De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 347]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina 348]
| |
bestaande aantal Zwanen nog met eenige vermeerderd heeft, toch was het uit geheel andere oorzaken, dat ‘het vrolijke waterdier’Ga naar voetnoot1) zoo algemeen was. - Vooreerst, omdat het zulk een vrolijk waterdier is, dat met zijn langen hals een bijzondere geschiktheid heeft, diep in 't nat te duiken, een rechte nathals, en alzoo 't beste symbool, dat men aan een drinkhuis wenschen kon. En die verklaring is niet nieuw. Niet slechts de Patriotsche bakker van 1787Ga naar voetnoot2) zeide: Een tapper hangt een Zwaan, die zich met kop en vlerken
Graag in het nat verbergt;
maar reeds in de 17de eeuw schreef een poëet op een glas in een herberg waar de Zwaan uithing: * De Swaen voert ieder kroeg, zo wel in dorp als stad,
Omdat hij altijt graeg is met de bek in 't nat.
Ten andere, was de Zwaan een edele vogel, die in de middeleeuwen in de burgwallen der kasteelen, vervolgens ook in die der steden, onderhouden werd. De bewaarders der Zwanen, die daartoe van wege den Heer of de Stad werden aangesteld, hielden herberg en natuurlijk hingen zij de Zwaan uit; - en evenzeer geschiedde dit later, daar, waar een kastelein er tot vermaak der bezoekers Zwanen op nahield. Ten derde werkten hier en daar plaatselijke oorzaken mede om dat uithangteeken te doen kiezen. Waterland b.v. voert den Zwaan in 't wapen en zoo kwam die van zelf in de Waterlandsche dorpen voor de herbergen te hangen; - en evenzoo geschiedde zulks in die streken, waar de sage van den Zwaneridder populair was. Een vierde reden is wellicht daarin te zoeken, dat Zwaantje vroeger een zeer geliefkoosde vrouwenaam was, ja als synoniem voor ‘mooi meisje’ gebezigd werd: Datter weêr een nuwt kaertje of Swaentjen is gekomen,
Yewers in een kufje, daer hy hem by vergeet,
lezen wij in Brederoos ‘Moortje,’ - en Hooft geeft ook den naam van Zwaantje aan de onbekende schoone, die hij ‘'t vertrek des Heeren Laurens Reael’ laat beschreien. 't Zwaantje op het uithangbord kan dus in menig geval de mooie herbergierster zelve hebben aangeduid: - en een mooie herbergierster was ten allen tijde een aanbeveling voor de herberg. En die naam Zwaantje, waaruit was hij, als meisjesnaam, ontstaan? - Wel waarschijnlijk uit de lieftallige Zwanemaagden; in de Duitsche overleveringen bekend en die weder ontleend zijn aan de Valkyriën, de maagden in Walhalla, die niet enkel vliegen konnen, maar ook zwemmen, en zich dan in de gedaante van blanke Zwanen op stroomen en meren | |
[pagina 349]
| |
vermeidden; - waarom het ook bij onze heidensche voorouders een groote zonde was een Zwaan te dooden en zoo bij geval een Valkyrie te treffen: - ja zelfs lang na dat men van geen Valkyriën meer afwist, bleef die onschenbaarheid der Zwanen gehandhaafd en strafte men den moord, aan een Zwaan gepleegd, zelfs hier en daar even streng als een menschenmoord. In die sagen der Germaansche mythologie zien wij een vijfde, en wellicht de oudste reden der verschijning van den Zwaan als uithangteeken. De merkwaardigste herberg, waar de Zwaan uithing, was het oudste huis van den Haag, veel ouder zelfs dan 't Hof, door den Roomschkoning Willem gebouwd. Vermoedelijk was 't oorspronkelijk 's Graven jachthuis en herberg, en ging 't, na de stichting van 't Hof, in andere handen over. 't Huis heeft, afwisselend, ook andere namen gedragen: in 1459 St. Joris, in 1525 de Draak, en 't was toen nog het gewone logies voor Vorsten en aanzienlijke reizigers. Later werd het huis bewoond door Hippolytus van Persijn, Raad in den Hove van Holland, later achtereenvolgens Voorzitter van 't Hof van Friesland en van dat van Utrecht. 