De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 276]
| |
Vijftiende hoofdstuk.
| |
[pagina 277]
| |
uitzagen; vierendeelen van menschelijke lichamen, die met kettingen gehangen werden aan de hoofdpoorten der stad, anderen ten exempel. Dit had o.a. te Amsterdam plaats in 1569, toen een schareslijper uit de Oudebrugssteeg gevierendeeld werd, en de ‘vier quartieren’ van zijn lichaam aan de Haarlemmer-, de St. Antonies-, de Heiligewegs- en Regulierspoorten uitgehangen werden. 't Zelfde geschiedde in 1582 te Antwerpen met het gevierendeelde lichaam van Jan Jauregui; het hoofd werd ‘geplant op een bolwerk der Burgh, d' andre leeden tot vier poorten uitgehangen’Ga naar voetnoot1). Een ander uithangteeken der Justitie was: een afgehakte rechterhand tegen 't Stadhuis gespijkerdGa naar voetnoot2). Het koorend van de St. Pieterskerk te Grouw in Friesland, als een donker hok van het ruim der kerk gescheiden, werd vroeger gebezigd om er ondeugende straatjongens in op te sluiten en twintig jaren geleden stond boven de deur van dat hok het Friesche woord Betterwird, dat in 't Hollandsch beteekent: ‘word beter’Ga naar voetnoot3). Dat beter worden doet ons aan Geneesmiddelen denken. Deze hingen somtijds uit bij de kwakzalvers, die ze verkochten. Zoo, in de eerste helft der voorgaande eeuw, te Londen, het Pijnstillend Halssnoer, aan den winkel, waar dat middel, 't welk, even als nu de Holloway-pillen, tegen alle kwalen probatum was, werd uitgeventGa naar voetnoot4). Bij een droogist te Batavia in de Buiten-nieuwpoortsstraat hangt de Gezondmakende Pil uitGa naar voetnoot5). De Luchtbal heeft, ondanks al de opstijgingen, van Abraham Hopman, ‘den eersten Bataafschen luchtreiziger’ in 1804, af, tot Nadar toe, ten onzent als uithangteeken nog geen opgang gemaakt. Wel in Vlaanderen, waar hij te Nederboelare, op den Gentschen straatweg, boven een herberg staat te pronken, met het bijschrift: J.B. de B. Die kloefmaker zit dus hoog genoeg. In Engeland is de luchtbal als uithangteeken sedert hel laatst der vorige eeuw vrij algemeen geworden. En dewijl de bol, naar de volksmeening van die dagen, met rook gevuld werd, zoo beschouwden de tabakskoopers hem als hun attribuut. Wij voegen hier een voorbeeld van een hunner uithangborden bij. De Teerlingen en Kegels vin- | |
[pagina 278]
| |
den wij opgegeven onder de Vlaamsche uithangteekensGa naar voetnoot1), zeer waarschijnlijk aan de winkels, waar zij verkocht werden; en dat zal bij ons ook wel het geval zijn geweest, al hebben wij er geen voorbeelden van gevonden, dan alleen den Dobbelsteen, aan den straatweg bij Margraten in Limburg. Nu! de dobbelsteenen zijn er oud genoeg toe: zij zijn zoo oud als het koninkrijk Lydiën. Toen eens Spartaansche Gezanten te Korinthe kwamen om een verbond te sluiten en de Heeren van de stad met dobbelsteenen zagen spelen, maakten zij rechts-om-keert, zeggende, dat de Spartanen veel te soliede lui waren om een verbond aan te gaan met dobbelaars. En toen den Koning der Parthen werd medegedeeld, dat zeker ander Koning, zijn buurman, zich toerustte tot een vijandelijken aanval, riep hij uit: ‘Wat? die luilak? die kwibus? Wacht! ik zal hem wat sturen, dat hem beter past dan de wapenen;’ en hij zond hem een paar gouden dobbelsteenen. De dobbelsteenen zijn dus nooit veel in achting geweest, en de Lydiërs hadden niet veel eer van hun uitvinding. Zoo oud als de dobbelsteenen zijn de speelkaarten niet, meent men. Maar 't is de vraag, of ze eerst in 't laatst der 14de eeuw door een Fransch vernuft zijn uitgedacht om een gekken Koning te vermaken, dan wel of ze al veel ouder en van Sineeschen oorsprong zijn. 