De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 295]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina 296]
| |
In de Donkeregaard te Utrecht hing weleer de Groote Domtoren uit, in hout gebeiteld, en die nog op 't Stads-Archief bewaard wordtGa naar voetnoot1). Te Amsterdam staat hoog in den gevel van een huis in de Zwanenburgerstraat, het tweede van den Amstelkant af, een groote afbeelding van de Blaauwbrug in de eerste helft der 17de eeuw met het onderschrift: De Blaavwbrvgh over den Amstel, welke brug, in 1601 gebouwd, voor een heerlijk werkstuk gold. Zoo hingen, te Groningen, te Sneek en te Amsterdam, tabaksverkoopers de Waag uit, omdat het zoo genoemde gebouw in hun nabijheid was, - in laatstgemelde stad de Regulierswaag op den hoek der Breêstraat; - en een herberg op den Amstel de Keulsche Waag, die daar weleer stond. Zoo had men in den omtrek der Beurs aldaar onderscheidene logementen, koffiehuizen en winkels, waar de Beurs uithing. En elders was dat hetzelfde. Maar het gebouw, waar het uithangteeken op wees, behoefde juist niet in de buurt te staan, als het maar door de plek, waar men zich bevond, in 't geheugen werd geroepen. Voor bijna 20 jaren hing in de Oude-teertuinen, boven de deur van een theewinkel, het Oude Stadhuis uit. 't Was een zeer fraai geschilderde afbeelding, gevolgd naar de ets, die in Dappers ‘Beschrijving der stadt Amsterdam’ voorkomt, en 't Stadhuis voorstelt, dat in 1652 is afgebrand. Nu heeft dat Stadhuis wel nimmer aan den Y-kant gestaan, maar toch is 't te bejammeren, dat het op zich zelf fraaie stuk door de vereenigde krachten van weêr en wind en van bezems en glazewasschers is te niet gegaan. Een niet minder fraai uithangbord, geschilderd door N.M. Wijdoogen, en den Haringpakkerstoren bij winter voorstellende, hing voorheen aan een tabakswinkel op den hoek van den Nieuwendijk en Haringpakkerij, en onderging gelijk lotGa naar voetnoot2). Een herberg op den hoek der Utrechtschestraat en Achtergracht, alzoo liggende aan den weg, die naar Utrecht leidde, had in de vorige eeuw een bord uithangen, waarop de Dom van Utrecht geschilderd was; thans staat de figuur in 't glas boven de deur geschilderd. Om gelijke reden heeft een herberg op 't Haarlemmerplein het stationsgebouw uithangen, met het onderschrift: Aankomst der Spoor. 't Is voorwaar een dubbel stoute rhetorische figuur, waardoor men niet alleen van het Spoor een vrouwspersoon maakt, maar haar zelfs laat aankomen! Een merkwaardig gebouw, dat vroeger ergens gestaan had, gaf mede aanleiding, dat terzelfder plaatse later een uithangteeken zulks in herinnering bracht. Te Maastricht in de Brugstraat vindt men een gevelsteen met het Kerkxken 1740. 't Is de afbeelding der Kapel, aan St. Evergistus gewijd, die tot voor twee eeuwen op die plek gestaan heeftGa naar voetnoot3). | |
[pagina 297]
| |
Even zoo ziet men te Amsterdam op 't Koningsplein tegen 't hoekhuis der Heerengracht de Heyligeweghspoort uitgehouwen, die van 1636 tot 1663 daar gestaan heeft. Toen, nu honderd jaar geleden, de boekverkooper Pieter Jan Entrop in dat huis woonde, prijkte die steen in den voorgevel; bij de herbouwing werd hij naar den zijmuur verplaatst. Somtijds was het de nieuwheid van een gebouw, die een uitloksel was om het te doen schilderen. Lang voordat het Paleis voor Volksvlijt zich nog in zijn ijzeren volkomenheid vertoonde, stond het reeds in effigie te pronken op 't uithangbord van een tabakswinkel op de Utrechtschestraat; en van de redevoeringen, uitgesproken bij de onthulling van 't Monument op den Dam was nog 't laatste woord niet gesproken, of de nabootsing daarvan kwam al boven de deur van een tabakskooper op den Zeedijk. Wie aan de oprichting van een voornaam gebouw had medegewerkt, droeg daar gaarne roem op en trachtte zulks wel eens op blijvende wijze in herinnering