's Mans zoon, Jan van Persijn, verkocht het huis aan Hendrik Michielsz, vroeger kastelein in de Pauw, en in den verkoopbrief wordt het wederom de Zwaan geheeten. 't Was in deze herberg, dat op Zondag, den 6den Mei 1649, de beruchte Izaak Doreslaar, als afgezant van Cromwell, was afgestapt en op den 12den daaraanvolgende, des avonds te tien uren, met eenige gastvrienden aan tafel zittende, door gemaskerde personen overvallen en vermoord werd. In 1697 werd het gebouw, dat toen de Oude Zwaan heette, afgebroken en twee huizen op het erf gebouwdGa naar voetnoot1). De adjektieven, waarmede de Zwaan voorkomt, zijn hoofdzakelijk de Witte en de Vergulde of Gouden. In de Vergulde Zwaan te Amersfoort hielden Pieter van Houten en Richard Saab vergaderingen, waaruit oproerige bewegingen ontstonden, die beiden op den 3den October 1703 met den hals moesten boeten. De Gepluimde Zwaan hing vroeger uit aan een kroeg te Leiden: * In de gepluimde Swan
Is goet logys voor de reizende man.
De naam de Groote Zwaan, te Dordrecht, duidde niet zoo zeer de grootte van den vogel aan, als die van 't huis, waar in de 17de eeuw het kantoor van het Postmeesterschap gehouden werdGa naar voetnoot2). De Twee Zwanen en de Drie Zwanen zijn beiden herbergen te Zaandam. In Duitschland kent men de Zwaan ook, b.v. te Maagdeburg: Wer gut logiren will und kann
Der gehe in den Weissen SchwanGa naar voetnoot3).
| |
[pagina 350]
| |
Op Engelsche uithangborden kent men ook den Zwaan met twee halzen. 't Is een heraldieke figuur, van gelijken aard als de leeuw met twee staarten. Bij ons hebben wij die figuur niet gevonden, die te Londen al in de 16de eeuw bestond, en waar ook, later, Taylor de Waterpoëet nog van spreekt. Voor ruim anderhalve eeuw was de Zwaan met twee halzen een zeer bekende voermansherberg in Ladlane Cheapside, waar in zeker jachtgedicht op gezinspeeld wordt: Als eens in 't zaal de jager zit
Kent hij geen vrees, maar jaagt naar 't wit,
Of hij een nek voor 't breken droeg,
Gelijk de Zwaan voor Lad-laan's kroegGa naar voetnoot1).
Even als in de Heraldiek komt ook de hals van den Zwaan als uithangteeken afzonderlijk voor. 't Swaenshals was een brouwerij te Delft in de 18de eeuw. Het Zwaanskuiken hing uit tusschen Gorkum en Vianen aan 't Zederikskanaal, waar de Zwaanskuikensbrug den naam van ontleend heeft. De Zwanenburgen zijn in ons Vaderland niet te tellen; alleen noemen wij, als variant, Zwaantjeshof, dat in de gemeente Echt in Limburg wel twee maal voorkomt. De Haan, als uithangteeken, geeft den Zwaan in ouderdom niets toe, en hoe talrijk hij van ouds voorkwam, kan de menigte de Hanen bewijzen, die men in alle Adresboeken vinden zal. Reeds bij de Romeinen en ook bij onze Germaansche voorouders troffen wij hem aanGa naar voetnoot2) en in de Kristen-wereld is hij met een mystiek waas omgeven. Zeker heeft intusschen hier te lande de Haan zijn populariteit voor geen klein deel te danken aan 't beroemde Haneboek - van welk boek wij hier de geschiedenis gaarne zouden mededeelen, indien dit hoofdstuk, en bij gevolge ons boek, er niet te lang door werd, - en even zeker zal de oorsprong van dien Haan in 't Haneboek wel geen andere zijn dan het uithangbord van een zestiende-eeuwschen schoolboekdrukkerGa naar voetnoot3), zoo dat er, van dien tijd af, een onafscheidelijk verband tusschen het lager onderwijs en den Haan heeft bestaan: wat de teekenaar, die de ‘Vermakelijke Spraakkunst’ illustreerde, dan ook te recht | |
[pagina 351]
| |
begrepen heeft, toen hij den Haan als Hulponderwijzer voor 't zwarte bord plaatste. De Haan komt meest als de Roode, somtijds ook als de Witte en de Blaauwe voor. Een vrome Kathechizeermatres, die op den Achterburgwal in de Roode Haan woonde, deed op haar luifel schrijven: * Mary Gerrits, in de Roô Haan,
Die zayt: Gods woord moet boven aan staan.
