet in, maar op het water zwemmen, als uit de twee bovenstaande voorbeelden blijken kan. De kleinste steen is uit een zeer ouden gevel te Maassluis: de andere is de Oude Schellevis in de Reguliersdwarsstraat te Amsterdam. In welke wateren Snoek zonder graat gevangen wordt weten wij niet: men dient dit na te vragen op den hoek der Snoekstraat te 's Gravenhage, waar het bordje uitsteektGa naar voetnoot1). En niet minder kurieus is het (op de volgende bladzijde afgebeelde) uithangbord in de gedaante eener Schar, dat te Zwijnaerde (een dorp in de nabijheid van Gent) uithangt bij een voerman, scheerder, haarsnijder en vischkooper. En nu nog de Visschen in 't algemeen. Op een boerewagen in 't laatst der vorige eeuw stond achterop een boer geschilderd, die, met zijn zoon | |
[pagina 365]
| |
aan de hand, aan 't strand stond naar de visschen te kijken, en daaronder: Groote vissen, kleine vissen,
Kleine vissen 't meest.
De groote eten de kleine op,
Zo is 't altijt geweest.
En op een uithangbord boven een haring- en zoutevischwinkel in de Jordaan las men onder eenige zwemmende visschen: De vissies in de zee,
Die leven van mekander,
Zoo doen de mensen mee,
Den een leeft van den ander.
In de Fransche woordeboeken van vroegeren tijd vindt men de Kreeft aangeduid als een petit poisson rouge qui marche à reculons, waarop alleen valt aan te merken, dat de Kreeft 1o. geen visch is, 2o. niet rood isGa naar voetnoot1) en 3o. niet achteruitloopt. Met dat gezag der Fransche woordeboeken voor ons hadden wij ten minste vrijheid om de kreeften en andere schaaldieren met de visschen in eene en dezelfde rubriek op te nemen. - De Kreeft nu was bekend als het huis, waar Roemer Visscher op 't Cingel benoorden de Jan-Roodenpoortstoren gewoond heeft, eer hij naar den Zeedijk verhuisde. Te 's Gravenhage in de kroonlijst van een huis in 't Noordeinde en ook elders wordt de Kreeft nog gevonden. De Vergulde Krab is nog een ververij te Amsterdam op de Brouwersgracht. Een vischkooper te Dokkum had een Garnaal op zijn uithangbord laten schilderen en daaronder had een poëet - wellicht Hilarides - de navolgende verzen geleverd: | |
[pagina 366]
| |
* Men singt van vloo en luys bij 't ongediert te tellen,
Garnaat verdient meer lof voor voedsel en voor nut,
't Is Dockums welvaart, want die daer gemeente stut,
Bij 't nut van oesters en ansjovis ver te stellen.
De Oester is ons zelden voorgekomen; te Londen hangt die op Drurylane aan een oesterhuis en nog wel fluitend uit - the Whistling Oyster. Maar, zoo niet de Oester, wel de Schelp was hier als uithangteeken zeer gemeen. De Schulp, naar welke de Schulpbrug haar naam heeft, was in de vorige eeuw een mooie pleiziertuin aan den Amstel: De Schulp en zijne brug, beroemd door 't overvaren,
En 't weemlen heen en weêr van duizend wandelaren,
zong een weinig bekend Amsterdamsch poëet, die G. Tijsens heette. Op de Keizersgracht bij de Leidschestraat had men de Witte Schulpen en de Roode Schulpen, pakhuizen, die in het voorjaar van 1852 zijn ingestort, en op welker plaats thans een kerk staat. De Drie Schulpen was een brouwerij op de Prinsengracht bij het Huiszittenhuis. Voorts komen nog de St. Jacobsschelp, de St. Michielsschelp, enz. als uithangteekens voor. De Parel hing weleer dikwijls uit. Nog vindt men b.v. de Blaauwe Parel op de St. Antonies-breêstraat, waar nu een koperslager woont, die gezegde Parel echter heeft overgenomen van een juwelier, die er vroeger woonde; - en in de 17de eeuw was de Parel een brouwerij op Wittenburg, die toen ieders bewondering gaande maakte - zoo geweldig groot, zei Filips von Zesen, ja zoo prachtig en met zulke sterke muren, dat men die eer voor een kasteel dan voor een brouwerij zou aanzien. Omtrent het zelfde zegt men thans van de nieuwe Beiersch-bier-brouwerij aan de Weesperzijde, en niemand kijkt die prachtige Parel van Reynst en Grootenhuys meer aan. |
|