te brengen. Wij zien daarvan een bewijs in twee gevelsteenen in de Tuinstraat, waarvan de eene 't Nieuwe Diakens-Weeshuys voorstelt, dat in 1657 is gebouwd, en de andere den bouwmeester zelf, die van Breda was, met den truffel in de hand, tusschen de wapens van Amsterdam en Breda, met het onderschrift: de Bredase Messelar. Een andere reden om een gebouw uit te hangen lag in de vermaardheid die het verworven had. Daarom ziet men alom uithangborden, of gevelsteenen, die den Keulschen Dom, de Zeven Kerken van Romen, de Brug van Londen, de Beurs van Amsterdam, 't Loo of het Konings Loo (sedert Willem III) de Oranjezaal (te Dordrecht, als variant, de Gouden Zaal) voorstellen. Daarom ook vindt men te Maagdeburg een Colosseum en een Walhalla; van het eerste zegt Remme in 't meergenoemde Magdeburg in Sommer: Im schönen Colosseum da hält Concilium,
Der Ausschus von dem besten und feinsten Publikum,
Und dennoch kommt mitunter bei diesem edlen Chor,
Wenn meistens auch nach Zehne ein Intermezzo vor;
Doch was sich schäkernd necket, sich auch fast immer liebt,
Dies alte wahre Sprichwort hier bald den Ausschlag giebt.
Van het laatste: Walhalla, Götterhalle! du süsses Paradies,
Wie kam 's dass Terpsichore in dir sich niederliess?
Wo abgeschied'nen Helden sonst nur der Lorbeer winkt,
Dem Lebenden noch Schönres zu holen hier gelingt:
Denn Sonntags wird ein Tänzchen fidele aufgespielt,
Wobei das grösste Lumen sich oft sein Müthchen kühlt.
In de 16de en 17de eeuw was de Warande te Brussel beroemd - het Park van 't Hof, doch waar gedurende zekere uren van den dag een | |
[pagina 298]
| |
iegelijk voor een geringe entrée mocht wandelen. Dat deden in 1564 twee leden der Regeering van Oudewater, die naar Brussel waren afgevaardigd, en bij hun t' huiskomst de verteering aldaar gemaakt, in rekening brachten, als: ‘In de Warande te gaen i st. ‘Aen noeten in de Warande ij d.Ga naar voetnoot1).’ De heeren hadden dus ieder vier duiten aan den ingang betaald en zich aan één duit noten vergast. Die Warande nu werd dikwijls uitgehangen, niet slechts aan herbergen, maar ook aan winkels, als uit het volgende rijm blijkt, dat men te 's Gravenhage las: * Hier in de Brabantsche Warande
Verkoopt men velerhande
Mutzen, valhoeden en leybanden.
Te Wulpen in Vlaanderen leest men nog voor een kroegje: In de Warande verkoopt men dranken en melk. Eindelijk, te Vlissingen vindt men een uithangteeken van deze soort, dat oorspronkelijk een eereteeken was; 't is een gevelsteen met den Bosscher Toren in de St. Jacobsstraat. Toenin 1629 Prins Frederik Hendrik 's Hertogenbosch belegerde, nam zekere Pieter Jansen, die vroeger onder de Spanjaards gediend had als sergeant, doch thans gehuwd was, en te Vlissingen als snijders-knecht werkte, dienst als vrijwilliger en werd tot vaandrig benoemd. Er werd bres geschoten en de belegerden zonden een trompetter om wapenstilstand te vragen. Die gelegenheid nam Pieter Jansen waar, zijn vaandel om 't lijf windende, sloop hij de stad in en liep naar de kerk. Hier het torendeurtje open vindende, ijlt hij naar boven, beklimt den torentop, maakt zijn vaandel vast aan 't kruis en keert terug gelijk hij gekomen is. Belegerden en belegeraars waren even verbaasd, 't Oranje, blanje, bleu van den toren te zien wapperen. De hoofden daar binnen dachten aan oproer of overval, de bezettelingen en de burgerij meenden, dat tot | |
[pagina 299]
| |