En een winkelier in de Bloemstraat, die 't zelfde uithangbord had: * Doe de Haan begost te kraaijen,
Toen begon Petrus te schraaijenGa naar voetnoot1).
en aan de andere zijde: * De Haan die kraait niet bij geval:
Vraagt Petrus, die 't u zeggen zal.
De Witte Haan staat op de Achtergracht bij 't Weesperplein op den nok van 't dak. Nog pronkt de Blauwe Haan op een gevelsteen in de St. Nikolaasstraat; en naar een anderen Blaauwen Haan, die op de Pijpenmarkt uithing, draagt nog de Blaauwehaanssteeg haar naam. 't Zij aan een van deze, 't zij weêraan een anderen Blaauwen Haan, ontleende ook Johannes Blaauwenhaan, die in 1650, tijdens den aanslag op Amsterdam, tot Kapitein der Waardgelders werd aangesteld, zijn toenaam. Ook op de Pijpenmarkt hing de Stoute Haan uit, en elders te Amsterdam (bij een schoenmaker) de Gelaarsde Haan, waarvan wij de afbeelding geven, en weêr elders met een bijbelsche toepassing: * Dit is in de Gelaarsde Haan.
Christus is naar 't kruys gegaan
Met een doornekroon op 't hooft:
Hij slacht Thomas, die 't niet gelooft.
Onder een Kraaienden Haan leest men veelal: in den Vroegen Morgen. De derde in het drietal Vogels, dat ten onzent vooral in aanmerking kwam, is de Ojevaar - Odebaar, Adebaar of Eiber - de gelukbrenger, aan wien 't volksgeloof van ouds bijzondere deugden toeschreef, | |
[pagina 352]
| |
en van wien zoo vele dichterlijke sagen weten te spreken. Den jongen Ojevaar, die den ouden op den rug droeg en voedde - zinnebeeldige voorstelling der ouderliefde - vond men niet alleen in emblematische gedichten,
maar ook op uithangborden der 16de eeuw, als b.v. bij de Nutiussen te Antwerpen, terug. Nog vroeger, in de 15de eeuw, zag men den Odevare reeds aan een Leuvensche brouwerij, en waarschijnlijk in dezelfde houding afgebeeld, als waarin hij later hier te lande altijd voorkwam, staande op één poot, en de andere opgetrokken, even als de levende Ojevaar, die - gelijk dit te Bern met de beeren 't geval is - nog voortdurend in den Haag wordt onderhouden; wat te edelmoediger van de Hagenaars is, omdat hij geenszins, gelijk de Bernsche beeren, een aanzienlijk kapitaal bezit, waarvan de stad de renten trekt. De vermaardste Ojevaar te Amsterdam was die op de St. Antoniesbreêstraat, waarvan men nog in onzen jongen tijd zong: Kom dan meê in 't Ojevaartje;
Daar is alles heel briljant:
Zestien stuivers maar het paartje
En dan zijn wij uit den brand.