't Is met deze vraag echter als met die omtrent de uitvinding van 't buskruit en de drukkunst; waren die al eeuwen vroeger buiten Europa bekend, zoo had dit toch geen invloed op de Europeesche wijze van oorlogvoeren of op de Europeesche beschaving, en evenmin hebben ooit Sineesche kaarten dien gehad op het gezellig verkeer in Europa. Maar toen eenmaal buskruit, kaarten en drukkunst in dit werelddeel voor den dag kwamen, brachten zij de drie grootste omwentelingen voort, die misschien immer in de maatschappij hebben plaats gehad. Wat nu het kaartspel betreft, reeds zeer vroeg is dit ook bij ons in zwang gekomen en in onze oudste keuren wordt het quairten al genoemdGa naar voetnoot2). In de 16de eeuw had men er al spreekwoorden van ontleend: toen de Sloterdijker Hendrik Dirksz. in 1536 burgemeester van Amsterdam werd en alles op zijn horens nam, noemde men hem het Aasje, of de Tien van der troeve, wat bewijst dat het kaartspelen toen reeds innig met het volksleven was saamgegroeid. En als in 't laatst dier eeuw een waard klaagde, dat zijn nering niet meer bloeide als vroeger, zei hij: 'k Plag fray volck te krijgen, versintje wel? nou krijg ik schuyte-boeven,
Mit waegdraegers of snyers, die een hiele weeck om duyte troeven.
De aanzienlijke lui troefden ook, maar om iets meer dan om duiten. Als Huygens met Haagsche heeren en dames een tochtje naar Rotterdam maakte, zaten ze pas in 't jacht, of ‘'t heiligh kaerte-blad’ kwam op tafel, en | |
[pagina 279]
| |
Aen giugh den edlen tuysch: op geld, op geen vertrouwen,
't Pickquetje voor de Mans, 't Roemsteeckje voor de Vrouwen.
Te Amsterdam woonden in de 17de eeuw veel speelkaartemakers in de Warmoesstraat en in de stegen rondom 't Oudekerksplein en hadden bordjes uithangen met de Speelkaart, de Troefkaart, of vier kaarten, van elke soort eene, of een Schoone Hand, als die van Hilarides. Let eens daar d' Oude stadt haar Kerk heeft eerst geboud,
Hoe menigh straatje daar op 't kerkpad sich outvoud,
Veel bortjes, die de Caart en al haar blaên vertoonen,
gelijk die geleerde Dokkumer in zijn ‘Verklaaringe’ zingt.
J'aime les jeux où l'esprit se déploie;
C'est, monsieur, par exemple, un joli jeu que l'Oie,
zegt Hector in den Joueur van Regnard; en het Nieuwe Vermakelijk Ganzenspel blijft en zal, welke nieuwmodische navolgingen men er telken Sinterklaas-avond ook van verschijnen ziet, wel in zijn zuivere oorspronkelijkheid altijd even nieuw en gezocht blijven als toen het voor een eeuw of wat werd uitgevonden. Geen wonder, dat het, met 't van ouds Vermaarde Uilenbord, ook op uithangborden verscheen. Nog vindt men, onder Angerloo, aan den weg naar Doetinchem, het Groot Ganzenspel en het Klein Ganzenspel niet ver van elkander, en, in Menaldumadeel, mede aan den weg, de Steenen Uilenborden. De Pop of de Hansop, doorgaans als een Hansworst uitgedoscht, hingen aan poppenwinkels uit: ook de Blaas met Boonen, van ouds het wapentuig van den Schalknar. Zoo roept, bij Langendijk, Arlequyn Actionist tegen Kapitano: En ik, om op mijn beurt mijn dapperheid te toonen,
Zal jou zo jagen, gek, met deze blaas met boonen,
Dat jij van angst terstond zult kruipen in je nest.
Nog zegt men van een bloodaard, dat hij met een ‘Blaas met Boonen’ kan weggejaagd worden. Wat beteekenis dat uithangteeken echter bij een teekenaar van borduurpatronen hebben kon is ons niet duidelijk, en toch te Gent vond men er een voorbeeld van, met dit rijm er bij: * Hier in de blaes met boonen,
Daar trekt men goê patronen,
Om kanten van te maken,
En zoo aan gelt te raken.
|
|