de overgave besloten was, de belegeraars dat zij nu vrij konnen inrukken; in 't kort, ieder was in de war; doch de uitkomst was, dat de Prins meester werd van de stadGa naar voetnoot1). Toen hij nu later vernam, wat hij aan de koene list van den Vlissinger te danken had, bood hij dezen bevordering aan indien hij wilde blijven dienen; doch hij weigerde dit. De Prins vereerde hem daarop een beurs met vijfhonderd dukaten en een afbeelding van den toren in zilver. Voor 't geld kocht onze gewezen vaandrig zich een huis en plaatste de afbeelding van den toren in den gevel, als hiervoren te zien is. 't Gebeurde in later tijd, dat in 't weeshuis kinderen werden opgenomen, die van hem afstamden. Onder hetgeen hun toebehoorde vonden Diakenen een lommerdbriefje, waaruit bleek, dat de zilveren toren was beleend. Deze werd door hen gelost en in de weeshuisschool opgeveild. De zilversmid Lambrecht van der Woordt kocht den toren voor twintig dukatons, maar verkocht hem weer aan Monsr. Samuel Bonnecroi, die 't stuk bij uitersten wil aan de stad vermaakteGa naar voetnoot2). Afbeeldingen van kerken zijn legio; doch te Dordrecht vindt men verscheidene kapellen. Op een gevelsteen in wijk B. no. 19 Wijnkoopers Kapel ao. 1594. 't Is de kapel van 't Wijnkoopersgilde, gesticht in 1325, die in 1586 tot een Walekerk ingericht en later, in 1656, den Engelschen Avanturiers (Merchant-adventurersGa naar voetnoot3) tot een kerk is afgestaanGa naar voetnoot4). Voorts, in de Voorstraat, de Ploegkapel, O.L. Vrouwenkapelle van de Ploeg, in 't begin der 15de eeuw gesticht en in 1613 tot burgerwoningen vertimmerdGa naar voetnoot5) en de Kruyskapel - ‘de H. Kruyskapelle,’ in 1306 gesticht en in 1645 in een pakhuis veranderd, voor welks gevel te lezen stond: Dit Huys is wel befaemt,
De Kruyskapel is 't genaemt.
Eindelijk, de Kapel van Kromelleboog, d.i. de O.L. Vrouwenkapelle in den hoek van den Kromelleboog, gesticht in 1313 en in de 17de eeuw in burgerwoningen veranderdGa naar voetnoot6), Poorten werden vooral uitgehangen in de straat, die er heen leidde. Men vindt ze gewoonlijk aan tabakswinkels en herbergen, en wij achten 't onnoodig er voorbeelden van op te geven. Maar ook poorten van ver afgelegen steden werden somtijds uitgehangen. Nog ziet men te Amster- | |
[pagina 300]
| |
dam (in de Spuistraat naast het Postkantoor) in een nieuwen gevel een ouden steen, waarop een Stadspoort met twee torens is afgebeeld en daaronder: die port van limbvrch. De Torens die uithingen zijn ontelbaar; wij bepalen ons tot één voorbeeld. Op den Fluweelenburgwal vond men in de 17de eeuw In de Muysen-toren. Ieder kent dien toren, vroeger zoo schilderachtig aan den voet van 't Niederwald in den Rijn gelegen, doch die thans schier niet meer opgemerkt wordt, nu een lomp en log stationsgebouw cum annexis daar vlak tegenover de halve rivier ingenomen en het geheele gezicht bedorven heeft; en ieder kent ook uit Murray of Baedeker de legende van Bisschop Hatto en de verschillende lezingen aangaande den naamsoorsprong van dien toren; doch, hoe die te Amsterdam op den Fluweelenburgwal kwam, vertellen Murray en Baedeker niet - en wij zullen 't ook niet zeggen, omdat wij 't even min weten als zij. Geen stad, hoe klein ook, die in de middeleeuwen, en tot op 't einde der 16de eeuw, niet haar Schuttersgilden had, en dus ook een Doel, Doele of Doelen ('t woord komt met drieërlei spelling en in drieërlei geslacht voor) waar de Schutters zich vereenigden en oefenden, waar zij schoten en praatten, en - wat er hier en overal bij behoorde - aten en dronken. Het kasteleinschap in die Doelens was dan ook een winstgevend baantje en bleef dit ook na de opheffing der Schuttersgilden, toen die Doelens in logementen veranderden, en, even als de Rechthuizen op de dorpen, werden in de steden de Doelens als de voornaamste logementen geächt. Toen Huygens in 1660 met zijn vrienden en vriendinnen een uitstapje naar Rotterdam maakte, was bij hun aankomst aldaar hun eerste weg naar de Doelen, om bij den dikken kastelein Swaenenborgh een middagmaal te bestellen: Van 't Veer trock 't Leger, op zijn voetjens, na de Doelen;
Daer 't Vrouw-volck, hoofd voor hoofd, zijn meesterlick gevoelen
Van Snoeck en Baersen sprack; maer Baersen, Baersen, Heer
Wat waren 't Baersen!