Het glas brandewijn kostte er n.l. acht stuivers. Maar vooral in de vorige eeuw was het etablissement, als musico (als café chantant, zou men nu zeggen) zeer in bloei. Als in dien tijd een Amsterdamsch naaistertje vertelde, hoe zij met een vrindinnetje 's Zondags eens een wandelingetje naar de Bloemmarkt ging doen, dan was het slot: ‘Wij bereikten dikwijls ons oogmerk, met ieder een Geleigeest op te doen, met wie wij in het Groene Woud en van daar na het Joodenquartier, bij Vader Bagchus of den Ojevaar tot laat in den avond ons buitengemeen diverteerden’Ga naar voetnoot1). Juist in dezelfde houding als de Ojevaar verschijnt de Kraanvogel; doch met dit kenmerkend verschil, dat de Kraan in den opgetrokken poot altijd een keisteen vasthoudt. Nog voor weinige jaren stond zulk een vogel (die thans, als uithangteeken, vrij zeldzaam geworden is) op een gevelsteen te Leeuwarden in de Breestraat, met dit onderschrift: Aldus moet men waken
In de KranenwachtGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 353]
| |
Het devies van den Kraanvogel was van ouds Vigilia et labore; want hij was het symbool der waakzaamheid. Nog hangt de Kraanvogel aan den Amstel uit, op de grens tusschen Utrecht en Zuid-Holland. De Lepelaar, kenbaar aan zijn lepelvormigen snavel, komt nog wel op gevelsteenen voor. Ook de Reiger hing aan herbergen uit, o.a. te Diemen. De Arend hing aan brouwerijen en burgerwoningen uit, en in 1656 ook aan een R.K. kerk te Amsterdam op de Heerengracht. Te Antwerpen in de Sauciesstraat heeft zelfs een oude juffrouw een Arend uithangen met dit beloovend bijschrift:
In den Arend bij weduwe Klampers,
verkoopt alle soorten van pamade, belast zich met boodschappen te doen,
geeft les in de guitare en verkoopt taf voor de eksteroogenGa naar voetnoot1).
't Is altijd de heraldieke, met het hoefijzer in den bek. De hier afgebeelde is te vinden in de Batavierstraat bij de Oosterschekaai. Ook bij den boekverkooper Tijmen Houthaak op de Kolk, die onderscheidene werken van Vondel uitgaf, hing de Vogel Struis uit; en te Leiden, aan een tabakswinkel, gekroond, met dit rijm: * In de Gekroonde Vogelstruis verkoopt men goe Tabak,
Voor groot en klein tot ieder zijn gemak.
Van daag voor geldt en morgen om niet,
Naar dat het mij in mijn hooft schiet.
De Pellikaan is mede altijd de heraldiekeGa naar voetnoot2). Als zinnebeeld der liefde komt hij voor op onderscheidene zegels van Hervormde kerken; op dat van Appingadam met het bijschrift: Jesus Christus Pellicanus noster. Op luifels en uithangborden werd hij in gelijke beteekenis opgenomen, als uit het navolgende opschrift blijkt, dat men te Utrecht buiten de Weerdpoort las: * Glori en vrede soet,
Hebben de Engelen gezongen,
Uit reine liefde met zijn bloet
Spijst de Pellicaan zijn jongen.
| |
[pagina 354]
| |
Nog dikwijls wordt de Pellikaan op gevelsteenen of in het beeldhouwwerk boven liefdadige hofjes aangetroffen. Over de Valk, als uithangteeken van herbergen, vooral in de nabijheid van 't jachtveld, maar ook in de steden, hebben wij reeds vroeger gesprokenGa naar voetnoot1). Hij komt in alle kleuren voor, graauw, groen, wit, zwart, enz. Op een ouden gevelsteen te 's Gravenhage, op den hoek van 't Hartogsstraatje staat: de Vergulde Gripend Valck; - een Valk, die een vogel grijpt. Het tegenbeeld van den Valk is de Uil. In den Uil te Montfoort at Huygens op zijn speelreis in Juni 1628: Montfoort was al te na; daer rusten wy te noen,
En hadden met een Uyl of met een waard te doenGa naar voetnoot2).
