De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 266]
| |
Dertiende hoofdstuk.
| |
[pagina 267]
| |
Anderen deden 't met een enkele spreuk af. Zoo leest men dikwijls op uithangborden, maar te Bergen op Zoom op een gevelsteen onder een zeilend scheepje: Niet altijt voor de wintGa naar voetnoot1). Dikwijls werd op de voorstelling de naam van 't schip vermeld; zoo op een gevelsteen van 1661 te Hoorn, 't Schip BantamGa naar voetnoot2); op de Lindengracht te Amsterdam, Het Schip Beeckvliet; op de Korte-Prinsengracht, de Vrouw Cornelia; en op den hoek van de Heerengracht en Utrechtschestraat het Schip de Parel, waarmede in 1654 Gerard Hulft ‘voorwind naa nieuw Batavia’ vertrokGa naar voetnoot3), doch de steen is 11 of 12 jaren jonger. Waar een zeeman zijn anker neêrlei, om een welverdiende rust te genieten, plaatste hij zijn onttakeld schip in den gevel, waarvan men een voorbeeld kan vinden op den Amstel bij de Kerkstraat, met het bijschrift: Zeemansrust. Aan sommige schepen hecht zich eenige historische herinnering. Te Delftshaven staat op een gevelsteen een schip uitgehouwen, (waarvan wij de afbeelding hiernevens geven) tegenover de woning van Piet Hein, daar geplaatst ter gedachtenis van de overwinning van de Zilvervloot. Te Amsterdam in de Beerenstraat ziet men, boven de deur en op den geveltop van een bewaarschool, het schip Amsterdams Welvaren, dat oppervlakkig wel een zonderling uithangteeken schijnt voor een bewaarschool, doch zijn historische reden heeft. Gedurende den oorlog met Engeland in de voorgaande eeuw was een deel der waarde van een Hollandsch schip, Amsterdams Welvaren genoemd, aan een Engelschen kwaker ten deel gevallen. Daar het tegen de beginselen der Broederschap strijdt, aan een oorlog deel te nemen of er voordeel uit te trekken, stelde hij dat geld in handen van het besturend Comité, ten einde het aan den eigenaar terug te geven, als deze zich aanmeldde; doch herhaalde oproepingen bleven zonder gevolg. In 1824 wilde het Comité dat geld op een nuttige wijze besteden en raadpleegde daarover den verdienstelijken schoolhouder J.S. Mollet, die toen te Amsterdam de eenige en laatste vertegenwoordiger der Broederschap was. Mollet stelde de oprichting voor van een bewaarschool, die in | |
[pagina 268]
| |
1828 in de Beerenstraat tot stand kwam. Voor weinige jaren werd de gevel herbouwd en het schip toen boven de deur en op den top geplaatst. Haringreeders hingen de Buis uit, en vandaar komen Buizen en Vergulde Buizen, op gevelsteenen, zoowel als de geslachtnaam Buys, zoo menigvuldig voor. Van de rijmen, die onder uitgehangen Buizen stonden, geven wij dit ten voorbeeld: * De Haringbuis
Vaart uit en t' huis.
Om pekelharing te vangen in touwen, (in netten van touw gebreid).
Waarna janken jongen en ouwen.
Men vangt ze in 't razende holle water,
En ze worden gesmuld door Begijn en Pater.
Waar twee huizen naast elkander de Buis voeren, zeilen de twee vaartuigen altijd naar elkander toe. Hetzelfde hebben wij reeds vroeger van den Koning David opgemerktGa naar voetnoot1); 't was bij 't plaatsen van gevelsteenen een vaste regel en alweder aan de heraldiek ontleend. Nog hangt de Haringbuis aan ontelbare herbergen uit; zelfs waar nooit buizen afvoeren, b.v. in den Aardenhout bij Haarlem. En nu, enkele voorbeelden van herbergen, waaraan vaartuigen uithingen van verschillende soort. Op de Nieuwe-zijds-kolk te Amsterdam hing weleer de Staversche Veerman uit; de veerman stond aan het roer: * In de Staversche Veerman,
Is goet logijs voor de rijzende man.
Te Leiden het Zeeuwsche Marktschip en daaronder: * Is God met ons, wie kan ons deeren,
Zoo wij zeilen of laveeren?
Dit is in het Marktschip van Leiden op Zeelant,
Wel voorzien van zeil, treil en want.
Een ander waard had op zijn uithangbord een zeilend schip laten schilderen, waar de schipper aan 't roer en zijn jongen voorop stond, en daaronder deze niet onaardige toepassing op zijn nering: * Mijn kint,
Daar is een rak in de wint.