En daarna volgde een wandeling door de stad, die vrij lang duurde, Eer yemand hopen moght dat m' in den Doel belende.
In 't ende raeckte m' er, en aen den ronden Disch,
Daer 't vreeslick afliep met den hooghgemelten Visch.
De honger was zoo scherp van kijcken en van praten,
Dat het de Baers ontgold tot op de leste graten,
En 't is geloofelick dat dicke Swaenenborgh
Stond met zijn Huysvrouwtje en hy keeck niet sonder sorgh,
| |
[pagina 301]
| |
Dat het bij dat geslick sijn tinnewerck moght geldenGa naar voetnoot1).
Men sagh 't oock aen 't, gelagh, dat hy soo ruympjens stelden,
Dat daer wat meerder scheen gegeten als geschaft.
En de Doelens behielden den voorrang, totdat de vooruitgang der tijden ze - hoewel nog lang niet overal - door nog voornamer logementen overvleugelen deed. Op een gevelsteen te Dordrecht, wijk C no. 1179, leest men: Heelhaaks-doel 1730. De St. Kristoffels- of Heelhaaks-Doelen stond tot in 't laatst der 16de eeuw in 't Steeg-over-sloot. De heelhaaks, waarmeê de schutters van dit gild waren gewapend, waren dubbele bussen, zoo genoemd in tegenstelling der halfhaaks of handbussen. Op een gedeelte van 't erf van dezen Doelen is in 1657 de aanzienlijke huizing Doelesteyn gebouwd door den Tresorier Kornelis VaansGa naar voetnoot2). Ook Bruggen dienden in ons waterrijk land meermalen tot uithang-teekens. In de vorige eeuw was de Steene Brug een druk bezochte herberg aan den Buiten-Amstel (Utrechtsche zijde). Boven de deur stond een uithangbord, waarop een brug met drie bogen geschilderd was, over welke een jager zijn paard dreef. Nog voor-eenige jaren zag men een dergelijk bord met gelijk onderschrift boven een kroeg in een kelder daaromtrent, die den titel der verdwenen herberg had overgenomen. Ook de Steenen Molen werd uitgehangen aan herbergen, die in de buurt van zulk een molen werden opgericht. Trouwens Molens en Molentjes, zonder adjektief, hingen en hangen nog overal in menigte uit. Onder de gekleurde was vooral de Roo Molen in trek; in de Kalverstraat hing hij in 1656 aan een R.K. Kerk uit. De Gouden Windmolen, die nog in de Groote Staat te Maastricht op een gevelsteen te zien is, was in de vorige eeuw de herberg, waar, eer zij nog een eigen herberg hadden, de Gedeputeerden van Hunne Hoogmogenden logeerden, als zij om de twee jaren in die stad kwamen om de hangende geschillen af te doen. Volgens het zeggen van oude lieden hebben in dien Windmolen achtereenvolgens Voltaire en Cagliostro gelogeerdGa naar voetnoot3). Te Dordrecht in de Nieuwstraat staat op 't uithangbord van een kruidenierswinkeltje een Molen en een zeilend scheepje geschilderd, met dit rijm: Ik laat alle winden waaijen,
En alle molens draaijen,
En alle waters vloeijen,
En ieder zich met het zijne bemoeijen.