Een Uil, als nachtvogel, kon een gepast uithangteeken geächt worden voor plaatsen, waar nachtverblijf te bekomen was; doch werd bij voorkeur uitgehangen door een waard, die pretensie maakte een rechte Uil, d.i. ‘een grappemaker,’ te zijn. Somtijds ook werd hij door partikulieren op den luifel geschilderd, 't zij om den voorbijganger een kompliment te maken, 't zij om een satyrieke gedachte uit te drukken. - Zoo had een Amsterdammer op de Gelderderschekaai er een op een kruk voor zijn luifel gezet, en ieder, die dan opkeek om te zien wat er uithing, las deze begroeting: * Hoe staat gij dus zoo stijf en ziet?
Gij zijt mijn broêr, kent gij mij niet?
Serviteur mon frère.
Een Dortenaar daarentegen - in de Voorstraat - had een Uil met een bril op, die, met een brandende kaars naast zich, in den bijbel las, en daaronder stond: * Wat baat mij kaars en bril,
Als ik niet zien en wil?
De Raven waren bij onze Heidensche voorouders de Wodansvogels, die rondvlogen om alles te bespieden wat in de wereld gebeurde en dit aan den God te boodschappen. Om het onheil te bezweren, dat men van dien vogel vreesde, plaatste men diens beeltenis voor zijn woning of onderhield er een levende op zijn erf. Als een gevolg van dat bijgeloof komt nog de Raaf wel hier en daar op een gevelsteen voor. Ook de Indische Raaf moet op een uithangbord hebben gestaan; althans in de 17de eeuw komen personen met dien toenaam voor. Gerrit Jacobsz. Indischeraven was in 1639 schutter onder 't vaandel van Roelof Bicker, en een Maria Indischeraven trouwde in 1667 met den makelaar Klaas Wagenaar. | |
[pagina 355]
| |
Spelde de Raaf onheil, de Kraai werd bij onze voorouders en wordt nog in Engeland als een geluksvogel beschouwdGa naar voetnoot1); daarom hingen Kraaien ook zeer veel uit. Wil men een voorbeeld van een kraaien-epigram? wij nemen 't uit Schoonhoven van een koeken-baksterGa naar voetnoot2): * In de Kraay.
De Kraay die vliegt om aas te zoeken,
Daarom bak ik hier ook boekende koeken.
Reeds in 1394 hing de Papegaai uit aan een papiermolen in GelderlandGa naar voetnoot3). Ook de vermaarde Amsterdamsche Burgemeester Joost Buyck woonde in de Papegay, en nog is die vogel 't uithangteeken eener R.K. kerk in de Kalverstraat. Dat hij aan tal van herbergen uithing laat zich uit het vroeger alom in zwang zijnde Papegaai-schieten voldoende verklaren. De Paauw wordt, even als in de heraldiek, op twee wijzen afgebeeld: met neêrgeslagen staart, waarvan men nog een fraai exemplaar kan zien op een gevelsteen in de Warmoesstraat bij de Guldehandssteeg, - of met opgezetten staart, d.i. pronkende, waarbij een Dokkumer het volgende rijm voor zijn luifel had: * Gelijk een Paauw groen, geel en blaauw opsteekt zijn veêren,
Zoo gaan ook alle kaale en schraale straatloopers braveeren.