Wilt het zeil wat nat maken,
Wij zullen dit hoekje wel te boven raken.
Nog heden vindt men, te Rotterdam: 't Oude Curacousche Jacht; te Maasland: de Pinas, elders: de Tonneboeier. De Smak was vroeger zeer gezocht en hing al in de 15de eeuw bij een Amsterdamsch koopman uitGa naar voetnoot2). | |
[pagina 269]
| |
In 't midden der 17de eeuw was de Smack in de Warmoesstraat een voornaam logement; 't was een zeer oud gebouw met een schilderachtigen gevel uit de dagen van Keizer Karel. Maar op Kersnacht in 1681 raakte de Smack in brand: zoo hevig, dat de logeergasten 't in hun hemd moesten ontvluchten, en dat nog wel van achteren uit, door 't water heen. Wel was het toen: De Kersnacht lagh aan stukken!
en de Smack Gingh plotselingh te gronde en zonck met eenen smack.
Toch werd zij herbouwd en bloeide nog in de voorgaande eeuw. 't Onvolmaakte Schip kwam veel voor op plaatsen waar timmerwerven waren. Het wijnhuis van dien naam op het Kattenburgerplein heeft in 1787 een treurige vermaardheid gekregen, toen het bij den Kattenburger oorlog werd uitgeplunderd. Nog hangt het Onvolmaakte Schip aan een logement te Hoorn en elders uit. Winkels en werkplaatsen ten dienste van den scheepsbouw en de uitrusting van schepen, hadden almede vaartuigen uithangen; een der oudste en fraaiste van dien aard, de Roode Galij in de Teertuinen, vertoonen wij hiernevens. En op den hoek van den Oude-zijds-achterburgwal en de Korte-stormsteeg hangt een bord uit, waarop allerlei soort van schepen geschilderd zijn, met het onderschrift: Scheepswater-leverancier. Veerschippers lieten gewoonlijk zich zelve in steen houwen en voor den gevel hunner woning plaatsen. Zoo ziet men nog in de Nieuwstraat; de Beurtman van Amersfoort: 't zeilende schip, met den schipper aan 't roer. De ligplaats dier schippers was niet ver van daar: in 't Damrak voor de Vrouwensteeg; en in de Nieuwstraat waren verscheiden logementen, waar Amersfoort uithing, want doorgaans hielden die veerschippers tevens herberg. Onder meer kan men nog de Arnhemsche Veerman, met zijn schip, in de Voetboogsstraat vinden. Maar ook kooplieden, die hun waren uit zee kregen, toonden dit, door een schip uit te hangen. Zoo had de korenkooper Jacob Simonsz de Rijk (later als Watergeus beroemd) de Hulk uithangen, en een ander, Jan Ysbrandszoon, de Blaauwe Hulk. Van symbolieken aard is het St. Pieters-Schip, dat bij de schuitevoer- | |
[pagina 270]
| |
ders een zeer geliefd zinnebeeld was. Te Vlaardingen komt het vrij zonderling op een gevelsteen voor; het onderschrift luidt: O Her bewaert ons alle,
Sinte Pieters Schepe mag helle
Maer ten sal niet omme-valleGa naar voetnoot1).
En dit: ‘Sint Pieters Scheepje mag hellen maar zal niet vergaan’ vindt men op vele plaatsen, min of meer gewijzigd, terug. Maar dat te Amsterdam St. Pieter slechts een Vlotschuit gegeven werd, is reeds elders gezegdGa naar voetnoot2). Onder de talrijke gevelsteenen, die de schuitevoerders hebben nagelaten, vinden wij er sommige met spreuken, b.v. op de Weesperstraat bij de Prinsengracht, onder de afbeelding van een welgeladen vlotschuit: Noyt gedogt; zeker omdat de man zich niet had voorgesteld, ooit een eigen schuit te bezitten. Turfschepen hingen in de steden uit aan herbergen en tabakswinkels op de Turfmarkten, en nog hangt in de veenstreken aan menige kroeg het Turfschip uit. Van de aardappelhuizen is reeds gesprokenGa naar voetnoot3), hier hebben wij dus alleen een voorbeeld van een rijm te geven dat nog meermalen voorkomt, o.a. op de Stroomarkt: Laat haters haten en nijders nijden,
Wat Godt mij gunt (In het midden het dat moet gij lijden,
Wie laadt en lost Scheepje met het devies: en tijdlijk vaart,
Die is zijn kost Regt door zee.) en drank wel waard.