Geduld overwint alles.
| |
[pagina 302]
| |
't Molentje aan den Amstel was in 't laatst der 17de en in 't begin der 18de eeuw een zeer vermakelijke herberg aan den Omval, druk bezocht door de zeiljachten: Heugt u nog van oude dagen,
Toen uw Bestevaêr
Hier in Admiraalschap zeilde,
Wieglend op de baar?
Hoe ze aan 't Molentje daar ginder
Landden met hun vloot,
En, bij baars en vollen beker,
't Hart volop genoot?
den titel van Rustwat. Wij voegen hierbij de afbeelding van zulk een Rustwat van 1597, die, in steen gehouwen, te Rotterdam aan den Schiedamschen dijk bewaard gebleven isGa naar voetnoot1). De rij knotwilgen op den voorgrond verbeeldt aan den dijk te staan; ter eener zijde komt een wagen aangereden, ter andere een speelman de gasten wat vervrolijkenGa naar voetnoot2). Zulk een Rustwat hangt ook nog uit bij Hulst, en aan de herberg te St. Amands bij Antwerpen; op het bord der laatste zitten twee kaartspelers aan een tafeltje en een derde kijkt er naar. Ook aan bijzondere woningen vindt men nog gevelsteenen, die er de afbeelding van vertoonen. Een gevelsteen te Utrecht van 1614 getuigt nog, hoe tevreden destijds de bouwheer over zijn huis was, want het onderschrift | |
[pagina 303]
| |
luidt: het Schoon huysGa naar voetnoot1). Te Amsterdam zagen wij verscheiden voorbeelden van dien aard; wij noemen er slechts twee. In de Vinkenstraat ziet men op een gevelsteen: de Twee Nieuwe huysen en herkent ze terstond, want zij staan er nog in dezelfde gedaante als toen zij voor derd'halve eeuw nieuw waren. En in de Korte-Leidschedwarsstraat vertoont een gevelsteen van 1667 almede het huis zelf, doch beladen met een groot kruis en daaronder: Elck huys sijn kruys. De Steenen Kamer of Steenkamer komt nog op verscheiden plaatsen voor. De naam is oud en dagteekent uit den tijd, toen ten platten lande de meeste woningen nog van hout waren en een steenen huis een zeldzaamheid was. Even als nu nog in de steden, die in Noord-Amerika uit den grond rijzen, de Kerk, de School en de Herberg de eerste steenen gebouwen zijn, zoo was het (met uitzondering der tweede) ook bij ons op de dorpen, en vandaar vindt men de benaming doorgaans aan een herberg. Enkele malen komt voor steenen een ander adjektief voor, b.v. bij Reenen, de Blaauwe Kamer. Ook andere deelen van gebouwen werden uitgehangen, vooral poortjes. De Rode Poort komt voor op een gevelsteen van 1739 in de Stokstraat te MaastrichtGa naar voetnoot2); de Vergulde Poort (reeds in de 15de eeuw bekend) aan logementen te Utrecht en te Turnhout en bovendien op gevelsteenen in meer dan eene stad; en de Poort van mijns Heeren HerbergeGa naar voetnoot3) in de Voorstraat te Dordrecht. Het maken van een Wenteltrap was weleer een timmermans proefstuk voor 't meesterschap; daarom hing de Wenteltrap meermalen bij een timmerman uit. 't Was in den Wenteltrap te 's Gravenhage op de Langegracht, dat in 1672 de kinderen van Jan de Witt, ten dage van den moord, aan dezen gepleegd, gebracht werden bij de Doopsgezinde gezusters Koster, wellicht timmermansdochters, om vervolgens, 's anderendaags, in stilte naar Amsterdam vervoerd te worden. Het Hekje of In 't Hekje hing mede zeer dikwijls uit. 't Was oorspronkelijk een ijzeren hekje voor den stoep van 't huis geplaatst, wat in de 16de en nog in de 17de eeuw voor een bijzonder cieraad gold, waarom de afbeelding van zulk een Hekje op een bord werd geschilderdGa naar voetnoot4). In 't Vlaamsch noemde men 't een VekenGa naar voetnoot5) en van daar heeft te Antwerpen nog de Vekenstraat haar naam. |
|