Weinig plaatsen, die geen herberg de Paauw hadden: enkele malen hing de Paauwin uit. Te Amsterdam was weleer de Paauwentuin vermaard. 't Was een fraaie lusthof aan den Amstel, met hoog geboomte en nog hooger toren, van waar men een schoon uitzicht genoot. Boven den ingang stond een net geschilderd bord met Paauwen. Die tuin, langen tijd een veelbezocht uitspanningsoord der deftige burgerij, was in onzen tijd reeds in verval en werd eindelijk gesloopt. In de Paauw te Dordrecht hield Prins Willem III den 29sten Juli 1672 het middagmaal, toen hij, op 't drijven der Oranjegezinde burgerij, door de Regeering tot een bezoek in de stad genoodigd was en ‘met een groote toeloop en juychtoon des volks, onder 't afbranden en lossen der hand- en donderbussen, eerbiedelijk ingehaald, ontfangen, en met volle plechtelikheyd bewellekomt werd.’ En 't was in dezelfde herberg, dat de Prins, almede ten gevolge van de dringende begeerte der burgerij, door de aldaar vergaderde, ‘Vroedschappen, Goede Luyden van Achte, en Ministers der stad Dordrecht’ tot Stadhouder verklaard werdGa naar voetnoot4). | |
[pagina 356]
| |
In 't eerste vierdedeel dezer eeuw was te Leiden de Paauw het beroemdste koffiehuis, waar de studenten vergaderden, en de kastelein, Du Vieux, een braaf man, die hun graag een ruim krediet verleende, mits zij vlijtig studeerden. Hij wist wel, dat dan alles later te recht kwam, en voer er wel bij. De Paradijsvogel was vroeger ook nog al in trek, en bekend als koffiehuis in de Kalverstraat. In de Arke Noach's (1799 no. 38) zegt een oude heer tegen een fatje van 15 of 16 jaren; ‘zo gij roken wilt, rook te huis, en zo gij een kop chocolade wilt drinken, doet dat in den Paradijsvogel, daar zult gij meer kinderen van uwe jaren vinden.’ Den Kalkoen en gewoonlijk den haan, met opgezetten staart, ziet men nog wel op gevelsteenen: ook op uithangborden kwam hij voor, en evenzoo Ganzen en Eendvogels. De Gans was als St. Maartensgans een treflijk uithangteeken voor wildverkoopers en koks: om de pennen, die hij leverde, kon hij 't ook aan winkels van schrijf- en kantoorbehoeften zijn; en het altijd Nieuw en Vermakelijk Ganzebord had aan zijn naam een zelden overtroffen populariteit gegeven. Geen wonder dus dat hij meermalen voorkwam. Dominee Petrus Leupenius woonde in 1651 op de Prinsengracht over de Noordermarkt in de Witte Gans: de Goedkoope Gans is op de Joden-breêstraat te vinden: en de Gelaarsde Gans is geschilderd op 't uithangbord van een schoenmaker te Montplaisir in Frankrijk, met het bijschrift:
A l' Oie bottée,
Prenez mes bottes, laissez mon oie.
Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 357]
| |
hij schijnt thans van de uithangborden geheel verdwenen, hoewel zijn titel van Ganzerijder nog in de volkstaal als spotnaam voortleeft. Op de Prinsengracht bij de Reestraat ziet men op een gevelsteen een Eend met zeven jongen in 't riet. 't Is niet mogelijk na te gaan, of er een toespeling, en, zoo ja, welke, in die figuren verborgen ligt. Niet ongewoon daar-en-tegen is de woordspeling met End, gelijk de vogel doorgaans in jagerstaal geheeten wordt. Te Dordrecht vindt men nog een gevelsteen, waarop een Eendvogel is voorgesteld, gespannen voor een slede, waarop een zware last is geladen en daaronder: het lastigh Endt. Een tweede eend speelt voor sleeper en houdt de leidselsGa naar voetnoot1). Het straatje, waarin dat huis gelegen is, heeft dan ook den naam gekregen van de Lastig-end-steeg. De Eend kwam ook verkleind voor: bij Vugt in Noordbrabant heeft men het