Maar die zijn tijd onnut verslijt,
Is waardig dat hij honger lijdt.
Trekschuiten waren gewoonlijk en zijn nog geschilderd op de uithangborden van veerhuizen en logementen in de nabijheid van een Veer. Maar zeventiende-eeuwsche schippers lieten hun trekschuit ook op gevelsteenen houwen: men ziet er nog een voorbeeld van aan de Weesperzijde, en een nog ouder, de Uiterse Schietschuit, in de Bethanie-dwarsstraat. Het Utrechtsche schietschuitenveer bestond al in de eerste helft der 16de eeuw. Het Jaagschuitje hing (althans te Amsterdam, waar 't nog hier en daar voorkomt) dikwijls uit aan winkels, die op de marktdagen door de boeren der omliggende dorpen bezocht werden. | |
[pagina 271]
| |
Er bestond voorheen ook een veer van roeischuitjes op het Diemermeer; - zelfs dit, het Meerschuytje, vinden wij op een gevelsteen in de Jonkersstraat, als bewijs voor de volledigheid der verzameling vaartuigen, die de uithangteekens opleveren. De IJsbreker hing weleer uit (nu staat er nog alleen de naam) aan de Weesperzijde; 't was een groot gevaarte, met scherpe ijzers voor den breeden, platten steven, dat door 25 of 30 paarden werd voortgetrokken; men kan er de afbeelding nog van vinden op de groote plaat, in de vorige eeuw uitgegeven door Petrus Schenck. Maar 't zonderlingste vaartuig, dat wij zagen, is de Poolsche Kamay, op een gevelsteen van 1620, die nog vóór een half dozijn jaren stond op den Achterburgwal bij de Lijnbaanssteeg, maar toen is verdwenen zonder ons te waarschuwen, zoodat wij er geen afbeelding van kunnen geven. Die Kamay of Kamey was een groot vierkant vaartuig met een huis in 't midden, waarop negen mannen aan drie zijden boomden, terwijl de tiende, die de gezagvoerder scheen, bij 't huis stond. Het was een riviervaartuig, waarmeê in Polen de granen stroomafwaarts gevoerd werden. Of nu Sybrand Kamay, op wiens bruiloft en op wiens boekerij Vondel een gedicht maakteGa naar voetnoot1), in 't voormelde huis woonde en er zijn naam van had, laten wij in 't midden. Ook verhuurders van schuiten en pleiziervaartuigjes hadden weleer hun geschilderde uithangborden. Een oud exemplaar daarvan zagen wij, voor vele jaren geleden, nog op de Baangracht bij de Raampoort, en geven er hier de afbeelding van. Wat scheepsbehoeften betreft, wij vinden 't Gedraaid touwwerk of 't Kabeltouw aan touwwinkels, den Mast zonder spint bij mastemakers, de Scheepspomp en de Pokhoutschijf bij pomp- en blokkemakers, het Anker of de Drie Ankers bij ankersmids, de Scheepspot, die men ook nog op gevelsteenen ontmoet, bij smids en koperslagers. 't Stuurmans-Gereedschap hing in 1661 uit bij Hendrik Doncker, boekverkooper en graadboogmaker in de Nieuwebrugssteeg. De scheepsbehoeften hingen dus uit bij hen, die ze verkoch- | |
[pagina 272]
| |
ten. Alleen 't Anker maakt daarop een uitzondering; dit zag en ziet men nog overal, aan brouwerijen, herbergen en allerlei winkels, en 't verschijnt, ook in vele zegels van hervormde kerken, en geen wonder: 't is het zinnebeeld der hoop; en dit spreekt o.a. uit het navolgende rijmpje, dat onder een Anker op het uithangbord van een winkeltje te Sommelsdijk voorkomt: Ik leef op goede hoop
En wacht op Godes zegen,
Al is de wangunst groot,
Ik doe mijn best er tegen.
Dan leef ik vergenoegt;
Wil God mij zegen geven,
Zoo zal ik door de gunst
Van vele menschen levenGa naar voetnoot1).
Maar geen symbolische beteekenis heeft het Anker als het met een adjektief voorkomt. Zoo het Dubbele Anker voor een Delftsche brouwerij; het Zwarte Anker te Rotterdam; het Roode Anker aan een tabakswinkel te Schiedam; het Onklaar Anker aan een herberg op het Droogbak; en Vergulde Ankers op verschillende plaatsen. Een Anker met het jaartal 1436 prijkt nog op een gevelsteen te Delft, op den hoek der Jacob-Gerritsstraat en den Ouden Langendijk. |
|