Eendje. De Hen, het uithangteeken der eierhuizenGa naar voetnoot2), kwam ook bij boekverkoopers voor, zeker in tegenstelling van den Haan. De Zwarte Hen, tegenover de Nieuwe Kerk, is als schoolboekwinkel lang vermaard geweest; de Witte Hen was in de 17de eeuw het uithangteeken van den Antwerpschen boekverkooper Hendrik Thieullier, en de Vette Hin in 1581 dat van den Delftschen Cornelis Jansz. Nog hangt, maar niet aan een boekwinkel, de Vette Hen bij Raalte, en de Kip bij Hummeloo uit. In de Oude Vette Hen is een bakkerij in de Driehoekjes te 's GravenhageGa naar voetnoot3). De Duif verscheen in tweeërlei gedaante: met uitgespreide vleugels, als 't symbool van den H. Geest, zoo als men dat nog op verscheidene plaatsen kan zienGa naar voetnoot4); - of als Vrededuifje, met den olijftak in den bek. - De Duivenvlucht vindt men aan de Leidsche vaart, bij Oegstgeest. De Twee Tortelduiven was in 1656 een R.K. Kerk op den Zeedijk. De Tureluur hangt te Bunnik uit. 't Tureluurshuisje vonden wij te Waarder in Zuidholland; 't Veldhoen bij Baanbrug en 't Veldhoentje bij Elst. De Koekkoek komt voor bij Almen, te Hoevelaken, bij Ruurloo, te Ruinerwold, enz. De IJsvogel o.a. aan een kalkoven onder Zuilen, zeker om den gloed te bekoelen. Zoo gewoon de Merel is in de wapens, zoo zeldzaam is die op de uithangborden. Toch stond op den wagen van een boer buiten Haarlem de Merel geschilderd, met dit rijmpje er bij: De Merel vliegt door 't veld staag met gezwinde vlerken,
Zoo gaat de huisman ook gestaag te velde werken.
| |
[pagina 358]
| |
De Merel doet het om zijn jongen uit te broên (?)
De boer om met Gods hulp zijn huisgezin te voênGa naar voetnoot1).
Het vinken was van oudsher in Holland een liefhebberij, waarvoor men zelfs vacantie gaf aan de HoogeschoolGa naar voetnoot2), en de Amsterdammers noemen nog ieder vogel een ‘vinkie’. Geen wonder, dat de herbergen talrijk waren, waar de Vink uithing. De meest beroemde is nog het Koffiehuis aan den Rijn, bij Leiden. Ook op gevelsteenen komt de Vink voor, b.v. te Amsterdam op de Leidschestraat, wel drie naast elkander. Op dezelfde straat vond men in de 17de eeuw (wat men er nu niet meer behoeft te zoeken) een tuin, waarin men 's zomers altijd een nachtegaal kon hooren, en boven de deur las men: * Terwijl de wijn hier 't hart verheugt,
Voltoit de Nachtegael de vreugt.
Dies is onder de schaduw van mijn linden
Vermaek en lekkernij te vinden.
Ook aan deftige huizen hing de Nachtegaal uit, als in 1677 aan dat van den Oud-raad Johan de Jong te DordrechtGa naar voetnoot3). Nachtegalen zingen maar eens in 't jaar en laten zich moeilijk in een kooi bewaren. Kanarievogels daarentegen zijn gemakkelijk in 't leven te behouden en neuriën 't heele jaar door. Geen wonder dan ook, dat zij in vele herbergen er op nagehouden werden en aan sommige uithingen. Nog ziet men op den hoek der Dommersstraat en Haarlemmer-houttuinen, boven de deur eener tapperij, een bord, dat zijn beste dagen gehad heeft, maar toch nog de blijken draagt, een goed schilderstuk geweest te zijn. 't Vertoont een boschrijk landschap: in 't zwaar geboomte op den voorgrond dartelen de kanarievogels. Dikwijls ook hing aan zulke herbergen de Vogelezang uit, dat van ouds een geliefkoosde naam was, die in Holland een historische vermaardheid heeft, maar overigens in alle gewesten, zelfs in Drenthe, voorkomt. Ja, ook buitenslands, o.a. te Maagdeburg, blijkens 't al meer aangehaalde Magdeburg im Sommer: Wo Vogelsang, da athmet in Wonne der Natur,
Da ist von allen Sorgen der Erde keine Spur!
Es nennt der Magdeburger den Vogelsang darum
Mit seinem schönen Parke ein Erd-Elysium;
Denn selig kann man werden von Liebe und von Bier
Und Beides ist zu finden in vollem Maasse hierGa naar voetnoot4).
De Vogelesangk vindt men nog op een gevelsteen te Dordrecht; - ook | |
[pagina 359]
| |
onder de slikken van de Biesbosch, waar men eerder Vogelgekrijsch verwachten zou, vindt men een Vogelezang. Van Kemphanen krioelt het in Holland en in meer drassige gewesten van ons rijk. Geen wonder dan ook, dat zij op vele plaatsen werden uitgehangen; doorgaans twee, om een paar dappere strijders voor te stellen, of in 't heraldieke getal van drie. Niet de Mees is het uithangteeken van een beroemde wafelkraam, maar zijn nicht, en die Nicht van Mees heeft al voor een half dozijn geslachten wafelen gebakken. Het opschrift was oorspronkelijk een hatelijkheid. Zekere Mees was rijk geworden en liet de dochter van zijn eenigen in kommervolle omstandigheden overleden broeder gebrek lijden. De meid had een wakkeren kop en was niet bang om een publiek schandaaltje te verwekken: zij zette een wafelkraam op, tegenover de deur van haar hardvochtigen oom, en boven den luifel daarvan: de Nicht van Mees. De stoute handeling had den gewenschten uitslag en tal van klanten kwamen de wafels eten, die de nicht van den gierigaard bakte. Of zij trouwde en de kraam aan kinderen dan wel aan kollateralen naliet vermeldt de legende niet; maar zeker is 't, dat de naam, waaronder de kraam was opgericht, in waarde werd gehouden en wellicht zal blijven bestaan zoo lang er nichten, mezen en wafelen op de wereld gevonden worden. Ook aan een naam zijn de Drie Mezen haar naam verschuldigd, die, blijkens een keurig tabaksplaatje, door Vinkeles in koper gesneden, uithingen bij den tabakskooper Hendrik Meysenheim op den Vijgendam. De Leeuwrik is lang een beroemd logement te Haarlem geweest; - de Ekster stond te Utrecht op een gevelsteenGa naar voetnoot1) en hing uit bij T. van Exter te HoornGa naar voetnoot2). De Kievit hangt uit bij Someren in Noord-brabant, en de Drie Kievitten hingen in 't begin dezer eeuw uit aan een komenij op Oostenburg, misschien om de kievitseieren, die er te krijgen waren en waar de Oostenburgers, toen 't eiland zijn goede dagen had, veel van hielden. De Mosch - die vroeger (en ook nog in woordeboeken en bij schoolmeesters) Musch heette, maar sedert, eerst de Griffier van dien naam, en later zijn vrouw en zijn dochter, hem in diskrediet brachten, altijd Mosch wordt genoemd - komt zelden op uithangborden voor. Toch von- | |
[pagina 360]
| |
den wij hem, en nog wel drievoudig, op dat eener waschvrouw uit de 17de eeuw, die er tevens een bureau de mariage op nahield: * In de drie Mossen, sy singen als lijsters.
Men wascht 'er om gelt,
Men stijft 'er en bestelt
Ook aan mekaar,
So voor als naar,
Hupse vrijers en mooie vrijsters.
Vogelnesten van allerlei soort kwamen onder de uithangteekens voor, en worden nog gevonden; 't meest Ojevaars- en Kraaienesten; ook 't Zwaluwnest meermalen. 't Kievitsnest hangt aan 't Zwarte Water uit, onder Zwartsluis, en 't Hanenest bij Buren. |
|